‘Het ooghoogteperspectief is voor mij leidend’

Afscheidsinterview Richard Koek

14 september 2023
Zijdebalen Utrecht-Rijnboutt-foto Rufus de Vries2

‘De kracht van dit bureau is het multidisciplinaire karakter. Stedenbouw, landschapsarchitectuur en architectuur onder een dak. Dat brede profiel paste mij als een jas.’ Aan het woord is stedenbouwkundige en landschapsarchitect Richard Koek die na 15 jaar partnerschap afscheid neemt van Rijnboutt. In 2008 bundelde zijn toenmalige bureau CH & Partners de krachten met het Amsterdamse architectenbureau. Het brede profiel vormde vanaf het begin een pijler onder de bedrijfsfilosofie. De vernieuwing van de bestaande stad stond daarin centraal, herinnert Koek zich. ‘We wilden ons richten op projecten die je daadwerkelijk kan maken. Dus geen regionale studies of langjarige strategieën, maar projecten op de middenschaal – die verder gaan dan een gebouw, en ook meer zijn dan één straat. Het schaalniveau waarop we met alle drie de disciplines uit de voeten kunnen.’

Waarom trok de bestaande stad jouw aandacht?

‘Dat heeft het altijd gedaan. Op vakantie bezoek ik met mijn kinderen steden en neem ik alle tijd om ze te doorgronden. In die beginjaren waren we ervan overtuigd dat er grote opgaven op onze steden afkwamen. Daar wilden we graag aan werken. Aanvankelijk waren de projecten nog overzichtelijk van aard, zeg maar uit de kluiten gewassen architectuurprojecten die ook over de buitenruimte gingen, over verbindingen en de programmering van de onderste bouwlaag. Zoals de vernieuwing van winkelcentrum Gelderlandplein in Amsterdam of de inpassing van rijkskantoor De Knoop in Utrecht. Gaandeweg nam de complexiteit toe – qua schaal en qua problematiek. De afgelopen tien jaar werkte Rijnboutt aan de Utrechtse stadswijk Merwede en het Amsterdamse Hamerkwartier, schreef het een visie voor de herinrichting van het Tilburgse kernwinkelgebied en ontwierpen Koek en zijn collega’s aan de transformatie van de Vlaardingse rivierzone.’

Startpunt

Je hebt eerder gezegd dat veel verdichtingsprojecten inwisselbaar zijn. Wat bedoelde je daarmee?

‘Ik heb het gevoel dat in veel stedenbouwkundige ontwerpen de kwaliteit vooral gezocht wordt in materialisering, vormentaal of maatvoering. Terwijl stedelijke transformatie over zoveel meer gaat. Over gebruik en identiteit, over de rol die plekken in de stad hebben, over het juiste programma.’

Hanteer jij parameters om eigen projecten hierop te toetsen?

‘Jawel, al is dat niet makkelijk. Kijk, technische criteria, zoals voldoende zonlicht of zo min mogelijk windhinder, kun je berekenen en dan ook zo uitvoeren. Maar voor de wat ik noem “zachte” zaken ligt dat anders. Wat gebeurt er op straat, wie woont hier straks, hoe gebruiken mensen het door jou bedachte plan? Gedrag en gebruik bepalen uiteindelijk de kwaliteit van het stedelijk leven, maar je kunt ze niet een op een ontwerpen. Als stedenbouwkundigen dragen we zorg voor de juiste condities. Dat zit ’m in het ontwerp en de inrichting van de eerste bouwlagen, in waar entrees zitten, in de overgangen tussen openbaar en privé. Kortom, hoe mensen op ooghoogte de stad ervaren en beleven.’

Het brengt het gesprek op een cruciaal element: de inrichting van de openbare ruimte. Het is voor Koek hét startpunt van stedenbouw. ‘Ons vak is op zichzelf abstract, terwijl met de inrichting van de openbare ruimte meteen duidelijk wordt hoe het leven daar idealiter zou moeten plaatsvinden.’ Deze hernieuwde vorm van landschappelijke stedenbouw is onder vakgenoten inmiddels gemeengoed, ook omdat actuele vraagstukken op het gebied van klimaatadaptatie, mobiliteit en biodiversiteit in de buitenruimtes van de stad moeten worden opgelost.

Intieme zitjes

Koek heeft, zo zegt hij zelf, altijd zo gewerkt. Eerst bij KuiperCompagnons, waar hij samenwerkte met Ashok Bhalotra, en later bij CH & Partners. In die tijd – we hebben het over de jaren ‘80 en ‘90 – draaide stedenbouw vooral om verkavelen en het ‘schuiven met massa en bouwblokken’. Terwijl, meent Koek, de inrichting, proporties en sfeer van de openbare ruimte bepalender zijn. ‘Als dat allemaal niet op orde is, kun je nog zoveel met gebouwen schuiven, of nog zoveel mooie architectuur inbrengen, het stedenbouwkundig plan zal er niet beter van worden.’

Hoe kwam het dat jij in een tijd dat rationele en modernistische opvattingen het vak domineerden, met een landschappelijke bril naar stedenbouw keek.

‘Ik was bijna klaar met mijn studie aan de TU in Delft, maar besloot om niet af te studeren – vanwege mijn ergernis over hoe toen naar stedenbouw gekeken werd en de doctrine dat architectuur eigenlijk belangrijker is. Ik ben toen gaan werken, eerst dus bij Kuiper en later bij CH. Dat bureau werd toen gerund door een stedenbouwkundige, een landschapsarchitect en een socioloog. Daar kwamen de drie domeinen die ik belangrijk vind bij elkaar: stedenbouw, openbare ruimte en mensen.’

Nu hoor je overal: verdichten is ruimte maken.

Koek knikt: ‘En dat juich ik toe. Ik zie dat zelfs de rijksoverheid studies doet naar wat de bouw van woningen betekent voor de hoeveelheid groen die je dan ook moet realiseren. Toch doet het me gniffelen. Ik bedoel: in de projecten die ik met Rijnboutt deed waren we altijd bezig met wat naast woningen nog meer nodig was. Zoals groen en natuur, intieme zitjes of plekken waar je even lekker los kan gaan. En dan heb ik het niet eens over allerlei functies die een nieuwe stadswijk nodig heeft: scholen, winkels, buurtcentra, cultuur.’

Informele participatie

Koek verhaalt over de studie Farmax die hij ooit met Winy Maas en Jacob van Rijs deed naar hoe extreme verdichting samen kan gaan met groen en natuur. Daarin ontstond onder meer het idee om flinke hoogbouw te combineren met daktuinen en dergelijke – iets wat Maas en Van Rijs met hun bureau MVRDV in de praktijk brengen. Koek heeft liever dat die open ruimtes op maaiveld liggen. ‘In het Hamerkwartier komt langs het IJ een 50 meter breed oeverpark. De vastgoedontwikkelaar levert weliswaar bouwgrond in, maar de algehele leefkwaliteit zal erop vooruitgaan. Het park is een welkome tegenhanger voor de hoge dichtheid.’
Het raakt aan een andere belangstelling van Richard Koek: dat wat je ontwerpt voldoet aan wat de mensen verlangen. ‘Ik stel mezelf vaak de vraag als ik ergens aan de slag ga: wat zou ik hier zelf willen?’ Hij verwijst naar een Haags winkelgebied tussen het Laakkwartier en de Schilderswijk dat door Rijnboutt en de gemeente herontwikkeld wordt tot een gemengde stadswijk. ‘De hamvraag is wat je daar dan doet. Wie komen daar wonen en gebruik maken van de openbare ruimte en de voorzieningen? Een food market of een Albert Heijn XL? Een mega wokrestaurant of kleine horeca op de hoek?’

Het brengt het gesprek op participatie, waar Koek uitgesproken ideeën over heeft. ‘Mensen zijn op zich niet tegen veranderingen, maar ze willen wel weten hoe het verandert en waarom. Ik vind het onze taak om hen dat met goede argumenten uit te leggen.’ Volgens de stedenbouwkundige kom je met wat hij noemt dossierkennis – de geschiedenis van de plek, de techniek, de ondergrond, het gebruik, de gemeentelijke beleidsambities – een heel eind. ‘Maar een kwart van wat je moet weten als je gaat ontwerpen, moet je ophalen bij bewoners en omwonenden. Het liefst tuig ik parallel aan het ontwerpproces een informeel participatietraject op. Bij voorkeur ga ik zelf door de wijk, om met bewoners en vooral jongeren te spreken –groepen die je niet snel hoort.’ Het is dan, aldus Koek, zaak om duidelijk te communiceren over waarom je hen betrekt. ‘Wat wil ik weten, waarop hebben zij invloed? Het is de bedoeling om door die gesprekken te testen of wat ik als ontwerper van plan ben of van mij gevraagd wordt, ook door de mensen zo gevoeld wordt.’

Zijdebalen Utrecht-Rijnboutt-foto Rufus de Vries6

Koers van de stad

Zijn kijk op hoe het vak idealiter moet plaatsvinden is één ding, het in projecten ook toepassen een tweede. Als geen ander weet Koek dat hij als stedenbouwkundige slechts één speler is in een razend ingewikkeld krachtenveld. ‘Ik zie ons als oliemannetjes. Wij moeten belangen bij elkaar brengen, laten zien wat vastligt en waar ruimte zit. Verder bouwen aan het verhaal van de plek, aantonen hoe mooi de toekomst kan zijn.’

Ik mag aannemen dat je soms op je strepen staat als om financiële of politieke redenen aan je ontwerp gemorreld wordt?

‘Natuurlijk, maar ik zeg wel: choose your battles. Ik heb zelf een paar dingen waar ik altijd voor zal strijden. Het zal je niet verbazen dat dit vooral de vorm, omvang en inrichting van de openbare ruimte betreft. Het ooghoogteperspectief is voor mij leidend. Dus een entree naar een parkeergarage op de verkeerde plek, een rij met blinde schuttingen, ambitieloze gevels – dat zal ik niet snel accepteren.’

Een discussiepunt de laatste jaren is de betaalbaarheid van al die verdichtingswijken.

‘Daar maak ik me grote zorgen over. We hebben een systeem opgetuigd waarin prijsmechanismen bepalen wat we bouwen. Als stedenbouwers praten we hier wel over, maar we geven te weinig tegendruk. Als we 30 tot 50 procent sociaal of betaalbaar moeten bouwen, waarom zouden die woningen dan klein en van lage kwaliteit zijn? Dat kan anders, als we corporaties meer ruimte geven en ongebaande paden bewandelen, met bijvoorbeeld coöperaties of CPO’s voor de sociale sector. Dat geldt natuurlijk ook voor de invulling van de plint, de mobiliteit en de inpassing van groen. En dat wij als ontwerpers laten zien hoe met slimme ingrepen kwaliteit gerealiseerd kan worden.’

Het raakt aan de vraag of stedenbouw haar rol als bewaker van het publieke belang is kwijtgeraakt. Koek vindt van wel. ‘Vroeger had de stedenbouwkundige autoriteit, nu lijken overheden nauwelijks nog regie te hebben op de koers van de stad – en dat is met de huidige opgaven desastreus. De markt gaat die vraagstukken niet oplossen, dus het is zaak dat we als overheden de regie terugpakken. Ik ben overigens positiever gestemd dan enkele jaren terug. Ik zie dat gemeenten weer aan tafel zitten en hun rug recht houden.’

Vraag is wel: wie zijn dat dan? Managers en juristen of ontwerpers en planologen?

‘We moeten de diensten van weleer nieuw leven in blazen. Stedenbouwers in publieke dienst zijn enorm waardevol. Zij bewaken de lange lijnen, kunnen verbanden leggen met andere beleidsvelden.’

Een functie die jou op het lijf geschreven is.

‘Ik zou graag aan de slag gaan bij een grote gemeente, vanwege het schaalniveau en de opgaven. Ik twijfel wel: ga ik bij een gemeentelijke dienst of wil ik aan de slag als een onafhankelijke stadsstedenbouwer?’

Tekst: Mark Hendriks
Foto’s: Rufus de Vries