Netwerk-stedelijkheid en nieuwe collectieven

28 maart 2020
Rijnboutt magazine # 11

Over urban media, digitale platformen en het publieke belang

Martijn de Waal onderzoekt de relatie tussen digitale media en stedelijke cultuur. Het publieke belang heeft daarbij zijn speciale interesse. De Waal is lector Play and Civic Media aan de Hogeschool van Amsterdam en auteur. Een gesprek aan de hand van zijn belangrijkste publicaties: De stad als interface: Hoe nieuwe media de stad veranderen (2013), De Platformsamenleving: Strijd om publieke waarden in een online wereld (2016, met José van Dijck en Thomas Poell) en samen met anderen The Hackable City: A Research Manifesto (2016) en The Hackable Cities Cahiers (2018).

 

De Stad als Interface

“De Stad als Interface stelt dat de ervaring van de publieke ruimte in toenemende mate wordt bepaald door wisselwerkingen tussen het fysieke en het digitale. Over de materiële stad ligt een digitale laag, gevormd door onze mobiele apparaten en ‘urban media’, waarmee we ons plekken toe-eigenen en ons gedrag (laten) sturen. Hierdoor krijgt de stedelijke ervaring op een nieuwe manier vorm.“

“Via TripAdvisor of Iens maken we van tevoren al keuzes en op Facebook zien we waar en wanneer iets gebeurt. Dit verandert de manier waarop we elkaar ontmoeten en onszelf presenteren, hoe we de stad gebruiken. Stedelijk ontwerp kan daarom niet langer worden begrepen als uitsluitend een fysieke discipline. Behalve architecten, stedenbouwkundigen en beleidsmakers, zou het nu ook mediaontwikkelaars, kunstenaars, telecombedrijven, technologie-onderzoek en stedelijke antropologie moeten omvatten.”

“In opkomst zijn zowel hyper-specialistische plekken – soms in de ‘middle-of-nowhere’ omdat ze via Google Maps en Facebook toch wel worden gevonden – als meer neutrale plekken. Die laatste bevinden zich meestal daar waar vervoersstromen elkaar kruisen en zijn juist voor verschillende gemeenschappen aantrekkelijk. De Coffee Company bijvoorbeeld behoort niet per se toe aan een bepaalde subcultuur: er komen meisjes met hoofddoeken, ZZP’ers, mensen die elkaar voor het eerst ontmoeten via een datingsite, moeders met kinderen… Het is een plek waar overlap tussen verschillende werelden plaatsvindt.“

“De Arena Boulevard is een ander type publieke ruimte die past bij de opkomst van netwerk-stedelijkheid. Deze plek is een ‘event space’ voor wisselende grote publieken die komen voor popconcerten, politieke meet-ups, voetbal. Maar het is voor veel mensen ook de toegangspoort tot Amsterdam. Dagjesmensen komen er parkeren en nemen dan de metro naar de binnenstad. Het eerste wat ze zien is de parkeergarage; een open winderige plek, waar je je slecht kunt oriënteren. In toenemende mate is het ook voor internationale toeristen een toegangspoort. Zij verblijven er in de tot hotels omgebouwde kantoren. De Arena Boulevard is een gelaagde plek, een knooppunt van vervoersstromen, waar mensen werken, als toerist naartoe komen, logeren, entertainment vinden. Er komen allerlei publieken, niet per se tegelijkertijd, maar op steeds andere tijdstippen. Een interessante plek waarvan het potentieel als publieke ruimte nog niet helemaal benut wordt.”

De Platformsamenleving

“Steeds meer sociale en economische interacties worden georganiseerd door digitale platformen. We volgen het nieuws via onze sociale media. Voor vervoer appen we Uber, universiteiten gebruiken Coursera en edX voor het aanbieden van wereldwijde collegereeksen. Overnachtingen regelen we via Airbnb. Deze platformen zijn de nieuwe marktplaatsen: via verfijnde mechanismen, reputatie-systemen, micro-transacties, brengen ze vraag en aanbod heel makkelijk en precies bij elkaar. Ze maken daarbij volop gebruik van de infrastructuren van de ‘Big 5’: Google, Amazon, Facebook, Microsoft en Apple, waar alle data van die verschillende sectoren bij elkaar komen. Google Maps is een belangrijk platform voor geografische diensten. Uber heeft het gebruikt, Airbnb gebruikt het. Amazon en Microsoft bieden cloud-diensten aan en Facebook is een veelgebruikte inlog-dienst.“

“Problematisch is dat de platformen geen verantwoordelijkheid nemen binnen de sectoren waarin ze opereren. Uber noemt zich een ‘digital services company’. Vervoer beschouwt ze niet als haar ‘core business’. Dit ondermijnt de organisatie en behartiging van de publieke waarden binnen die sector. De algoritmes van de platformen zijn ronduit ondoorzichtig: vraag en aanbod worden gekoppeld, maar volgens welke logica? Waar is het systeem op afgesteld? Op maximale winst voor Uber of voor individuele chauffeurs? In ieder geval niet op gelijkwaardige behandeling van de Uber-gebruikers: Uber laat de informatie van gebruikersaccounts meetellen in de ritprijs.”

