“Dit is niet ambities stapelen, het is werken aan de ideale stad”

In gesprek met wethouder Marieke van Doorninck

01 maart 2021
Magazine #12 portret Marieke van Doorninck HR 2-min

Als een van de eerste steden ter wereld heeft Amsterdam gekozen voor het model van de Donuteconomie. In haar boek Doughnut Economics (2018) rekent de Britse econome Kate Raworth af met traditionele economische modellen die hebben gezorgd voor extreme ongelijkheid, financiële crises en een alarmerende aantasting van ons ecosysteem.

 

Raworth’s Donutmodel is gebaseerd op de aarde als eindig systeem en heeft een circulair karakter. De binnenste ring visualiseert de ondergrens voor basisvoorzieningen waaronder gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting. De buitenste ring staat voor het ecologisch plafond of wat we van de aarde kunnen vragen. Kort gezegd richt het Donutmodel zich op volwaardige leefomstandigheden voor alle mensen binnen de ecologische draagkracht van de aarde als geheel.

Maar hoe zet je zo’n mondiaal model in werking? Het eenvoudige antwoord is: door ergens te beginnen. Amsterdam ging die uitdaging aan en zet inmiddels de eerste stappen. We spraken met Marieke van Doorninck, wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid over hoe Amsterdam eruit gaat zien als Donutstad en wat dit betekent voor de architectuur en ruimtelijke ordening van Amsterdam.

Wordt Amsterdam de eerste Donutstad ter wereld?

“Met de Strategie Amsterdam Circulair hebben we hiervoor in elk geval een belangrijke stap gezet. Die moet er namelijk voor zorgen dat Amsterdam in 2050 een volledig circulaire stad is. Met het model van de Donuteconomie van Kate Raworth kunnen we dat meer lading geven. Want ‘circulair’ is niet zomaar het nieuwste buzzwoord, het houdt in dat je op een wezenlijk andere manier omgaat met consumeren en produceren.

“Het mooie aan de Donuteconomie is dat het een alomvattend raamwerk biedt waarin ecologische en sociale doelen samenkomen. En dat klopt weer helemaal met de signatuur van dit college van burgemeester en wethouders dat duurzaamheid en sociale inclusie als speerpunten heeft gekozen. Maar hoewel het college het model van de Donuteconomie heeft omarmd, zijn we nog niet zover dat we in Amsterdam ons hele beleid volgens de beginselen van de Donut kunnen uitvoeren. De circulaire strategie is het begin.

Daarbij heeft de coronacrisis gezorgd voor extra momentum. Het besef dat we de maatschappij anders moesten gaan inrichten, was tijdens de lockdown groter dan ooit. Iedereen ging nadenken over de waarde van dingen. Over de hoeveelheid spullen die we hebben bijvoorbeeld, over het belang van gezondheid en over de manier waarop we effectief stappen kunnen zetten om klimaatverandering tegen te gaan. De teneur was: hé, het kan echt anders en laten we daar dan ook nu mee beginnen.

“Het werd duidelijk hoe kwetsbaar de regio Amsterdam eigenlijk is met zijn vrij eenzijdige diensten- en bezoekerseconomie. Een circulaire economie kan Amsterdam weerbaarder en veerkrachtiger maken en is ook minder gevoelig voor de conjunctuur. Daarin staat productie centraal en wordt gewerkt in korte, gesloten ketens waarin grondstoffen telkens worden hergebruikt. Nu zie je dat grondstoffen nog over de hele planeet worden versleept om er met inzet van de goedkoopste arbeid nieuwe producten van te maken, die niet lang daarna weer in de verbrandingsoven belanden. Een circulair model betekent dat we veel intelligenter omgaan met onze grondstoffen, dat vervoersbewegingen worden geminimaliseerd en dat arbeid weer terugkomt in de regio.

“Ook gaan we een heel ander soort bedrijvigheid zien, veel meer gericht op herstel en refurbishment. Het mooie aan de circulaire economie vind ik dat die ruimte biedt voor verschillende soorten werk. Je hebt de mensen die heel technisch bezig zijn in bijvoorbeeld start-ups, maar ook de mensen die het handwerk doen. Er moet bedacht worden hoe je producten technisch slim in elkaar zet zodat ze lang meegaan en geschikt zijn voor reparatie en recycling, maar je hebt net zo hard de mensen nodig die reparaties uitvoeren of de producten uit elkaar halen. Daar zit vrij veel werkgelegenheid in. Je kunt hiervoor recyclecentra combineren met ambachtelijke bedrijven. Veel kun je lokaal doen. En de arbeid die niet lokaal maar internationaal wordt verricht, zal in ieder geval duurzaam moeten zijn – zowel in economisch als ecologisch opzicht.

Magazine #12 portret Marieke van Doorninck HR 1-min

 

Het Donutmodel richt zich op een combinatie van ecologische en sociale doelen. Hoe krijgt dat vorm in de stedelijke omgeving van Amsterdam?

“Hiervoor is de Groenvisie die de gemeente Amsterdam onlangs heeft gepresenteerd een belangrijk instrument. Hoewel deze visie niet specifiek vanuit de Donutgedachte is ontwikkeld, levert ze wel belangrijke bijdragen op zowel sociaal als ecologisch vlak. Het doel van de visie is een stad waar iedereen prettig kan wonen zonder hittestress, met frisse lucht en met voldoende ruimte en groen. Aan de basis ligt een getrapte groenbeleving. Deze loopt op van kleinschalig groen in de vorm van geveltuintjes en plantsoenen naar buurtparken en wijkparken, en via stadsparken naar de groene scheggen op het hoogste schaalniveau.

Om dat waardevolle groen rondom de stad intact te kunnen houden terwijl het aantal inwoners van Amsterdam blijft groeien, zal het nodig zijn de stad verder te verdichten. Dat betekent dat we heel goed moeten afwegen voor welke zaken we hier ruimte willen maken. Als je verdichting combineert met groen, betekent dat bijvoorbeeld ook dat je hoger moet gaan bouwen en de auto een andere positie moet geven. Daarnaast is multifunctioneel ruimtegebruik belangrijk, waarbij je kunt denken aan sportvelden op daken. Zo werk je aan een bereikbare en uitnodigende stad die mensen de ruimte biedt. Groen is belangrijk omdat het mensen echt gelukkiger maakt, maar je hebt natuurlijk ook betaalbare huizen nodig, voorzieningen en bereikbaarheid.

“Het interessante van de Donuteconomie is dat die zich richt op het idee van brede welvaart. Dan gaat het over heel andere dingen dan extreem veel consumeren of verdienen. Het gaat over een goede basis voor iedereen. En dat betekent werk hebben en een fatsoenlijk dak boven je hoofd, goede sociale contacten en een prettige leefomgeving. Dat willen we in Amsterdam weer centraal stellen.”

En toch is vastgoed voor veel partijen nog steeds vooral een manier om geld te verdienen. Hoe kun je dat als stad veranderen?

“In een traditionele ‘lineaire’ economie is groei de maatstaf voor welvaart. Dat betekent dat stijgende huizenprijzen worden gezien als een indicator voor succes. Hoe hoger de vastgoedprijzen, hoe groter de welvaart. Maar we moeten ons afvragen wat die welvaart eigenlijk betekent als grote groepen mensen geen betaalbare woning meer kunnen vinden in hun stad. De reden dat de Amsterdamse woningmarkt zo onder druk staat is niet alleen dat we hier te weinig huizen hebben, het komt ook doordat woningen als een ideale belegging worden gezien voor allerlei rondzwervend kapitaal. Er zijn in Amsterdam dure panden die in prijs al vijf keer over de kop zijn gegaan terwijl er nog nooit iemand heeft gewoond. Het is een geldgedreven verhaal dat alleen goed is voor de belegger en ervoor zorgt dat Amsterdam een onbetaalbare stad wordt.

“Als gemeente spannen wij ons in voor een gemengde stad, onder meer met de 40-40-20-regel die een programmering van 40 procent gereguleerde huur, 40 procent middenhuur en koop en 20 procent dure huur en koop voorschrijft. Hierbij zie je dat er vooral een probleem is met de middenhuur, een lastig te reguleren segment van de woningbouwproductie. Waar corporaties zorgen voor sociale huurwoningen en de markt voor de duurdere woningen, vallen woningen met een middenhuur tussen wal en schip. Want stel dat je via de grondprijs of op een andere manier er als gemeente voor kunt zorgen dat er goede middenhuurwoningen komen, dan ben je die bij de eerste verkoop meteen weer kwijt.

“Wooncoöperaties waarin burgers samenwerken aan een eigen woonproject bieden een interessante manier om die waardeonttrekking een halt toe te roepen. Omdat een coöperatief woonproject niet verkocht wordt, blijft de waarde ervan behouden in de vorm van woningen met een eeuwigdurende middenhuur. Inmiddels heeft wethouder Ivens het actieplan wooncoöperaties in het leven geroepen, met als doel om binnen twintig jaar 10 procent van de Amsterdamse woningbouw gerealiseerd te hebben via wooncoöperaties. Dat klopt eigenlijk heel mooi met de Donut-principes, omdat zo’n woonproject zowel sociale als ruimtelijke impact heeft.

Verder geloven we dat je een prettige stad kunt maken door wonen en werken te combineren. Het punt is alleen dat we dat niet meer gewend zijn. Alles wat overlast geeft hebben we in het verleden planologisch van ons afgewerkt, soms zelfs naar andere werelddelen. We moeten dus goed kijken hoe de productieve bedrijvigheid van de circulaire economie zich opnieuw kan verhouden tot wonen. Dat betekent misschien dat je de logistiek moet aanpassen of gaat werken met kleine clusters van bedrijven. Per gebied proberen we de ideale mix te vinden. Waarbij we minimaal 15 procent productieve bedrijvigheid aanhouden om te voorkomen dat het toch weer een beetje kantoorachtig wordt. Afhankelijk van het soort bedrijvigheid kijk je dan of hier gezinswoningen bij passen of misschien studentenwoningen.”

Een ander doel is circulariteit in de bouwproductie. Hoe zorg je dat partijen daarmee aan de slag gaan?

“Dat kunnen we allereerst – heel simpel – bereiken met regulering. Met het uitschrijven van circulaire tenders zorgen we voor een andere uitvraag naar de markt. Daarbij hanteren we hogere duurzaamheidsdoelstellingen dan van rijkswege gevraagd wordt. En dat is omdat we denken: bouwen in Amsterdam is lastig, dus dat wil je ook in een keer goed doen zodat een gebouw lang mee kan. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat energie in zo’n gebouw zelf moet worden opgewekt.

“Als gemeente zeggen wij: dit is de kant die we opgaan en dat wordt over twee jaar niet opeens weer heel anders. Zo bieden we niet alleen houvast voor de lange termijn, maar zorgen we ook voor een level playing field voor alle marktpartijen. We zien hier ook niemand voor weglopen. Sterker nog: marktpartijen blijken juist lol te hebben in die uitdaging van duurzaamheid. Amsterdam kiest ervoor richting te geven en ruimte te bieden maar wil niet voorschrijven hoe het allemaal gebeuren moet. De bouwende partijen zijn veel beter in deze vraagstukken dan wij en komen telkens met verrassende nieuwe oplossingen. Als ik ergens een eerste paal mag slaan of bij een oplevering mag zijn, dan zijn mensen altijd ongelooflijk trots op het behalen van die duurzaamheidsdoelstellingen.

“Daarnaast werken wij als gemeente aan een ecosysteem voor de circulaire economie in Amsterdam en dat is ook voor de bouw van groot belang. Het gaat dan bijvoorbeeld om circulaire bouwmarkten waar materialen die vrijkomen bij sloop beschikbaar worden gemaakt voor hergebruik. Dat kunnen deuren en kozijnen zijn maar ook elementen van betonnen constructies. Zo ontstaat een materialenkringloop waarin afval niet meer bestaat.

En hoewel dit soort dingen zich afspeelt op het niveau van de Amsterdamse regio, hebben ze een impact op een veel groter schaalniveau. Want wat betekent deze manier van bouwen aan je stad voor de CO2-uitstoot en de luchtkwaliteit, maar bijvoorbeeld ook voor arbeidsomstandigheden elders in de wereld? Think globally, act locally, daar gaat het om.”

De ideale stad

“Als Amsterdam moeten we onszelf de vraag stellen wat voor stad wij willen zijn en hoe we die stad willen worden. Het Donutmodel gaat over samenwerken en over het delen van kennis en voorzieningen. Daarom nodigen we alle Amsterdammers, bedrijven en ontwikkelaars uit om samen aan de stad te bouwen. Als we elkaars verhalen kennen, kunnen we belangen combineren en ervoor zorgen dat die samen nog veel meer gaan opleveren. Het is belangrijk dat elk nieuw gebouw dat we realiseren Amsterdam en zijn toekomst belichaamt. Dan gaat het om groen, sociale inclusie, verduurzaming en schoonheid en het gaat om de verhalen: waar kom je vandaan, waar ga je naartoe en wat betekent het om hier te leven? Van ontwikkelaars krijgen we vaak te horen dat we ambities aan het stapelen zijn. Dan zeg ik altijd: we zijn bezig met de ideale stad.”

Dit artikel is geschreven voor Rijnboutt Magazine #12 Een ander klimaat (oktober 2020).
Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl

Tekst: Catja Edens
Deelnemer gesprek: Richard Koek
Fotografie: Ineke Oostveen