Karo van Dongen: “Als lid van de Raad van Bestuur van Alwel, een corporatie met bezit in verschillende steden in Noord-Brabant, stel ik mijzelf telkens de vraag: waar doen we het voor? Het antwoord is dat we woningen bouwen en beheren om mensen goed te kunnen laten wonen. En goed wonen gaat niet alleen over onderdak, maar ook over welzijn en gezondheid.
De ongelijkheid is in sommige steden behoorlijk groot. Breda bijvoorbeeld is een welvarende stad, maar slechts de helft van de bevolking profiteert van die welvaart. Uit onderzoek is gebleken dat mensen die horen bij de andere helft van Breda, waar wij veel bezit hebben, gemiddeld ongezonder zijn en zelfs jaren korter leven. Als corporatie zijn we ons sterk bewust van die relatie tussen woonomstandigheden en gezondheid.”
Jannemarie de Jonge: “Voor mij als landschapsarchitect is de link tussen ruimtelijk ontwerp en gezondheid evident. Zo weten we bijvoorbeeld dat er een direct verband bestaat tussen het aantal bomen in de omgeving en de hoeveelheid antidepressiva die gebruikt wordt. Dit soort relaties zijn razend interessant. De gezonde stad biedt een kwaliteit van leven die voor iedereen bereikbaar moet zijn.”
De Jonge: “Gezondheid gaat over voorwaarden scheppen en vooruitkijken. Dat hoort ook bij het werk van ontwerpers en planners. De opgave van het Nationaal Programma Landelijk Gebied raakt ook op heel veel plekken aan gezondheid: luchtkwaliteit, de productie van gezond voedsel en de ruimte om gezond te leven. Met het tot stand brengen van zo’n gezonde, groene leefomgeving kunnen we die 24 miljard die nu voor de transitie van de landbouw is gereserveerd ook weer terugverdienen.
“Daarvoor moeten we natuurlijk wel anders aan plannen gaan rekenen. De medicijnen en apparaten die mensen nodig hebben als hun gezondheid verslechtert, tellen we nu op bij het Bruto Nationaal Product. Zo levert ziekte dus geld op terwijl de echte winst, voor de lange termijn, natuurlijk zit in gezondheid.”
Van Dongen: “Het werkt goed om het effect van preventieve maatregelen om te rekenen in geld. Dat is gebeurd met een voorstel van Surplus, één van onze zorgpartners. Zij wilden de wijkzuster terugbrengen als een vorm van laagdrempelige, preventieve dienstverlening. De verzekeraar geloofde er niet in, maar Surplus voerde het plan uit en een onderzoeksbureau berekende dat met aftrek van kosten 100.000 euro per jaar bespaard werd. Toen zagen de verzekeraars wel de waarde.”
Van Dongen: “Zeker nu zijn er duidelijke verbindingen te leggen tussen internationale ontwikkelingen en de leefomstandigheden van de huurder. Twee jaar geleden was het nog moeilijk om bewoners mee te krijgen in duurzaamheidsprojecten, maar nu door de oorlog in Oekraïne de prijzen stijgen, wordt het voelbaar en vragen onze huurders er zelf om.”
De Jonge: “Het zijn altijd de maatschappelijke schokken die veranderingen teweegbrengen. Na de Tweede Wereldoorlog was het credo van Sicco Mansholt, minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening: ‘Nooit meer honger’. Hij zette daarvoor grootschalige Nederlandse landbouwhervormingen in gang met ruilverkaveling en industrialisatie. Inmiddels is de samenleving veranderd en hebben we niet meer te maken met honger maar met obesitas. Er zijn allerlei nieuwe uitdagingen die wij het hoofd moeten bieden die betrekking hebben op gezondheid. Mijn voorstel voor een nieuw motto is: ‘Nederland gezond en veilig’. De Omgevingswet benoemt het ook als hoofddoel: ‘Een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.’”
Van Dongen: “Toch zitten we nog altijd in de sfeer van bouwen, bouwen, bouwen en wordt er vooral over aantallen gesproken. Er zijn zoveel prioriteiten die door elkaar lopen – de wooncrisis, CO2-reductie, klimaatadaptatie, mobiliteit – dat gezondheid al snel het kind van de rekening wordt.”
Van Dongen: “Bij Alwel proberen we dat. We hebben laten onderzoeken wat er gebeurde met mensen nadat zij door ons waren ontruimd – uit hun huis gezet omdat ze bijvoorbeeld overlast veroorzaakten of een huurschuld hadden. De verhalen waren schokkend. Met een ontruiming sla je letterlijk de bodem onder het bestaan vandaan, waardoor mensen op straat terechtkomen. Met het neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen succes en falen, kom je er dan niet. Op straat gaat de gezondheid van mensen keihard achteruit. Dan zijn de lasten in maatschappelijk en persoonlijk opzicht nog veel groter. Het was bij ons aanleiding om huurders niet meer te ontruimen op basis van een huurachterstand maar naar andere mogelijkheden te blijven zoeken.”
