“Het onzichtbare zien, daar gaat het om”

Architectuuronderwijs en de praktijk

03 mei 2022
Dick van Gameren 11 van 16

Sinds 2019 is Dick van Gameren decaan van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft. Dit voorjaar presenteerde hij een meerjarenplan dat zich richt op de maatschappelijke rol van de architect. Een gesprek over de architect als vertaler en verbinder, het belang van samenwerken en de kwaliteit van de Nederlandse ontwerptraditie.

 

Een meerjarenplan opstellen, is dat business as usual?

“Het idee is dat de opleiding zich eens in de zoveel jaar opnieuw profileert. Zelf ben ik nu ongeveer tweeënhalf jaar decaan, dus voor mij is dit de eerste keer. Ons plan is vooral gericht op samenwerking. Wat bindt die vier afdelingen van Bouwkunde: architectuur, stedenbouw, bouwtechniek en management? Dat lijken soms werelden op zich en tegelijk liggen er allerlei onbenutte kansen in samenhang en samenwerking. De basis is het idee dat de universiteit geen gesloten enclave is. Er spelen vraagstukken in de samenleving en we verwachten van onze studenten dat ze die verkennen en daarin hun positie bepalen. Het perspectief op wat je als architect aan de samenleving kunt bijdragen is de laatste jaren behoorlijk veranderd. Samenwerking en een integrale benadering worden steeds belangrijker.
Centraal in ons meerjarenplan staan drie grote maatschappelijke uitdagingen: stedelijke ongelijkheid, de klimaatcrisis en de schaarste aan grondstoffen. Dat zijn onderwerpen die direct gelieerd zijn aan ruimtelijk ontwerp, maar die zo complex zijn dat je ze niet louter vanuit ons eigen vakgebied kunt benaderen. Daarom is het zo goed om binnen Bouwkunde met de vier afdelinge samen op te trekken en andere faculteiten binnen de TU Delft op te zoeken. Daarnaast werken we samen met collega-instellingen voor onderzoek en onderwijs, zoals de Erasmus Universiteit en het Erasmus Medisch Centrum, maar ook met het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS), een samenwerking van TU Delft, Wageningen University & Research (WUR) en Massachusetts Institute of Technology (MIT).”

De faculteit Bouwkunde van de TU Delft is zeer internationaal georiënteerd. Wat is er specifiek Nederlands aan de opleiding?

“We hebben inderdaad veel buitenlandse studenten, en een groot deel van de onderzoekers en docenten is eveneens afkomstig uit het buitenland. We laten ons inspireren door visiting professors als Marina Tabassum uit Bangladesh, met haar benadering die lokale cultuur, klimaat, materialen en geschiedenis combineert. En visiting professor Anne Lacaton, die ons uitnodigt om het vak te benaderen vanuit het idee dat we alleen nog gebruiken wat we al hebben. Interessant is ook visiting professor Tatiana Bilbao, die zich richt op de eindeloze urbanisaties in Mexico. Daarbij blijft de worteling van onze opleiding in Nederland heel belangrijk. Een grote kwaliteit van de Nederlandse ontwerpcultuur is de integratie van schalen, het bij elkaar brengen van gebouw, stad en landschap. In het buitenland zie je vaak een tweedeling tussen planning – meer in de zin van landinrichting – en het gebouw, met weinig daartussen. De ontwerpcultuur in Nederland onderscheidt zich door een getrapte benadering en de verbindingen tussen de schalen, een kwaliteit die we met de uitdagingen van vandaag heel goed kunnen gebruiken.”

Dick van Gameren 4 van 16 - vervangen

Management in the Built Environment komt in jullie plan naar voren als een afdeling met veel kansen. Ligt de oplossing vaker in orgware, denk je?

“Management gaat over dingen voor elkaar krijgen. De hele wereld is in transitie, niet alleen wat betreft energie en klimaat maar ook op veel andere terreinen. Ontwerpers proberen die transities te vertalen in concrete ruimtelijke voorstellen, maar daar moet je mensen wel in meekrijgen. Daarin heeft management een sleutelrol.
Je ziet dat op meer plekken, zoals op de Bartlett School for the Built Environment van University College London. Zij hebben een campus in Oost- Londen, een gebied dat met het Olympic Park een enorme impuls heeft gekregen. Daar werken ze nu met verschillende faculteiten en partners samen om met lokale partijen, waaronder bewoners en kunstinstellingen, de transitie verder inhoud en gestalte te geven. Daarin is het proces en hoe je dat organiseert heel belangrijk.

Iets vergelijkbaars zetten we nu op met Erasmus MC en de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Er is een enorm verschil in levensverwachting tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam ten noorden van de Maas. Je kunt dat constateren – en iedereen schrikt daarvan – maar dan moet je er ook iets aan gaan doen, op een ontwerpende, nadenkende en onderzoekende manier. Daarbij speelt proces een hoofdrol. Want als je dat goed managet en vormgeeft, dan zorgt dat voor de aansluiting tussen ontwerpers enerzijds en bewoners en gebruikers van de plek anderzijds.”

Wat is de connectie tussen de opleiding Bouwkunde en de praktijk van de architectenbureaus?

“Als opleiding lever je nooit volleerde architecten af. Het is hier geen praktijksimulatie. We leiden onderzoekende ontwerpers op die zaken met elkaar kunnen verbinden en in staat zijn om die ruimtelijk te vertalen. Dat betekent niet dat ze al helemaal weten hoe je een project realiseert. Die kennis kunnen ze hier wel krijgen, maar ze leren het vaak in de praktijk en daarvoor is natuurlijk de Beroepservaringperiode (BEP) heel geschikt.

Het is anders dan vroeger, toen Bouwkunde vooral een professionele scholing aanbood. Tegenwoordig is dit een academische opleiding en dat maakt academisch onderzoek een cruciaal onderdeel van het werk. Toch kiezen we er niet voor om op de faculteit alleen mensen die gepromoveerd zijn in dienst te nemen, zoals in het buitenland wel
gebeurt. Bij Bouwkunde zoeken we zeker ook docenten uit de praktijk van de ontwerpbureaus.”

In het meerjarenplan wordt de ambitie uitgesproken om de architect van de toekomst op te leiden. Wat kenmerkt die architect?

“Die architect heeft een brede blik, staat open voor inzichten van buiten de eigen discipline en werkt vanuit het besef dat architectuur geen autonoom vak is maar dat de kracht ligt in verbindingen. De inspiratie daarvoor komt uit verschillende hoeken. Op een grote faculteit als die van ons gaat dat van filosoof Peter Sloterdijk tot socioloog Richard Sennett, van het werk van socioloog en filosoof Bruno Latour tot dat van econoom Thomas Piketty, en vele anderen. Zo bereiden wij onze studenten erop voor dat zij een wezenlijke maatschappelijke bijdrage kunnen leveren door via het ontwerp de dingen bij elkaar te brengen. Het gaat om de architect als vertaler en verbinder.
Naast de traditionele ontwerpmethoden beschikt de ruimtelijk ontwerper ook over een nieuw instrumentarium. Dan gaat het met name over datagedreven ontwerp en artificial intelligence. Er zijn tegenwoordig enorme hoeveelheden data beschikbaar waarvan bijvoorbeeld iemand als Maarten van Ham, onze hoogleraar Urban Geography, gebruikmaakt voor zijn onderzoek naar stedelijke ongelijkheid. Die data leveren, tot op buurtniveau, inzichten op die we als stedenbouwkundigen en architecten kunnen gebruiken. Toch is die slag naar het ruimtelijk ontwerp niet altijd even evident.

Van artificial intelligence weten we dat het kan helpen om patronen te vinden en combinaties te verkennen, bijvoorbeeld in het werken met data. Maar hoe geavanceerd algoritmes ook worden, ze zullen de ontwerper nooit kunnen vervangen. Die is als vertaler en verbinder in staat samen te werken en kennis te combineren, en kan tegelijk de intuïtie laten spreken. Een ontwerpproces is namelijk nooit puur rationeel.

Zelf heb ik de Global Housing research group opgericht. Die richt zich op stedelijke vraagstukken in de Majority World, het deel van de wereld dat we tot voor kort de Global South noemden. Neem Addis Abeba, een stad die hoofdzakelijk bestaat uit informal settlements. In een geregisseerde stedelijke ontwikkeling met een tabula rasa benadering worden die wijken nu in rap tempo gesloopt. Belangrijk punt is echter dat met de krotten ook de sociale structuren tegen de grond gaan, en dat heeft een verwoestend effect op de gemeenschap. We hebben verschillende Ethiopische PhD-kandidaten in Delft die onderzoek doen naar dit onderwerp. Daarbij spelen data en mapping opnieuw een grote rol.
Het gaat erom zowel het zichtbare als het onzichtbare te zien, om oog te hebben voor zowel de fysieke stad als de sociale verbanden en structuren die daarin een plek vinden. Wie zich bijvoorbeeld in de zichtbare en onzichtbare kwaliteiten van informal settlements verdiept, zal zich realiseren dat mensen daar niet alleen wonen maar er ook hun inkomen genereren. Wie ontwerpt voor een sloppenwijk doet er dus goed aan om dat niet puur als een woningbouwprobleem te benaderen. Dat geldt ook voor het actuele woningvraagstuk. Daarvoor moeten we het niet zoeken in kwantitatieve oplossingen, we hebben juist veel verschillende strategieën en ontwerpen nodig die samen recht doen aan de stedelijke realiteit.”

Dit artikel is gepubliceerd in Rijnboutt Magazine #13 Werk (december 2021).
Liever een fysiek exemplaar? Vraag ‘m aan via press@rijnboutt.nl.

Tekst: Catja Edens
Deelnemer gesprek: Frederik Vermeesch
Fotografie: Ineke Oostveen