Rijnboutt zag de afgelopen decennia de rol van stedenbouw veranderen. Stedenbouw is niet langer alleen het vak dat een goed functionerende openbare ruimte waarborgt bij het toedelen van stedelijke programma’s. Het vak heeft te maken met verregaande demografische, sociaal-culturele en politieke verschuivingen, een almaar nerveuzer investeringsklimaat door geopolitieke spanningen én intensieve participatietrajecten met burgers en belanghebbenden – om over klimaatadaptatie, het belangrijkste aandachtspunt van allemaal, maar te zwijgen.
De transformatieopgaven vragen om aanvullende expertise en capaciteit. Met de komst van Robert ten Elsen versterkt Rijnboutt zijn stedenbouwkundige expertise. Samen met Stella Groenewoud, senior stedenbouwkundig ontwerper, gaat hij de discipline stedenbouw binnen het bureau verder vormgeven. Robert weet als geen ander hoe je nieuwe stedelijke lagen toevoegt die voortbouwen op bestaande structuren, en tegelijk een eigen karakter geven aan de stad.
“Stedenbouw gaat over ontwerp én strategie. Begin bij de juiste vraag, borg integrale randvoorwaarden, organiseer momentum en veranker keuzes in de context,” stelt Robert ten Elsen, sinds september 2025 senior stedenbouwkundig ontwerper bij Rijnboutt. De rol van de stedenbouwer – kennisdrager of onderzoeker, visionair of verbinder – verschilt per opgave. “Stedenbouw veronderstelt het herkennen van prioriteiten, het structureren van ontwerpen en het kunnen uitleggen van opties. Mensen zijn niet tegen verandering; ze haken af als verandering wordt opgelegd.”
Robert brengt twintig jaar ervaring mee in het vernieuwen en verdichten van stedelijke gebieden – altijd gericht op het verbinden van wonen, werken en voorzieningen binnen een samenhangend stedelijk weefsel. Ervaring die hij opdeed in binnen- en buitenland, met een scherp oog voor de wisselwerking tussen ontwerp en proces. Tien jaar werkte hij in China (2010–2020), aan projecten die varieerden van landschapsontwerp en masterplanning tot grootschalige gebiedsontwikkelingen en ontwerpgericht onderzoek. Daar leerde hij schakelen tussen schaalniveaus, omgaan met tempo en complexiteit, en navigeren tussen inhoudelijke ontwerpbeslissingen en bestuurlijke keuzes. Het waren lessen die zijn denken tot op vandaag voeden.
Terug in Nederland werkte hij als adviseur stedenbouw bij een ingenieursbureau, waar hij de koppeling tussen ontwerpkwaliteit en uitvoerbaarheid versterkte. Zijn overstap naar Rijnboutt vloeit voort uit de wens om die ervaring weer in te zetten binnen een ontwerppraktijk: dichter op de inhoud, maar met een strategische blik. Zijn opdracht: de stedenbouwkundige koers van Rijnboutt aanscherpen, acquisitie vergroten en bijdragen aan het gesprek over de toekomst van de stad.
“Stedenbouw veronderstelt het herkennen van prioriteiten, het structureren van ontwerp en het kunnen uitleggen van opties.”
De vraag achter de vraag
Elk project begint met het valideren van de vraagstelling en het helder krijgen van de achterliggende opgave, stelt Robert. “In plaats van klakkeloos te doen wat wordt gevraagd, probeer ik eerst tot de kern van het probleem door te dringen. Dat is broodnodig.” Dat die werkwijze soms op weerstand stuit of wordt gezien als tijdverlies, neemt hij voor lief. “Door vooraf duidelijkheid te scheppen over doelen, randvoorwaarden, rolverdeling en mandaat, komen projecten sneller van de grond en stijgt de kans op realisatie.”
Het gaat volgens hem om draagvlak én draagkracht – om keuzes die uitlegbaar en toetsbaar zijn, niet om een optelsom van wensen. Deze werkwijze vraagt om contextintelligentie: inzicht in fysieke, sociale, culturele en bestuurlijke factoren. Robert gebruikt daarvoor de term city-ontwikkeling: goede steden ontstaan pas als systeemopgaven voor wonen, klimaat, energie en mobiliteit samenkomen in één samenhangend raamwerk. “Om je ideeën of plan voor het voetlicht te brengen, is het essentieel dat je ook de taal van de regio spreekt. Die is in elke situatie anders.”
Tijd, tempo en momentum
Stedenbouw is ‘een langzaam vak’. Zeker in Nederland, met zijn intensieve participatieprocessen waarin meervoudige – en vaak tegenstrijdige – belangen een rol spelen. Kennis hebben van alles wat er speelt levert, aldus Robert, vaak een betere inpassing op – fysiek, temporeel én qua draagvlak – en leidt tot robuustere plannen. Mits er steeds opnieuw momentum wordt georganiseerd: partijen oplijnen, urgentie uitleggen en de volgende stap voorbereiden. Hij noemt het “meanderend door belangen navigeren, met een consistent verhaal en duidelijke ontwerpgevolgen”.
Zijn ervaringen in China waren anders, maar uiterst leerzaam. In een ontwikkelcultuur die top-down is georganiseerd, vormt het ruimtelijk raamwerk de basis voor alle verdere stappen. “Voordat een gebied tot ontwikkeling wordt gebracht, worden eerst de metrolijnen aangelegd. Dan heb je een station in the middle of nowhere. Grondspeculatie doet de rest. De wachttijd tot er een nieuwe wijk wordt gebouwd, bedraagt soms tien jaar.” Infrastructuur en publieke ruimte komen daar dus eerst; gebiedsontwikkeling volgt. Een principe dat bekendstaat als Transit-Oriented Development (TOD).
Knooppunt- en centrumgebieden
Het TOD-principe is in het naar consensus zoekende Nederland niet een-op-een toepasbaar, maar elementen ervan zijn zeer bruikbaar, vindt Robert. Dat geldt met name voor de ontwikkeling en transformatie van knooppunt- en centrumgebieden. Megasteden als Chongqing, waar hij woonde en werkte, laten zien hoe sterke infrastructuurnetwerken nieuwe lagen aan de bestaande stad toevoegen en hoe knooppuntverdichting stedelijkheid versterkt. In Nederland is de schaal anders, maar station- en netwerkgerichte projecten bieden kansen – juist waar het gaat om het verbinden van routes en systemen en het koppelen van bestaande en nieuwe doelgroepen aan de stad.
Het principe sluit nauw aan bij de Ontwerp-Nota Ruimte 2050, de nieuwe Nationale Omgevingsvisie van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, waarin het Rijk richting geeft aan de ruimtelijke ordening en inrichting van onze leefomgeving. De nota onderkent de noodzaak van integrale city-ontwikkeling en van het versnellen van stedelijke transformatieprocessen. Niet alleen vanwege de vraag naar meer woningen, maar omdat daarin opgaven rond klimaat, energie en mobiliteit samenkomen.
Ontwerp als richtinggevend instrument
Dit vraagt om een aanpak die brede kennis van stedenbouw veronderstelt en uiteenlopende kennisgebieden en belangen weet te verenigen. Waar de nota spreekt over “de samenhang van wonen, werken, energie en mobiliteit”, biedt Roberts benadering een strategisch en procesmatig antwoord op die samenhang – met ontwerp als richtinggevend instrument.
“Stedelijke transformatie en gebiedsontwikkeling slagen alleen als je integraal en multidisciplinair samenwerkt,” zegt hij. “Creatieve ontwerpoplossingen helpen om partijen te verbinden en draagvlak te creëren. In de combinatie van ontwerp en strategie, van inhoud en proces, ligt de waarde van stedenbouw voor de complexe opgaven van deze tijd.”
Foto: Ineke Oostveen