Maak gezondheid weer speerpunt bij stadsontwerp

07 december 2022
Buurtbanden Amsterdam Bos en Lommer- foto Rufus de Vries

Vitruvius wees er al op: gezondheid, stadsontwerp en architectuur zijn nauw met elkaar verweven. En gezondheid is daarvan het belangrijkst. Om complexe welvaartziektes te lijf te gaan is een gezondere levensstijl nodig en stedelijk ontwerp kan hieraan een positieve bijdrage leveren. Wat zijn de belangrijkste inzichten?

 

Een verhaal over gezonde stedenbouw, over de gezonde stad of gezonde wijken voelt wat onnatuurlijk aan. Want gaat stedenbouw niet altijd over gezondheid, of zou het daar niet altijd over moeten gaan? Als voorzitter van de selectiecommissie van het Blauwe Kamer Jaarboek, merkte de Tilburgse hoogleraar Joks Janssen enige jaren geleden terloops op “niet zoveel op te hebben met al die plannen die pronken met labels als gezond ontwerp, gezonde stad of healthy urban living”. Het gedweep met gezondheid kwam op hem dubbel over, overbodig zelfs, omdat stedenbouw in essentie draait om het ontwerp van gezonde en leefbare wijken en steden.

Janssen heeft natuurlijk gelijk. Het vak stedenbouw ontleent zijn bestaansrecht voor een deel aan de plannen en ontwerpingrepen waarmee in de negentiende eeuw een einde moest worden gemaakt aan de erbarmelijke omstandigheden waaronder stadsbewoners toen leefden. Mensen die, veelal op zoek naar werk, naar de steden togen, kwamen terecht in sloppenwijken zonder stromend water en riolering, omringd door bergen afval, en waar ziektes als tyfus, cholera en tuberculose welig tierden. Planologen en ingenieurs van het eerste uur maakten in die jaren stedenbouwkundige vernieuwingsplannen om de leefomstandigheden en hygiëne drastisch te verbeteren. Fameus is het Rotterdamse Coolpolderplan, met daarin onder meer het slaan van drinkwaterputten, het dempen van de stinkende grachten en een verbod op openbare slachtplaatsen. Cruciaal in het streven naar heilzame steden was de Woningwet van 1901, waarmee het recht op een gezonde woning in ons bestel werd verankerd.

Wie verder terugkijkt ziet dat gezondheid, stadsontwerp en architectuur sinds mensenheugenis nauw met elkaar verweven zijn. In zijn standaardwerk De architectura schreef de Romeinse architect Vitruvius in de eerste eeuw voor Christus al dat gezondheid het hoofddoel van architecten moet zijn. Die opvatting bleek wel in de afgelopen 150 jaar, waarin niet alleen uiteenlopende gezondheidskwesties, maar ook verschillende zienswijzen op hoe daarmee moest worden omgegaan, hun stempel drukten op de architectuur en stedenbouw van de moderne tijd. In het interbellum kwamen de tuinsteden op, en lanceerden de voorvechters van het Nieuwe Bouwen de welbekende speerpunten ‘licht, lucht en ruimte’. De Zwitsers-Franse architect Le Corbusier leek geobsedeerd door het gezondheidsthema. In zijn in 1925 gepubliceerde boek Urbanisme spreekt hij van een “operatie” om de stad te genezen van de “kanker veroorzaakt door ontaarde straatontwerpen en verrotte oude huizen vol tuberculose”. In de film L’architecture d’aujourd’hui houdt Le Corbusier een vurig pleidooi voor sport, beweging en zonnebaden – manieren om vermoeidheid en stress onder stadsbewoners tegen te gaan.

Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw vervulde de gezondheid van de mens dan ook een sleutelrol in de verschillende verschijningsvormen die nieuwe steden en wijken kregen toebedeeld. Enerzijds door blootstelling aan luchtvervuiling, schadelijke stoffen en geluidhinder zoveel mogelijk te beperken – denk aan de ‘functionele stad’ waarin woonwijken, werkgebieden en industriezones van elkaar gescheiden werden –, anderzijds door wijken als dorpen te benaderen om het buurtgevoel en de gemeenschapszin te bevorderen (in overeenstemming met de ontwerpfilosofie van de wijkgedachte). Daarna begint het accent te verschuiven. De nadruk komt – zeker na het rapport van de Club van Rome, over de grenzen die we zouden moeten stellen aan onze economische groei – te liggen op duurzaamheid en ecologie. Nu valt te verdedigen dat dit in zekere zin ook over gezondheid gaat, maar in de praktijk was er sprake van een subtiel verschil: het draaide niet langer om de gezondheid van mensen, maar om de gezondheid van de gehele planeet. Het verklaart voor een deel waarom binnen de stedenbouw gezondheid als expliciet aandachtsveld naar de achtergrond verdween. Daartegenover stond de opkomst van duurzaam bouwen en de realisatie van ecologische wijken, zoals Eva Lanxmeer in Culemborg.

Stedenbouw en de publieke zaak

Maar er zijn meer verklaringen, voor zowel de tanende aandacht voor het onderwerp als de recente opleving. Allereerst de vraag waarom een maatschappelijk vraagstuk als gezondheid vanaf de jaren tachtig langzaamaan uit het stedenbouwkundige blikveld verdwijnt. Simpel gezegd: omdat het vakgebied de afgelopen dertig jaar is afgedreven van zijn publieke taak. Onder een neoliberale wind is de voedingsbodem waarop de stedenbouw decennialang kon floreren grotendeels verdwenen. In het politieke discours is het sociaaldemocratische fundament onder de ruimtelijke ordening gemarginaliseerd, en op institutioneel niveau zijn publieke diensten vervangen door markt en individu. Tegen deze politieke, economische en culturele achtergronden, gekenmerkt door een hardnekkig gebrek aan coherente visies op de samenleving, zijn juist stedelijke verdichtingsprojecten – en het ontwerp en de vernieuwing van wijken in het algemeen – kwetsbaar gebleken. De borging van publieke doelen, zoals betaalbare woningen, een goede openbare ruimte, klimaatambities en toegang tot
openbaar vervoer, staan onder druk, niet in de laatste plaats omdat ze het afleggen tegen private en commerciële aspiraties als winstmaximalisatie en particulier woongenot. Sociale doelen als gemeenschapszin, kansengelijkheid en gezondheid delven dan al snel het onderspit.

En toch is er sinds enige tijd sprake van een opleving in de aandacht voor gezondheid – het begrip is zelfs een populaire beleidsterm. Dit heeft alles te maken met de enorme impact die de gezondheidszorg heeft op onze samenleving. Ging het anderhalve eeuw geleden om het verbeteren van de hygiëne en het voorkomen van tuberculose, tegenwoordig vragen complexe welvaartsziektes om een andere aanpak. Denk aan de zorgwekkende toename van obesitas (de NOS repte eerder dit jaar zelfs van een “beweegcrisis”), de hausse aan mentale aandoeningen als burn-out, eenzaamheid en depressie, en de groeiende ongelijkheid, waardoor meer en meer mensen aan de zijlijn staan en niet in staat zijn ‘om mee te doen’. Tel daarbij op de talloze zorgvragen die de vergrijzing met zich meebrengt, inclusief volksziekte nummer één: alzheimer. De coronapandemie deed een laatste duit in het zakje en bracht het denken over gezondheid in een stroomversnelling. Het heeft ertoe geleid dat – in de slipstream van een collectief verlangen naar brede welvaart – het belang van een gezonde leefomgeving steeds hoger op de agenda is komen te staan. En dat niet alleen. Ook de veronderstelling dat ruimtelijke ordening, stedenbouw en architectuur daar een fundamentele bijdrage aan kunnen leveren, vat post onder steeds meer politici, beleidsmakers en experts. Er is evenwel sprake van een trendbreuk.  Waar het voorheen ging om het voorkomen van ziektes en kwalen – de bescherming tegen schadelijke stoffen en effecten is via planologisch beleid en wet- en regelgeving overigens altijd blijven bestaan – draait stadsontwerp tegenwoordig om het beïnvloeden van ons gedrag. Zeg maar het bevorderen van andere levensstijlen, iets waar de GGD en het RIVM begin deze eeuw al om riepen. Stedenbouwkundige ontwerpen moeten ervoor zorgen dat bewoners (langer) gezond blijven omdat ze tot goed gedrag leiden, zoals gezonder eten, meer bewegen, elkaar ontmoeten. Maar ook: toegang hebben tot (zorg)voorzieningen, kansen hebben op werk en onderwijs, zingeving vinden in het leven. Kortom, omdat goede stedenbouw gemeenschapszin, geluk en algeheel welbevinden in de hand werkt.

Van regio tot buurt

De vraag rijst hoe we dat dan doen – hoe we met stads- en wijkontwerpen gezond gedrag en gezonde levensstijlen stimuleren. Of fundamenteler geformuleerd: hoe zorgt stedenbouwkundig ontwerp dat gezond leven voor iedereen mogelijk is? De antwoorden hangen samen met de verschillende schaalniveaus waarop stedenbouwkundigen en planologen opereren. Voor we inzoomen op het niveau van de buurt (de schaal waarop veel verdichtingsprojecten spelen) en de sleutelrol die de inrichting van de openbare ruimte speelt, mogen we niet voorbijgaan aan het schaalniveau van de stad en de regio. Sterker nog, als op die niveaus de condities onvoldoende zijn, zal van een gezonde stad nooit sprake zijn. Dat beweert althans Wouter Vanstiphout in zijn essay Therapie voor de ongezonde stad. De architectuurhistoricus stelt vast dat de aanleg van meer groen, meer fietspaden en meer ontmoetingsplekken pas zin heeft als op regionaal en stedelijk niveau enkele wezenlijke weeffouten zijn weggenomen. Zoals de overlast die de vele rijkswegen veroorzaken, vaak in de naastgelegen armere wijken waar het aantal gezondheidsklachten dan ook relatief hoog is. Deze wegen vormen bovendien barrières die de bewoners van zulke wijken ‘op afstand zetten’. Ontwerp kan daarin verandering brengen, zo blijkt in Maastricht, waar de A2 ondergronds is gebracht en op het tunneldak een park en woningbouw verrijzen. De ‘goede’ en ‘slechte’ wijken die ooit gescheiden waren, zijn weer met elkaar verbonden, de toegang tot stedelijke voorzieningen ligt voor iedereen weer binnen handbereik.

Een andere weeffout bepaalt momenteel het nieuws: het tekort aan goede en betaalbare woningen. In plaats van de sociale woningvoorraad kleiner te maken, zoals in veel steden gebeurt, is het beter om deze juist aan te vullen. Betaalbare huur- en koopwoningen kunnen vergrijzende wijken tot leven brengen, leeglopende kantoorwijken van nieuw elan voorzien en volkswijken op peil houden. Tot slot onderwijs en werk, in de woorden van Vanstiphout cruciaal voor het welbevinden van stadsbewoners. Hij roept stedenbouwkundigen en planologen op te investeren in een nieuwe generatie scholen en campussen en in nieuwe werklocaties, bijvoorbeeld door het terugbrengen van de maakindustrie. In feite gaan de onderwerpen die Vanstiphout aansnijdt over de kwaliteit van het stadsleven. In het Duitse tijdschrift Topos beschreef redacteur Anja Koller in 2021 hoe de toegang tot alles wat steden te bieden hebben – huisvesting, werk, onderwijs en cultuur, maar ook gemeenschapszin, innovatie en ideeënuitwisseling – onder grote druk is komen te staan. Verwijzend naar de door de Franse socioloog Henri Lefebvre gemunte theorie van ‘right to the city’ – over het existentiële recht van eenieder om gebruik te kunnen maken van de voordelen, kansen en geneugten die steden met hun parken, pleinen, infrastructuren en gebouwen te bieden hebben – schrijft ze: “Politieke onrust en migratie, het tekort aan woningen, de toenemende commercialisering en privatisering van stedelijke ruimten, en het uiteendrijven van niet alleen rijk en arm, maar ook van etnische en culturele groepen, onthullen stuk voor stuk de onrechtvaardige en ongelijke verdeling van stedelijke middelen, en de kansen om deel te nemen.”

Ook stedenbouwkundige Ad de Bont, die zich al jaren bezighoudt met gezond ontwerp, stelt desgevraagd vast dat het succes van een gezonde wijk valt of staat met hoe zaken op stadsniveau geregeld zijn – al vliegt hij dit vanuit een meer praktische invalshoek aan. Hij doelt vooral op hoe we onze mobiliteitsbehoefte (oftewel: de rol die we de auto toebedelen) afstemmen op de gewenste verstedelijking. De Bont pleit voor het creëren van nabijheid, door bijvoorbeeld rond openbaar vervoersknooppunten woningbouw te combineren met andere functies, zodat afstanden te voet, met de fiets of per openbaar vervoer overbrugbaar zijn – zeg maar het principe van de inmiddels populaire ‘10- of 15-minutenstad’. Een substantiële afname van het aantal auto’s, zowel rijdend als stilstaand, maakt de weg vrij om op wijk-, buurt- en straatniveau gezonde omgevingen te creëren.

Teruggrijpen op het landschap

Over het eigenlijke ontwerp van wijken, buurten en straten en hoe zij gezond gedrag in de hand werken, bestaan al best wat ideeën. Arcadis bijvoorbeeld bracht in 2020 een speciale index uit die onder meer gaat over de kwaliteit van gebouwen (ruim, schoon), de aanwezigheid van zorgvoorzieningen, de inrichting van de buitenruimte (ontmoeting, veiligheid) en de staat van het milieu (luchtkwaliteit, geluid, hittestress). Er zijn ook nieuwe concepten, zoals de zogenoemde ‘superblokken’, met een gemengd programma en uiteenlopende woningtypen, waar het snelverkeer omheen wordt geleid en waarbinnen collectieve binnenhoven en voedseltuinen liggen, ontsloten door fijnmazige wandel- en fietsroutes. Of het plan voor de Cartesiusdriehoek in Utrecht, waar het gedachtegoed van de zogenoemde ‘blauwe zones’ (plekken op de wereld waar mensen aantoonbaar langer leven) is vertaald naar stedenbouwkundige principes. Dan gaat het om de programmering van met name de plinten – levendigheid, de interactie tussen binnen en buiten, de introductie van stadslandbouw, de omgang met mobiliteit en de inrichting van de openbare ruimte. In het boek Buitenkansen voor een uitnodigende buitenruimte wordt een radicaal andere omgang met onze straten en pleinen bepleit. Door heilige huisjes als parkeren omver te werpen en met een andere bril naar de klassieke straat te kijken – “maak er een tuinpad van” – wordt de openbare ruimte pas echt een plek voor sport en spel, ontmoeting en activiteiten, en het verbouwen van gezond voedsel.

Hoewel dit stuk voor stuk bruikbare toevoegingen zijn aan het stedenbouwkundig ontwerprepertoire, rijst de vraag of het genoeg is. Voor een waarachtig gezond stadsdeel waar, en laten we de lat hoog leggen, het welbevinden en het geluk van bewoners vooropstaat, moet het stedenbouwkundig ontwerp wellicht op een ietwat andere leest gestoeld zijn. Want laten we wel wezen, het streven naar duurzame en gezonde steden wordt nog te vaak aangevlogen vanuit de bebouwde omgeving, met oplossingen die tegen het ecomodernisme aanschuren – het geloof dat we met technologische oplossingen veelal ecologische problemen kunnen wegnemen. Terwijl we beter kunnen teruggrijpen op het landschap zelf, of in ieder geval gebruikmaken van de wijze waarop landschapsarchitecten doorgaans naar stedelijke gebieden kijken. Zij vervullen, aldus de Duitse professor en criticus Lisa Diedrich, een sleutelrol in de vormgeving van een verstedelijkende planeet, omdat hun ideeën en benaderingen stedelijke vernieuwing van een ongekende kwaliteit kunnen voorzien.

Dat zit ’m vooral in het (her)introduceren van natuurlijke en landschappelijke systemen waarmee de naderende milieu- en klimaatramp echt kan worden afgewend. Juist aaneengesloten stukken volle grond, grondwaterstromen en uitgestrekte waterpartijen, en een rijk planten- en dierenleven zijn nodig om hevige regenval en langdurige hitte het hoofd te bieden, en gehoor te geven aan de luide roep om stadslandbouw en duurzame vormen van energiewinning. Deze ‘re-naturalisatie’ zou een vanzelfsprekende strategie moeten zijn in het gezond maken en houden van nieuwe stadswijken. Zoals in Hamburg, waar voor het splinternieuwe stadsdeel Oberbillwerder de natuurlijke dynamiek van het landschap – ooit een uitgestrekt moerasland in een wirwar van rivieren – is gebruikt als onderlegger voor het stedenbouwkundig plan. Het bestaat uit waterrijke buurten in de lagere delen en beboste buurten op de hogere gronden. Een meander die zich door de wijk slingert, biedt ruimte aan waterretentie, verkoeling, flora en fauna, sport- en speelplekken en recreatie. De mogelijkheden voor sociale interactie en gemeenschapsvorming zijn talloos: in deze landschappelijke ruimte liggen plaza’s en boulevards, maar ook buurtpleintjes, pocket parks en beschutte plekjes.

Dit plan laat zien dat een landschappelijke (of landschapsarchitectonische) vorm van stedenbouw ook bijdraagt aan de opbouw van een levendig, inclusief, sociaal en veilig stadsleven. Waarom? Omdat in de woorden van de Deense landschapsarchitect Rasmus Astrup natuur en landschap niet kijken naar seksuele geaardheid, opleidingsniveau of religie, en daarom uitermate geschikt zijn om groepen te verbinden en de publieke ruimte te democratiseren.

Andere rekenmethodes

Nu we weten wat nodig is om een gezonde nieuwe stad te ontwerpen, rest de vraag hoe we die gebouwd krijgen. Want het tij mag dan aan het keren zijn, vastgoed- en projectontwikkeling volgen nogal altijd het traditionele spel van kosten en baten. Daarin ligt dan ook de grootste uitdaging – om in stedelijke ontwikkeling tot andersoortige businesscases te komen die niet gestoeld zijn op de snelle revenuen uit gebouwen (floor space index, huurinkomsten, verkoop, speculatie), maar op de baten die de openbare ruimte, collectieve voorzieningen of nieuwe mobiliteitssystemen op de lange termijn opleveren. Omdat de eenzaamheid onder ouderen afneemt, omdat bewoners gezonder eten, omdat ziektes worden voorkomen, omdat het algehele geluksgevoel toeneemt. Omdat het succes van vastgoedontwikkeling niet langer draait om hoeveel geld het in het laatje brengt, maar of het gezond stedelijk leven in de hand werkt. Dat vergt andere rekenmethodes – waarin een groen park niet als kostenpost wordt gezien, maar als een manier om gezond leven te bevorderen – en de betrokkenheid van andere partijen. Veel beleggers zijn pensioen- of private equity fondsen en voor hen zullen rendementen altijd belangrijke drijfveren blijven. Maar voor zorgverzekeraars kunnen investeringen in gezonde stadswijken uitermate interessant zijn. Zo had Menzis korte tijd een fonds voor stedelijke vernieuwing (dat overigens niet echt van de grond kwam), en afficheert ONVZ zich graag met het blauwe zonesverhaal. Dat geldt ook voor bedrijven die zich bezighouden met duurzame mobiliteit, gezond voedsel of sport.

De hamvraag ligt evenwel bij de samenleving: blijven we inzetten op genezen achteraf, of kiezen we voor voorkomen? Het eerste lijkt steeds meer onhoudbaar te worden, zo bleek onlangs uit een onheilspellend filmpje van het Zorginstituut over ons zorgsysteem in 2040 – dat dan gebukt gaat onder overvolle wachtkamers, een tekort aan zorgverleners en materiaal, rondzwervende mensen met psychische problemen en kwetsbaren die aan hun lot worden overgelaten. Toch is een omslag naar preventie, en hoe we dat met stedenbouw en ruimtelijke ordening voor elkaar krijgen, niet zomaar gemaakt. Dat blijkt ook uit de nog altijd sectorale handelswijze en de constatering dat sociale domeinen niet of nauwelijks bij stadsontwikkeling zijn aangehaakt. Laat staan dat vanuit zorgpotjes in wijk- en stadsontwikkeling geïnvesteerd wordt. Dit kan doorbroken worden als gemeenten de touwtjes weer in handen nemen – en stedenbouw weer als een publieke taak wordt opgevat. In Utrecht, dat de slogan ‘healthy urban living’ hanteert, probeert het stadsbestuur hier invulling aan te geven met de invoering van de zogenoemde barcode. Het is een instrument om bij elke gebiedsontwikkeling (en daar hoort ook de herstructurering van bestaande wijken bij) na te gaan of alle (publieke) onderdelen die voor gezond leven nodig zijn, ook bediend worden. Dat kan gaan om een klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte en de realisatie van maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen en buurthuizen, maar ook om parkonderhoud, de zorg voor ontmoetingsplekken en de aanleg van veilige fiets- en wandelpaden. De barcode is bedoeld om de gemeenteraad, beleggers en ontwikkelaars vooraf duidelijk te maken wat in een gebied de bedoeling is. Bovendien gaat het gepaard met investeringsstrategieën waarin nieuwe wegen niet geschuwd worden. Gebouweigenaren, werkgevers en zorgpartijen zijn in beeld als potentiële investeerders, constructies waarin ontwikkelaars meebetalen aan ‘bovenwijkse’ voorzieningen liggen op tafel. Nieuwe potjes om de openbare ruimte anders in te richten – parkeergelden, budgetten uit het sociale domein – zijn in het vizier.

Dit essay kwam mede tot stand op basis van gesprekken met Ad de Bont (partner bij Urhahn), Ben van de Ven (conceptontwikkelaar bij Urban Sync) en Bart van der Vossen (directeur Ruimte bij de gemeente Utrecht).

Dit essay is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022).
Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl

Tekst: Mark Hendriks
Foto: onderdeel van serie Buurtbanden (nr. 15 van 27) in Bos & Lommer, Amsterdam door Rufus de Vries