“Mensen hebben ruimte nodig om te klooien”

12 maart 2020
“Mensen hebben ruimte nodig om te klooien”

Het ontwerp van de publieke ruimte

Richard Koek (architect partner Rijnboutt) en Bart van der Vossen (architect directeur Rijnboutt) gaan in gesprek over de publieke ruimte en de inclusieve stad. Welke verantwoordelijkheid hebben ontwerpers als het gaat om een stad waar iedereen welkom is?

Wat is openbare ruimte voor jullie?

Richard Koek [RK]: “Openbare ruimte is het domein dat de overheid beheert en veilig houdt, publieke ruimte zien wij als alle ruimte die mensen kunnen betreden. Daar horen dus ook plekken bij die niet in handen zijn van de overheid, maar waar mensen wel welkom zijn – ook al gelden er soms andere regels en toegangstijden. Nu onze stedelijke omgevingen steeds verder verdichten, zien we het palet van publieke ruimtes veranderen. Dat kent steeds meer schakeringen tussen publiek en privaat. Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat gemeentes gaan samenwerken met andere partijen zoals groepen bewoners, om groen, parkeren of water te beheren. Dat soort plekken zijn dan niet meer strikt openbaar, maar wel toegankelijk voor iedereen.”

Bart van der Vossen [BvdV]: “Publieke ruimte gaat over de manieren waarop je samen de stad kunt organiseren en programmeren als collectief domein. Manuel de Solà-Morales zei daarover: ‘De collectieve ruimte is veel meer én veel minder dan de openbare ruimte als we deze beperkt zien tot het openbare eigendom. De civiele, architectonische, stedenbouwkundige en morfologische rijkdom van een stad is die van de collectieve ruimtes, die van alle plekken waar het alledaagse leven zich afspeelt, zich presenteert en als herinnering aanwezig is.’ “Voor mij is publieke ruimte het krachtigste kwaliteitsinstrument dat we tot onze beschikking hebben voor gebiedsontwikkeling. Ik ben zelf als architect opgeleid, en toch ben ik ervan overtuigd dat gebouwen niet het belangrijkste zijn. Voor onze eigen projecten beginnen we dan ook niet met de architectuur maar met het raamwerk voor de publieke ruimte. Dat bepaalt de kwaliteit.”

Voelen jullie je verantwoordelijk?

BvdV: “De eindverantwoordelijkheid voor openbare ruimte ligt bij de overheid, maar in het verlengde daarvan hebben wij als ontwerpers ook een beroepsverantwoordelijkheid. Als wij in opdracht van een marktpartij een plan maken voor een gebiedsontwikkeling, dan balanceren we tussen het belang van die marktpartij en het publieke belang. Als je er dan in slaagt om goede publieke ruimte te maken, ontstijgt dat het individuele project. Het biedt meerwaarde voor iedereen.”

RK: “Het is belangrijk dat publieke ruimte een eigen sfeer heeft en een eigen verhaal vertelt. Dat kan door tegelijkertijd een relatie te leggen met het verleden van de plek en de opgaven van nu. Daarom beginnen we voor een gebiedsontwikkeling ook altijd met onderzoek: wat is de geschiedenis en wat zou die plek moeten of kunnen worden? Er zijn weinig situaties waarin al het bestaande moet verdwijnen. Maar zelfs als er sprake is van grootschalige sloop, dan nog gaan we op zoek naar manieren om de identiteit en het verhaal van de plek te behouden. Een voorbeeld is ons plan voor De Knoop in Utrecht. Daar houden we het verhaal van de plek levend door in de nieuwe inrichting bestaande bomen te herplanten en materialen uit het gebied te hergebruiken.”

BvdV: “Opdrachtgevers zitten nogal eens in de sfeer van: doe mij volgende week een gebouw. Toch ben ik ervan overtuigd dat door de tijd te nemen voor onderzoek en daarbij architectuur zo lang mogelijk buiten de deur te houden, het eindproduct altijd beter wordt. Onderzoek biedt de noodzakelijke basis voor een nieuw ontwerp. Dan gaat het om architectuurhistorie, ecologie en antropologie bijvoorbeeld.”

Lukt het om opdrachtgevers ervan te overtuigen dat onderzoek loont?