“Als je Uber niet ziet als een dienstverlenende service maar als een grote speler in het openbaar vervoerssysteem, dan zou de samenleving democratisch moeten kunnen beslissen welke publieke waarden hierbij belangrijk zijn. Gaat het om economisch gewin of om zo weinig mogelijk impact op het milieu en om gelijkwaardigheid en goed werkgeverschap? De libertaire Silicon Valley logica van de platformen botst met de West-Europese opvatting van de ‘goede samenleving’, die op een model is gebaseerd waarin staat, markt en ‘civil society’ voortdurend met elkaar in onderhandeling zijn.“

“Maar er is in West-Europa een tegenbeweging gaande. Het Europese Hof heeft bepaald dat Uber als transportbedrijf gereguleerd moet worden. Er is toenemende regelgeving van gemeentes voor Airbnb. Overheden kunnen de platformen wel degelijk dwingen om verantwoordelijkheid te nemen. Er kan ook worden ingegrepen in de architectuur van de platformen zelf ten gunste van publieke waarden. Bijvoorbeeld door te verplichten de ritmeters van Uber-taxi’s te voorzien van software, die maakt dat de data die verzameld worden niet alleen bij het bedrijf terecht komen maar ook bij de overheid. Die kan dan bijvoorbeeld zien hoe de vervoersstromen lopen en op basis daarvan in het kader van het publieke belang de openbaar vervoerslijnen aanpassen. In Sao Paulo is er een systeem waarbij taxi-chauffeurs ‘credits’ moeten kopen die hun diensten goedkoper maken in gebieden waar weinig buslijnen zijn. 15% van die credits moet worden afgenomen door vrouwelijke chauffeurs. De overheid daar vindt arbeidsmarktemancipatie belangrijk en zorgt dat de systemen gebruikt worden voor de optimalisatie van publieke waarden.”

De Hackable City

“Ten tijde van de crisis in de bouw zei de toenmalige Rijksbouwmeester Frits van Dongen: we gaan niks meer bouwen maar het bestaande op een slimme manier hergebruiken. Matthijs Bouw van One Architecture nodigde mij en mijn collega Michiel de Lange uit om mee te denken over wat dan de volgende grote opgave voor het ruimtelijk beleid moest zijn. Op dat moment waren er veel bottom up maak-je-stad bewegingen actief. Door de crisis werden traditionele masterplannen stopgezet, stukken grond verkaveld en uitgegeven aan bouwgroepen. Dit in combinatie met het idee van herbestemming deed ons bedenken dat het volgende grote project misschien geen masterplan zou moeten zijn: Het zou moeten gaan om een nieuwe manier van vormgeven aan stedelijkheid door het aanmoedigen van allerlei kleine initiatieven om de stad te hacken en te hergebruiken. Zo ontstond het concept van de ‘hackable city’, dat we verder hebben uitgediept aan de hand van de ontwikkeling van Buiksloterham.“

“De Hackable City kijkt naar de op de plek aanwezige energie van collectieven die iets tot stand willen brengen en naar hoe dit zich verhoudt tot sturingsmodellen en regelgeving. Het ene groepje wil een parkje met bankje; het andere groepje juist niet. Hoe stuur je dat? Burgers organiseren zich rond het thema duurzame energie en willen zonnepanelen op het dak van de bouwmarkt, maar dat blijkt niet te kunnen omdat de wetgeving daar niet is op toegerust. Het gaat niet alleen om het toe-eigenen van opgaves, om een bepaalde mentaliteit en organisatie, maar ook om de vraag hoe je de bestaande regelgeving kan hacken. Wij hebben een model ontwikkeld waarin de burger zich organiseert in collectieven, interacteert met wetgevers en probeert het beleid, de subsidieregelingen en de wetgeving te beïnvloeden. Dus de hackable city gaat over bepaalde mechanismes en interacties tussen collectieven en overheden en onderzoekt waar het stuk loopt en wanneer het wel werkt.”

“De crisis in de bouw is voorbij, maar er is nog heel veel belangstelling voor bouwgroepen die met een architect een woonblok willen ontwikkelen. In Berlijn, Wenen en Zürich wordt een groot gedeelte van de stadsontwikkeling volgens dit principe uitgevoerd. Ook het gemeentebestuur van Amsterdam heeft er grote interesse in. Maar de druk vanuit de markt en grondbedrijven is groot en de politiek heeft aan macht ingeboet en veel uit handen gegeven, bijvoorbeeld aan de woningcorporaties. Het tij zit tegen, maar nog steeds kunnen dit soort bouwgroepen een goede manier zijn om op betaalbare wijze een grotere stedelijke variëteit te ontwikkelen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat een democratische overheid durft uit te spreken dat ze andere waarden dan die van de markt belangrijk vindt.

“Al deze thema’s zullen de komende tijd verder worden uitgediept in de aanloop naar en tijdens de Media Architectuur Bienale 2020, een groot internationaal event over urban media dat vanuit onder meer de HvA in November 2020 in Amsterdam wordt georganiseerd.”

Tekst: Jorinde Seijdel

Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven

Fotografie: Arend Jan Hermsen

Dit artikel is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #11 over Publieke Ruimte (2019). Wil je het hele magazine lezen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl.