Gedurende zijn jaren als rijksbouwmeester werkte Kees Rijnboutt vanuit deze functie samen met een aantal kunstenaars die hem adviseerden bij de beoordeling en selectie van kunstwerken voor rijksgebouwen. Voor het nieuwe gerechtsgebouw is door deze kunstenaars werk vervaardigd. In de ontvangsthal maakte Karin Daan een in natuursteen Rosso en Black nero Silver uitgevoerde vloer, met in de rossogebieden gezandstraalde teksten. Twee citaten hebben direct betrekking op de rechtbank: ‘Alles heeft zijn maat’ en “Eppur si muove’ [en toch beweegt zij]. Daartussenin bevindt zich een partituur van woorden die verwijzen naar karaktervolle plekken, begrippen, en namen van sterk evocatieve klank.
Op verzoek van de gebruikers van het gebouw heeft de kunstenares daar ook de namen in verwerkt van de vijf gerechtsplaatsen van het arrondissement Zutphen [behalve in Zutphen zijn er vier kantongerechten elders gevestigd].
De andere kunstenaars waarvan werk in het gerechtsgebouw te bezichtigen is, zijn: Lon Pennock, Frans van Bommel, Josephien Sloet, Maria van Elk, Peter Koorstra, Ger Dekker en Jan van IJzendoorn.
Het ‘Metzelaargebouw’ blijft dienst doen als hoofdentree van het complex. Eerdere verbouw-ingen hebben oorspronkelijk het interieur verwoest, het exterieur, weliswaar tweemaal uitgebreid, ademt nog de negentiende eeuw.
Behalve het gebouw in Zutphen, ontworpen door W.C. Metzelaar [de zoon], is in Tiel het magistrale en enige gerechtsgebouw van J.F. Metzelaar [de vader] bewaard gebleven. De Rijksgebouwendienst heeft zich zeer ingespannen deze twee gebouwen in ere te herstellen. Het ontwerp voor Zutphen sluit aan bij de restauratie van het gebouw in Tiel.
Het gebouw in Zutphen heeft weer een zo negentiende-eeuws mogelijk interieur gekregen. De uitgebouwde trap aan de voorkant van het Zutphense gebouw uit de jaren ‘50 is verwijderd. Het zinken dak is hersteld en er zijn kleuren en betimmeringen toegepast die de eenheid tussen exterieur en interieur herstellen.
De grote zittingzaal doet nu dienst als ontvangsthal. Daarnaast zijn in dit gebouw de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik ondergebracht: het archief in het souterrain; de informatiebalie, de advocatenkamer, de postkamer en de facilitaire diensten op de begane grond; de bibliotheek en de vergaderzalen op de eerste verdieping en op zolder het bedrijfsrestaurant. Via een loopbrug bereikt men het nieuwe deel van het complex dat uit twee vleugels bestaat. Kantoren enerzijds en daarvan gescheiden het zogenaamde specifieke gedeelte met de negen zittingzalen en alle nevenfuncties die bij het functioneren van de Rechtbank horen, met meer in het bijzonder in het souterrain het beveiligd gebied met cellen, het domein van de parketpolitie en de Rechter-Commissaris.
Essentieel voor de architectonische expressie van het specifieke gedeelte van de Rechtbank zijn twee gedachten – namelijk:
dat in dit deel van het complex allen die bij de rechtspraak betrokken zijn, in zekere zin gelijk worden behandeld. Rechterlijke macht, bezoekers, leden van de balie, ja zelfs verdachten vinden in dit deel van het gebouw hun plaats, zonder dat het gebouw zich met één van de partijen al te zeer wil identificeren. Het gebouw is als het ware een neutrale plaats waar volgens de Nederlandse spelregels zonder aanzien des persoons recht ge-sproken wordt. Deze opvatting krijgt natuurlijk in het bijzonder gestalte in het ‘zalen’ gedeelte, voor het gedeelte van het gebouw dat is bestemd voor het Parket met zijn wachtcellen en dergelijke geldt dat niet.
dat de rechtszalen, waar de rechtspraak feitelijk plaatsvindt, toegankelijk zijn voor daglicht. In feite is deze gedachte leidend geweest bij het tot stand komen van alle rechtbanken die in het begin van de jaren negentig werden ontworpen. ‘De Nederlandse rechtspraak kan daglicht verdragen’ was in feite een slogan die met veel architecten werd besproken als het ging om wel of geen ramen in de wanden van de rechtszaken. Dit uitgangspunt stond vaak op enige gespannen voet met de beveiliging van de gebruikers, en met name de beveiliging van de functionele autoriteiten, die van buitenaf niet herkenbaar mogen zijn.
Voor de materialisering van het specifieke gedeelte van de rechtbank is in hoofdzaak gekozen voor een gamma van ‘moderne’ materialen, die de hierboven geformuleerde gedachten het beste ondersteunen: zandkleurige natuursteenvloeren in publieke ge-bieden, overwegend textiele vloerbedekking in zalen en podia van hout. Al het hout is essen, het natuursteen is Jura Gelb, een gelige kalksteen. Er is voor gekozen om tekortkomingen van het beton, nadat het uit de bekisting te voorschijn kwam, slechts in minimale zin bij te werken om maximaal de natuurlijke eigen structuur van het materiaal met groeven, kerven en plooien te tonen. Het beeld dat daarbij is nagestreefd is dat van een getekende huid – zoals in de menselijke handpalm – voor het interieur van het gebouw.
De metafoor is duidelijk: het gebouw als uitdrukking van humaniteit die niet in ieder opzicht volmaakt is. Fransen hebben daar de uitdrukking voor: la condition humaine [Malraux].
Bij de ontwikkeling van dit project zijn verschillende partijen betrokken geweest. De Rijksgebouwendienst Directie Oost vervulde tot en met het Definitief Ontwerp de opdrachtgevers rol. Deze werd overgenomen door Wilma Vastgoed, waarmee op basis van het definitief ontwerp een contract werd gesloten. Het gebouw is verkocht aan ING Vastgoedontwikkeling bv, met wie de Rijksgebouwendienst een huurovereenkomst heeft ten behoeve van de huisvesting van Justitie.