RK: “Meestal wel. Soms hebben opdrachtgevers daar andere ideeën over, maar als ze de waarde zien van een zorgvuldig voortraject, zijn ze om. Een project dat dit goed illustreert is AnnA in Den Haag. Hier staat een gebouw van Hertzberger waarin vroeger het Ministerie van Binnenlandse Zaken was gehuisvest. Het is een soort bastion omsloten door een muur met omwille van de veiligheid maar één ingang. Toch straalt dit gebouw een optimisme uit met al zijn verschillende ruimtes en het licht dat erdoorheen straalt. “Op deze locatie moeten 2000 nieuwe woningen en 1500 werkplekken komen. Al snel werd duidelijk dat het gebouw van Hertzberger daarvoor het veld zal moeten ruimen. Voor ons is het vanzelfsprekend om inspiratie te halen uit de identiteit van de plek, in dit geval het gebouw van Hertzberger. Zo bouwen we een narratief op dat recht doet aan de geschiedenis. En dat werkt, dat zien opdrachtgevers en gemeente ook. “Zo is voor ons een belangrijke les van Hertzberger dat hij het gebouw heeft benaderd als een stedelijke ruimte. Hij bracht een ontspannen omgeving tot stand met getrapte zones van openbaar naar privé. Een atrium zorgde voor luchtigheid en een gevoel van collectiviteit en gemeenschapszin. Het zijn deze principes en kwaliteiten die we gebruiken in ons nieuwe ontwerp voor AnnA. Er komt een complex met een hedendaagse uitstraling en een hoge dichtheid dat in mentaliteit inspiratie ontleent aan het gebouw van Hertzberger.”

In jullie nieuwe ontwerp van AnnA loopt de publieke ruimte door tot binnenin de gebouwen. Wat zijn jullie ideeën daarover?

BvdV: “Het publieke domein is heel belangrijk, zeker als je in een hoge dichtheid bouwt. Als je dan onvoldoende oog hebt voor de collectieve elementen in gebouwen, krijg je een onaantrekkelijk gebied. Als supervisor van Oostenburgereiland in Amsterdam was de eerste vraag die Kristian Borret de marktpartijen stelde: “Wat gaan jullie teruggeven aan de stad?” Daar gaat dit over, het plaatsen van collectieve functies op strategische plekken in gebouwen waarvan de sociale betekenis verder reikt dan het gebouw zelf. “Het is ook cruciaal bij die heel kleine appartementen, de tiny apartments, die nu veel gebouwd worden. Als je een gebouw maakt met kleine woningen, moet je niet ook nog eens een klein halletje maken uit een afweging van rendement. Juist een entree van zo’n complex moet dan royaal zijn met bijvoorbeeld een koffiebar erin, workshopruimtes of een logeerappartement – collectieve functies die grenzen aan de publieke ruimte. Dat is je taak als opdrachtgever en als ontwerper: ervoor zorgen dat collectieve en publieke voorzieningen het kleine aantal vierkante meters in de woning compenseren en dat de stad op straatniveau verrijkt wordt met een publieke ruimte die naar binnen doorloopt.”

We hebben het nu over hoogstedelijke gebieden, maar hoe werkt dat in gebieden waar de druk veel lager is?

RK: “Daar gaat het evengoed om het activeren van het publieke domein. Dat zie je in Tilburg waar we met verschillende projecten in het stadscentrum bezig zijn geweest. Wat je daar nodig hebt zijn goede en goed vormgegeven verbindingen zoals de nieuwe Frederiksstraat, gecombineerd met gebouwen die zich openen naar de straat en de publieke ruimte binnen voortzetten. We gaven Hudson’s Bay een achtmeterhoge glazen pui om buiten en binnen te verbinden. In vergelijking met Tilburg ligt de stedelijke druk in Vlaardingen nog lager. Daar werken we aan een havengebied waar veel leegstand heerst. Met nieuwe routes en meer differentiatie in de publieke ruimte, activeren we het gebied zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe woonvormen en nieuwe groepen gebruikers. Bij zo’n dichtheid is het nog belangrijker om publieke functies en entrees op de goede plek te leggen zodat je geen dooie ruimtes krijgt. Een belangrijk verschil met hoogstedelijke gebieden, is dat je hier ruimtes ongeprogrammeerd kunt laten. Op die plekken kan dan waterinfiltratie plaats vinden of er worden formele of informele speelvoorzieningen aangelegd.”

BvdV: “Dat is in de Randstad best moeilijk. Daar is het eigenlijk een continue strijd om plekken ongeprogrammeerd te houden. Toch vinden we het heel belangrijk om ruimte vrij te laten en niet alles vast te leggen. Mensen hebben ook gewoon ruimte nodig om te klooien.”

RK: “Binnen onze plannen voor Leidsche Rijn Centrum Noord heeft de ontwikkelaar van het hoogbouwkavel 2 procent ongeprogrammeerde ruimte opgenomen. Daar kan de vereniging van huurders zelf bedenken hoe ze die willen gebruiken en wanneer. Je kunt er bijvoorbeeld fruitbomen planten of een tijdelijke moestuin aanleggen. Nu staat er ook een tijdelijk paviljoen. Voor onze plannen in de Merwedekanaalzone in Utrecht of in AnnA willen we op ongeveer 5 procent ongeprogrammeerde ruimte uitkomen.”

BvdV: “Interessant is dat als bewoners het zelf voor het zeggen hebben, ze ook ongeveer op die 5 procent uitkomen. Ik zie dat in CPO projecten in Nijmegen Noord waar ik supervisor ben. Groepen bewoners richten daar hun eigen gebied in en wat je ziet is dat ongeveer 5 procent wordt gereserveerd voor functies als moestuinen en speelplekken. Het belang van dit soort collectieve plekken in hoogstedelijke gebieden is dus ongeveer net zo groot als in stedelijke gebieden met een veel lagere dichtheid. Als daar voldoende aandacht voor is, werkt een wijk gewoon beter. Maar het blijft een zacht aspect, want de waarde van deze ruimte laat zich niet uitdrukken in geld.”

“Mensen hebben ruimte nodig om te klooien”

Hoe belangrijk is de inbreng van bewoners voor jullie?

BvdV: “Heel belangrijk. Bewoners zijn kennisdragers. Via participatietrajecten bieden zij onmisbare informatie. Het werkt het beste om zo’n traject in te zetten met een professionele partij zoals dat voor het Cruquiusgebied is gedaan met Amvest. In een aantal sessies werd samen met bewoners verkend wat zij belangrijk vonden en misten in de wijk. Vaak komen mensen dan met dezelfde voorzieningen zoals een café of een basisschool terwijl de gemeente die dan niet direct in het vizier heeft.”

RK: “Je moet je blijven realiseren dat je bouwt voor een hele gemeenschap. Het is belangrijk dat ook die 10 of 15 procent die ondersteuning nodig heeft, zoals ouderen, mensen met sociaal-maatschappelijke problemen of bijvoorbeeld mensen met een beperking zich welkom blijven voelen. De openbare ruimte sluit sowieso niemand buiten, in het publieke domein ligt dat iets genuanceerder.”

Als Rijnboutt willen jullie werken aan een inclusieve stad, maar hoe inclusief zijn die publieke ruimtes en die collectieve voorzieningen die jullie ontwerpen eigenlijk? Is iedereen wel welkom?

BvdV: “Er moet ruimte zijn voor iedereen, maar je kunt het publieke domein zeker regisseren op basis van de behoeftes. Dat werkt met gradiënten van publiek naar privaat. Iedereen voelt dat als je een bouwblok inloopt je dan in een meer private sfeer terecht komt. Voor de Bijlmerbajes maakten we een zogenaamd ‘Leefkwaliteitsplan’ met de nodige gradiënten tussen openbaar en privé. Zo is er ruimte voor hangjongeren, maar ook voor een meer besloten woonsfeer.”

RK: “Je ziet dat het ook steeds vaker gaat over de gezonde stad. Er komt meer groen en de auto wordt minder belangrijk. De ruimte wordt ingericht op voetgangers en fietsers en de relatie met het openbaar vervoer. Daarom is de schaal waarop we als ontwerpers werken ook zo belangrijk. We moeten kunnen aantakken op grotere systemen maar ook zorgvuldig kunnen ontwerpen voor de kleine schaal.”

BvdV: “De stad zal steeds groener worden en we gaan de ruimte meer inrichten op klimaatadaptatie. Nu het aardgasnet zal verdwijnen kunnen we slimmer met kabels en leidingen omgaan, zodat we meer bomen kunnen planten. En als het regenwater beter in de grond kan infiltreren kan ook de rioolcapaciteit omlaag zodat er nog meer ruimte in de grond vrijkomt. Het zal steeds meer draaien om de tastbare kwaliteit van het publieke domein.”

Wat inspireert jullie?

RK: “Ik ben een groot bewonderaar van Jan Gehl vanwege de manier waarop hij wetenschap en ontwerp weet te koppelen. Zijn bureau richt zich op de ontwikkeling van een humane omgeving waarin je elkaar makkelijk kunt ontmoeten maar ook kunt vermijden. Het gaat om tactiliteit en beleving, om een gevoel van veiligheid. Dat streven wij ook na met onze projecten.”

BvdV: “Ik haal altijd veel inspiratie uit de samenwerking met anderen zoals dat gebeurt in projectteams. Samen werk je echt beter dan alleen en dat motiveert mij altijd. Als ik kijk naar projecten die mij inspireren dan blijft Barcelona door de jaren heen een belangrijke referentie. Toen ik in mijn studietijd naar Barcelona ging, ben ik gaan inzien hoe belangrijk landschapsarchitecten eigenlijk waren. Juist zij zijn in staat om omgevingen te scheppen. En daarin is de architectuur vooral dienend. Die nieuwe parken en pleinen die onder leiding van Joan Busquets begin jaren negentig in Barcelona werden gerealiseerd, genereerden alle activiteit, boden het stedelijk leven een podium. Je keek daar helemaal niet meer naar de gebouwen, maar naar de mensen en wat ze aan het doen zijn. Dat is waar de stad over gaat.”

RK: “Het mooiste plein van Europa ligt in Siena. Daar komt alles op een magistrale manier samen: architectuur, bestrating, hoogteverschillen. Het landschap is hier middenin de stad voelbaar en het plein ontvouwt zich theatraal vanuit de smalle straten die erheen voeren. Het mooie is dat mensen hier de hele dag een beetje rondlopen, met elkaar praten en van de zon genieten. In die zin is dit ook ongeprogrammeerde ruimte.”

Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven Fotografie: Arend Jan Hermsen

Dit artikel is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #11 over Publieke Ruimte. Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl.