De positie van de architect

13 januari 2023
Caring Architecture-Vlaams Architectuurinstituut en AZW in De Singel 2022-foto Michiel De Cleene

Nadenken over een gezonde leefomgeving is historisch verbonden met de stedenbouw. Gaandeweg is de aandacht voor gezondheid bij opdrachtgevers en architecten uit beeld geraakt. Mark Hendriks verhaalt over die geschiedenis, waarbij hij het belang van ‘gezond ontwerp’ onderstreept en nieuwe uitdagingen verkent.

In dit essay nemen we een andere afslag. We vragen ons af wat de professie belet om verantwoordelijkheid te nemen en haar historische positie te herwinnen. Want als architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten zich niet hardmaken voor de omgevingskwaliteit, wie dan wel? Hoe staat het eigenlijk met de maatschappelijke betrokkenheid van de beroepsgroep? Tijd voor introspectie.

 

Sociale en maatschappelijke agenda

“Wat architecten doen, en dan met name het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden, heeft in bijna alle gevallen een dusdanige ingrijpende en langdurige impact op de sociale en fysieke leefomgeving, dat dit niet losgekoppeld kan worden van het ontwerpproces. Het denken en reflecteren over deze impact vormt de kern van architectuurcultuur. Of zoals Joachim Declerck (Architecture Workroom Brussels) het omschreef: ‘Architectuurcultuur bouwt letterlijk en figuurlijk aan een sociale en maatschappelijke agenda.’”

Het citaat is afkomstig uit deel 4 van het doorlopende project The Persistence of Questioning, een kritisch zelfonderzoek van het architectuurplatform Archined naar zijn bestaansgrond in turbulente tijden. Met pregnante vragen en grondige analyses wil het platform “de architectuurpraktijk en -cultuur stimuleren.”

Op heldere wijze legt bovenstaand citaat met de drie dingen die het verknoopt – ‘architect’, ‘ontwerpproces’ en ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ – de vinger op de zere plek. Het is voor niemand een vraag of architecten een verantwoordelijkheid hebben voor “het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden” (dat hebben ze), en ook niet of dat resultaat “een impact op de sociale en fysieke leefomgeving” heeft (dat heeft het). Des te opmerkelijker is het dat sommige architecten die impact niet als een onlosmakelijk deel van het ontwerpproces beschouwen, en van mening zijn dat het bouwen aan een sociale en maatschappelijke agenda niet behoort tot de kern van hun vakgebied.

Of die houding vandaag de dag is vol te houden, valt zeer te betwijfelen. In een tijd waarin de ene crisis over de andere heen buitelt, is terughoudendheid een luxe. Maatschappelijke urgentie is alom voelbaar. Ondanks (of juist dankzij) het schrijnend gebrek aan overkoepelend en richtinggevend beleid, wordt de bereidheid onder architecten om tot actie over te gaan met de dag groter. Peter Pelzer en Maarten Hajer reppen op Archined over “de visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken.” Het is bemoedigend te noemen dat er recentelijk zoveel initiatieven zijn genomen, sectorbreed zijn het vooralsnog de uitzonderingen die de regel bevestigen. Het fond is in beweging, zogezegd, de bulk blijft (nog) achter.

Deze terughoudendheid van de architect kent grofweg twee oorzaken. De eerste oorzaak betreft de voorgeschiedenis van zijn maatschappelijke positie, de tweede het uitvloeisel van een interne strijd die gaat over de vraag wat wel en wat niet onder ‘de verantwoordelijkheid van de architect’ moet worden verstaan.

Verantwoordelijkheid van de architect

Voor die voorgeschiedenis moeten we terug naar de late jaren tachtig van de vorige eeuw, wanneer politieke besluitvorming leidt tot een privatiseringsgolf waarbij de overheid haar publieke taken afstoot en toevertrouwt aan vrije marktwerking.

De markt, een aanbodgestuurd systeem dat wordt belast met de uitvoering van de volkshuisvesting, gezondheidszorg, energievoorziening, openbaar vervoer en de posterijen, heeft naar aard en wezen één overkoepelend doel: het streven naar rendement op basis van kostenefficiëntie. Ecologische en maatschappelijke waarden zijn ondergeschikt.

Conjunctuurgevoelig als de architectuursector is, deint hij mee op de golven van maatschappelijke verandering. Met het terugtrekken van de overheid wordt de centraal gestuurde volkshuisvesting afhankelijk van het particuliere initiatief van beleggers en ontwikkelaars voor wie het financiële kader leidend is. Het kan niemand verbazen dat dit kader maar één bouwpraktijk heeft voortgebracht. Waar dorpen en steden voorheen van elkaar verschilden door een lokale bouwcultuur met een eigen identiteit (en een – regionale – diversiteit als het gevolg daarvan) wordt vandaag de dag alle nieuwbouw bediend vanuit eenzelfde perspectief.

En de architect? In de loop van die dertig jaar is zijn positie in een vrije val geraakt. Het keurslijf van steeds beperktere budgetten, complexer wordende regelgeving, de nadruk op logistieke processen, BIM-modellen, het leger aan adviseurs en nieuwe vormen van (burger-)participatie heeft zijn invloed op proces en eindresultaat aanzienlijk verkleind. Maatschappelijke waarde boven financieel rendement willen stellen, is binnen dit stelsel een welhaast onmogelijke opgave. De principiële (en tegelijk cynische) conclusie onder architecten kan dan zijn: wat niet wordt gevraagd, wordt ook niet gemaakt. Voor echte veranderingen moet de politiek in actie komen.

De tweede oorzaak voor terughoudendheid van architecten is ideologisch van aard en komt voort uit verschillen van inzicht tussen architecten onderling. Nimmer zijn die verschillen scherper gearticuleerd dan in de discussie tussen de Forum-beweging (met coryfeeën Aldo van Eyck en Herman Hertzberger) en Carel Weeber c.s., eind jaren zeventig van de vorige eeuw.

Forum was van mening dat de eerste zorg van de architect de samenleving en het menselijk welzijn betreft. Reagerend op het door hun verfoeide modernisme en geïnspireerd door denkbeelden uit de antropologie en de sociologie, propageerde Forum – in lijn met de heersende opvattingen uit die tijd – het afbreken van de grote structuur (lees: de macht) in steeds kleinere substructuren, ideologisch gerelateerd aan de menselijke schaal. Begrippen als ‘identiteit’ en ‘herbergzaamheid’ dienden als bezwering van een alomtegenwoordige technocratie die, in de ogen van Forum, zowel de stedenbouw als de architectuur betrof. Woonerf en zitkuil deden hun intrede.

Daartegenover stond Weeber c.s., die Forum verweet zich te verliezen in een praktijk van louter goede bedoelingen. In zijn tekst Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur plaatste hij tegenover wat hij las als de truttigheid en versnippering van Forum, een stedenbouwkundig repertoire van historische bewijskracht en het grote gebaar. In dezelfde tekst voert Weeber de architect Wim van Tijen op, die Forum “onduidelijkheid” verwijt en “het door elkaar halen van dingen die in essentie verschillend zijn.” Van Tijen: “De architect is niet verantwoordelijk voor de maatschappij. Hij is verantwoordelijk voor de architectuur, ten dele voor het bouwen en volledig voor zijn eigen werk.”

Vóór Forum pleit hun maatschappelijk engagement met de ander: een architect bouwt niet voor zichzelf. Tégen Forum pleit een verregaande bemoeienis met kwesties waar architecten niet voor zijn opgeleid. Vóór Weeber c.s. pleit een betrokkenheid met het vakgebied dat dient te zijn gevrijwaard van zaken die er niet toe behoren. Tégen Weeber c.s. pleit een rationalisering die zich – op het eerste gezicht – maar weinig ‘ontvankelijk’ toont .

Samenvattend: architecten zijn geen sociologen of maatschappelijk werkers. Dat een architect kan worden aangesproken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid (vanuit een persoonlijk engagement, beroepsopvatting of opdrachtverlening), betekent niet dat hij verantwoordelijk is voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Dit zijn essentiële verschillen die maar al te gemakkelijk verward worden.

Het was Rijksbouwmeester Floris Alkemade die de ideologische verschillen wist te verenigen. Met ontwerpprijsvragen als Who Cares? en Panorama Lokaal wees hij op “de relevantie van architectuur voor maatschappelijke vraagstukken” door voor het oplossen van ingewikkelde maatschappelijke kwesties de kennis en kunde van architecten in te zetten. Architecten: toon je maatschappelijke betrokkenheid, was zijn boodschap. Maak de verdiensten van het vakgebied onmiskenbaar. Draag als sector bij aan de oplossing van waar wij als samenleving tegenaan lopen. In het synthetiserend vermogen van de architect, het kunnen denken in fysiek-ruimtelijke oplossingen en in de verbeelding, zit een sturende kracht, aldus Alkemade. Het vermogen om te dromen, het kunnen aanzetten tot verandering.

Maar een zwaluw maakt nog geen zomer. Alle architecten die de Rijksbouwmeester ondersteunden ten spijt: ‘de architect’ is er vooralsnog niet in geslaagd zijn maatschappelijke meerwaarde aan de samenleving te tonen. Sectorbreed komt hij onvoldoende in beweging.

Misschien moet de situatie daarvoor nóg nijpender worden. De coronapandemie heeft laten zien dat we in staat zijn tot radicale verandering wanneer de situatie ernstig genoeg is. Getuige de eerdergenoemde “visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken” heeft volgens sommigen dat kantelpunt zich reeds aangediend.

Nieuwe coalities

“We zien in de beleidstukken dat ten aanzien van de maatschappelijke opgaven juist ook aan architecten een belangrijke rol wordt toegekend. Vanwege hun vaardigheden om complexe programma’s van eisen om te zetten in concrete ontwerpen,” aldus het onderzoeksrapport Ruimte voor de architect over de veranderende positie van architecten, in opdracht van het Bureau Architectenregister, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA) en het Atelier Rijksbouwmeester.

Van de architect worden creatieve en innovatieve ontwerpen (op verschillende ruimtelijke schaalniveaus) verwacht, stelt het rapport, maar ook een zekere bescheidenheid in het presenteren van de ontwerpresultaten. Het gaat eerder om “vragen oproepen” en “discussies uitlokken”, dan om het “bieden van oplossingen”. Een visionaire blik ‘aan de troepen vooruit’? Een koersvaste stem die bepaalt hoe het moet? Het is niet de essentie waar deze tijd om vraagt, aldus het rapport. De architect wordt geacht “om een brug te slaan tussen ontwerp en samenleving” en “om urgente stedelijke thema’s omtrent mobiliteit, milieu of macht publiekelijk te bevragen en te bekritiseren.” Het rapport noemt de bestaande bouwpraktijk als het grootste struikelblok en de intolerantie voor nieuwe ideeën de belangrijkste reden. Afwijken van standaardprocedures betekent risico en risico kost geld, is grofweg de redenering. Bijkomend probleem is ons inziens het ego van de architect, het geloof in zijn reputatie. Waar de architect ooit om zijn autoriteit en leiding werd gevraagd, wordt hij nu aangesproken op zijn vermogen om samen te werken. De transformatie van spin in het web naar teamplayer is geen vanzelfsprekend gegeven.

De samenleving vraagt om ‘zachte waarden’. Om samen leven. Dat is niet alleen een opdracht aan de architect, ook opdrachtgevers moeten zich dit aantrekken. Te lang is ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ moedwillig buiten beeld gehouden. De negatieve gevolgen zijn merkbaar op alle vlakken van het maatschappelijk leven. Het wordt tijd voor alternatieven. Minder markt, meer welzijn. Veel zal afhangen van de bereidwilligheid bij opdrachtgevers om die ‘zachte waarden’ in hun doelen te betrekken. Te sturen op een meervoudige bouwpraktijk. Niet alles op voorhand willen dichttimmeren, maar sommige zaken durven openlaten.

Met wie gaan we de problemen aanpakken? En hoe gaan we dat doen? De vraag naar nieuwe coalities dringt zich op. Er zijn kansen genoeg.

Neem de gezondheidszorg. Van de huidige rijksbegroting is een derde bestemd voor zorg en gezondheid. Volgens de prognoses kan dat over twintig jaar de helft zijn. Nu genoegzaam bekend is dat een gezonde leefomgeving leidt tot een betere mentale en fysieke gezondheid, lijkt het legitiem een deel van de zorgkosten te besteden aan de inrichting van de stedelijke buitenruimte. Vanuit die gedachte kan een nieuwe coalitie tot stand komen, met de zorgverzekeraar als partner.

Of neem de woningbouwopgave, waarbij we kijken naar mogelijkheden om tot een kwalitatiever en rechtvaardiger woningaanbod te komen, met plaats voor de midden- en lage inkomens. Hoe vaak de slogan bouwen-bouwen-bouwen ook wordt gebezigd, de oplossing voor de wooncrisis ligt niet in de aantallen. In de publicatie operatie wooncoöperatie. uit de wooncrisis door gemeenschappelijk bezit (let op het ontbreken van kapitalen) pleiten auteurs Arie Lengkeek en Peter Kuenzli voor een ‘derde weg’ als alternatief tussen huur en koop. “Niet de individuele vraag ‘hoe wil ik wonen’, maar het gezamenlijk vormgeven aan de vraag ‘hoe willen wij samenleven’ is daarin leidend. (-) Daar kunnen burgers samen vorm aan geven”, aldus de auteurs.

Hier liggen kansen voor de architect. Want wensen en behoeften zijn één, de fysiek-ruimtelijke vertaling daarvan iets heel anders. De integrale benadering binnen het vakgebied en zijn synthetiserende eigenschappen als verbinder, maken de architect tot de juiste persoon om hierin te stappen. Al is een kanttekening op zijn plaats. Pelzer en Hajer (zie noot 3) wijzen erop dat voor “veel van de meest pregnante ruimtelijke vraagstukken van deze tijd niet-ruimtelijke oplossingen minstens zo belangrijk zijn.” Als voorbeeld noemen ze de wooncrisis, waarvan het gebrek aan nieuwe woningen maar één van de oorzaken is. Minstens zo belangrijk zijn “de actieve subsidiëring van eigen woningbezit, de lage rente, lange tijd een bevoogdende houding ten opzichte van woningbouwcorporaties en de doorgeslagen liberalisatie van de huurmarkt.” Behalve aan architecten is er behoefte aan institutionele kennis, betogen de auteurs. De behoefte aan nieuwe coalities wordt er niet minder om. Integendeel: “Nu is het tijd voor bredere ateliers waarin we burgers kunnen betrekken, en ontwerpers samen met antropologen, geografen, sociologen, filosofen, economen, juristen en andere disciplines nadenken over de toekomst van Nederland.”

Samenvattend komen we voorzichtig aan bij de contouren van een ‘programma’.

De architect dient het verschil te kennen tussen de disciplinaire voortzetting van een vakgebied (historisch, esthetisch, kwalitatief) en het tegemoetkomen aan een van buitenaf gestelde vraag (opdrachtgever, maatschappelijk engagement). Het ontwerpen van architectuur en het realiseren van gebouwen gaan hand in hand met het denken over die architectuur en over het bouwen. Functioneel gezien is architectuur dienstbaar en dienstverlenend, maar als (culturele) uitspraak is het ook iets van zichzelf.

De ontwerpende rol van de architect is boven alles die van conditionerend schepper. Die voorwaarden creëert voor wat er moet gebeuren binnen een gedeeld kader. Die actief op zoek gaat naar nieuwe coalities. Die ruimte laat aan nog oningevuld en veranderbaar gebruik. Die eigenaarschap stimuleert. Die verbindt. Die ontwerpt met de ander in plaats van voor de ander.

Niet ‘het eigen gelijk’ staat daarbij voorop, maar het willen voeren van een dialoog.

Routine moet plaatsmaken voor meer onderzoek en experiment. Meer lef, meer uitproberen en meer samen doen. Dat vooral.

Nawoord

Ter voorbereiding op dit essay spraken we met branchevoorzitters Jolijn Valk (voorzitter van de BNA) en Stefan Bödecker (voorzitter van de BNSP). Bij het schrijven is er vervolgens voor gekozen geen gesprekscitaten op te nemen. Wat in het gesprek aan de orde kwam, is verweven in het geheel. Twee noties verdienen het om expliciet te worden genoemd.

Van Stefan Bödecker was de uitspraak “De professie valt of staat met het kunnen smeden van coalities”. In een tijdperk van inclusiviteit is de rol van verbinder alleen maar groter geworden, aldus Bödecker. Het is de architect op het lijf geschreven: “De planvorming van het geheel kun je toch niet overlaten aan de individuele experts en adviseurs?” Daarbij wordt er te sectoraal gedacht, stelt Bödecker, ook door de beroepsverenigingen. “Dat verzuilen, dat hebben we te lang volgehouden.” Jolijn Valk benadrukte het belang van ontwerpkwaliteit en experiment en hield een pleidooi voor een geregisseerd durven openlaten, een niet-benoemen. “Waar het om gaat is het vormgeven van wat juist niet vormgegeven moet worden. Waar creëren we nog ruimte om te ademen?” Ook haalde ze schrijver en filosoof Maxim Februari aan: “Schoonheid is een mensenrecht”. De enige manier om werkelijk iets bij te dragen is door te luisteren naar de samenleving als geheel, aldus Valk. Afstand nemen van je ego. Voor wie bouw je?

Dit essay is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022).
Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl

Tekst: Rijnboutt (Jan van Grunsven)
Foto: Dubbeltentoonstelling Caring Architecture, Vlaams Architectuurinstituut en AZW in De Singel 2022 © Michiel De Cleene