De Jonge: “Het draait allemaal om vooruitdenken en preventie. Dat begint ook bij jonge kinderen die soms opgroeien in een omgeving waar ze geen onderscheid leren maken tussen wat gezond en ongezond is. Ze raken vervreemd van de natuurlijke elementen en hebben geen kans om een ‘naturalistische intelligentie’ op te bouwen. Mijn droom is dat er in elke woonbuurt een bosje te vinden is waar kinderen hutten kunnen bouwen, kuilen graven en zien hoe planten groeien. Dat ze weten dat het soms regent en dat soms de zon schijnt omdat ze niet altijd maar binnen zitten achter hun scherm.”
Van Dongen: “Er bestaan wel instrumenten als de maatschappelijke kosten-batenanalyse of wat in het Engels social return on investment heet. Die maken het mogelijk om met andere dan puur financiële waarden te werken en bijvoorbeeld de effecten van maatschappelijk vastgoed mee te wegen. Ik vind het belangrijk om te blijven redeneren vanuit goed en betaalbaar wonen. Vroeger kregen woningbouwverenigingen klinkende namen als ‘Licht & Lucht’ en ‘Zomers Buiten’, waarin die doelstelling van woonkwaliteit besloten lag. Tegenwoordig lijkt het vooral om aantallen en budgetten te gaan.”
De Jonge: “We zouden die gewenste kwaliteiten in een bouwverordening kunnen verwerken, bijvoorbeeld met regels over de hoeveelheid groen per bewoner. Maar misschien is het effectiever om labels en ambitieniveaus in te zetten. De ondergrens van de regels moet immers niet de standaard worden. Daar wordt nu binnen het Rijk over gesproken.”
De Jonge: “Dat is zeker belangrijk. Coöperatieve woonprojecten bestaan in Nederland al sinds de jaren tachtig maar het blijft tot op de dag van vandaag moeilijk om ze van de grond te krijgen. Dat verbaast me, want daar is zoveel winst te behalen, bijvoorbeeld voor de mentale gezondheid. Samen leven is een voorwaarde voor mentale gezondheid, zeker nu eenzaamheid een groeiend gezondheidsprobleem wordt. In dit soort woonomgevingen hebben mensen vanzelf contact met elkaar, helpen ze elkaar en blijven ouderen bijvoorbeeld langer actief. Het is belangrijk om daarvoor nieuwe vormen en tradities te ontwikkelen.”
Van Dongen: “Corporaties zouden daarin de professionele partner kunnen zijn als ondersteuner en facilitator, maar de regelgeving zit nog in de weg. Wij mogen als corporaties niet ‘bankieren’ zoals dat heet. Dat is jammer want als we in financiële zin kunnen ondersteunen bij de start, verdient het geld zich later weer terug omdat initiatiefnemers veel zelf doen en regelen.”
De Jonge: “De tijd is rijp om die periode van neoliberalisme en individualisme af te sluiten en een derde weg te vinden. Ik zie veel perspectief in combinaties van privaat en collectief. Vanuit het College van Rijksadviseurs zijn we ook bezig om projecten te starten volgens het principe van de commons. Daar draait het om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid en principes van wederkerigheid. Je draagt samen de verantwoordelijkheid en plukt samen de vruchten. Zo kom je los van een cultuur waarin alles financieel wordt afgerekend.”
Van Dongen: “Aan de basis ligt het grote verhaal waarin we echt zijn losgezongen van onze natuurlijke omgeving. Als de biodiversiteit verslechtert, dan raakt ons dat allemaal. Dat besef is nodig en zal uiteindelijk moeten leiden naar een herziening van het systeem: wie investeert er en wat levert het op? Niet ziek worden levert inderdaad veel meer op dan wat er verdiend wordt met medicijnen en medische apparatuur. Op die manier moeten we gaan kijken naar de weeffouten in onze samenleving. Dat betekent misschien wel dat de medicijnfabrikanten en energiebedrijven die nu gigantisch veel geld verdienen, (weer) nutsbedrijven moeten worden.”
De Jonge: “De samenleving neemt nu zelf het voortouw. Het is interessant om te zien dat coöperatieve initiatieven altijd opkomen in tijden van grote maatschappelijke veranderingen als noch de overheid noch het bedrijfsleven met nieuwe oplossingen komt. Vroeger waren dat de Boerenleenbank en woningbouwverenigingen. In onze tijd zijn er initiatieven als de Herenboeren, boerenbedrijven waarin mensen individueel kunnen deelnemen door financieel bij te dragen of arbeid in te brengen.”
Van Dongen: “Ecowijk in Boekel is ook een interessant voorbeeld. Daar hebben mensen samen een volledig duurzame wijk gebouwd tegen zeer lage bouwkosten. Corporaties gaan er allemaal kijken. Maar de grote vraag blijft welke mogelijkheden er zijn om dit op te schalen, zodat het voor meer mensen bereikbaar wordt.”
De Jonge: “Ik geloof hoe dan ook in een gebiedsgerichte benadering waarin zaken als wonen, groen, voedsel- en energieproductie, verkeer en klimaatadaptatie in samenhang worden aangepakt. Als we daarbij meer ruimte bieden aan maatschappelijk initiatief, zijn we goed op weg van ‘nooit meer honger’ naar ‘gezond en veilig.’”
Dit artikel is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022).
Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl.
Tekst: Catja Edens
Deelnemer gesprek: Frederik Vermeesch
Fotografie: Ineke Oostveen