Cody Hochstenbach: “Het is geen woningnood maar een wooncrisis. Het is namelijk niet alleen een kwantitatief maar ook een kwalitatief probleem. In Amsterdam zijn de afgelopen twintig jaar dertigduizend sociale huurwoningen verkocht aan commerciële partijen. En dat is van links tot rechts breed gesteund. Daardoor zitten we nu met de situatie dat veel mensen te krap en te duur wonen, dat jongeren gedwongen bij hun ouders blijven wonen, of dat mensen helemaal geen huis hebben.”
Massih Hutak: “De wooncrisis is niet alleen een fysieke, maar ook een menselijke crisis. Een solidariteitscrisis. Ik ben opgegroeid in Amsterdam- Noord, van oudsher een omgeving voor mensen met lage inkomens. Noord vond men vroeger niet echt Amsterdam. Hier kwamen de migranten terecht, de oud-Jordanezen die hun woning niet meer konden betalen en zelfs de ‘onaangepaste’ gezinnen. Inmiddels is Amsterdam-Noord geliefd en hebben investeerders er hun oog op laten vallen. In de oude buurten stijgen nu al jarenlang de huren terwijl er geen onderhoud wordt gepleegd en de woningen systematisch omlaag worden gewaardeerd. Zo wordt het investeerders gemakkelijk gemaakt, terwijl de authentieke bewoners worden weggedrukt en met hen de complexe gemeenschap die ze samen onder lastige omstandigheden hebben opgebouwd. De wooncrisis is geen natuurverschijnsel maar het gevolg van politieke keuzes.”
Hochstenbach: “Massih politiseert het woonvraagstuk en is daarin origineel en effectief. Hij is een nieuwe stem in het debat. Ambtenaren zijn niet gewend dat een jong persoon die niet in Nederland geboren is, zich actief met het debat bemoeit en hun jargon beheerst. Lange tijd konden stadsbestuurders gewoon hun gang gaan in wat zij achterstandswijken vinden, want de bewoners hadden te veel aan hun hoofd om in het geweer te komen.”
Hochstenbach: “We moeten niet net doen alsof we te maken hebben met een afwezige overheid. Het gaat ook niet over een keuze tussen óf markt óf overheid, maar over de manier waarop de verhoudingen daartussen zijn ingericht. De afgelopen dertig jaar is de overheid steeds meer ten dienste komen te staan van de markt. Ik ben voorstander van een overheid die de markt zo veel mogelijk beteugelt, tegenwicht biedt en uitwassen tegengaat. Dat is automatisch een overheid die het volk vertegenwoordigt.”
Hutak: “In Nederland laten we ons voorstaan op democratie en vrijheid, waarden waarmee we ons superieur achten. De kern is zelfbeschikkingsrecht, dat je bijvoorbeeld zelf kunt bepalen hoe, waar en met wie je je leven inricht. Dat zijn geen liefdadigheidsvragen. Daarvoor betaal je belasting en huur.
“De overheid zegt: je hebt in Nederland veel kansen, dus ga maar gelukkig of in ieder geval succesvol worden. Tegelijkertijd worden alle voorzieningen die het zelfbeschikkingsrecht ondersteunen, wegbezuinigd of vermarkt. Zo heeft de gemeente mijn oude buurthuis in Noord verkocht aan een commerciële partij. Dat is nu een broedplaats waar creatieven een goedkope woon- en werkplaats vinden in een zogenaamde achterstandswijk, de eerste stap op de routekaart van gentrificatie zoals Richard Florida die schetst. Daarna komen de cafeetjes en de beleggers en dan wordt het ook te duur voor de kunstenaars. Dat buurthuis was een plek die ons zelfbeschikkingsrecht vergrootte. We organiseerden er optredens, studiosessies. Er was kinderopvang, een supermarktje en een keuken waar je gratis een warme maaltijd kon krijgen. Dat is de sociale kant van de stad, de solidariteit. Vaak wordt dat als ‘zachte kracht’ bestempeld maar we merken nu dat het een harde waarde is voor de samenleving.”
Hochstenbach: “Je ziet op dit moment een suburbanisatie van armoede in Amsterdam. Mensen met een laag inkomen hebben steeds meer moeite om een plek te vinden. Zij wijken uit naar Almere, Purmerend of Lelystad maar blijven qua werkgelegenheid afhankelijk van Amsterdam. De forenskosten gaan drukken op het inkomen en zo kom je op wat vervoersplanologen ‘transportrechtvaardigheid’ noemen. Voor mensen met een bescheiden inkomen wegen vervoerskosten zwaarder. Dus is het belangrijk dat zij in de stad kunnen wonen, dicht bij hun werk en bij publieke voorzieningen waarvan zij vaak gebruikmaken.”
Hutak: “Maar als je kijkt naar de verplegers, docenten, schoonmakers en politieagenten in Amsterdam, voor wie het fundamenteel is om te wonen waar ze werken, dan zie je dat zij zich dat niet meer kunnen veroorloven.”
Hochstenbach: “Werken en wonen zijn onderdeel van het leven, maar levens worden nu vaak erop ingericht om de woningmarkt te bedienen in plaats van andersom. Veel mensen blijven noodgedwongen in een rotbaan zitten of in een slechte relatie, omdat ze anders de huur of de hypotheek niet kunnen betalen.
Een stad waar mensen alleen maar wonen en werken is geen stad. Met een betaalbare woning als fundament, heb je meer ruimte om te experimenteren, activistisch te worden, je te ontplooien. Als stedeling ben je niet alleen consument, maar ook producent van de stad. Dat moet een verantwoordelijkheid én een recht zijn.”
Hutak: “Ja, we zijn zo succesvol en welvarend dat we nu boven op die Toren van Babel een spraakverwarring hebben. Er zijn al heel wat ontmenselijkende woorden en etiketten op mijn buurt en op mij persoonlijk geplakt. Zo wordt er gesproken over het ‘ontdekken’ van Noord, waarmee je dus – net als Christoffel Columbus met Amerika deed – ontkent dat het al bestond.
Ook wordt Noord nu ‘leefbaar gemaakt’. Men komt in Noord wel even beschaving brengen. Het is allemaal heel koloniaal. Laatst hoorde ik een planoloog nog zeggen: we moeten meer praten met ‘gewone mensen’. Ik weet zeker dat hij zelf vindt dat hij een goed en origineel punt maakt, maar dit soort taal en stempels ontmenselijkt anderen. “Als ik betrokkenen daarop aanspreek, wordt me dat niet in dank afgenomen. Ze voelen zich vaak persoonlijk aangevallen en halen er van alles bij om te bewijzen dat ze het goed bedoelen. Ze geloven dat als hun intentie goed is, ze dat ontslaat van de verantwoordelijkheid om een proces goed in te richten. Dan is de intentie een inclusief resultaat, maar sluit het proces hele groepen uit.”
Hochstenbach: “Er zijn veel woorden zoals ‘leefbaar’ en ‘balans’ waaraan iedereen een eigen invulling geeft. Zodra een buurt in balans gebracht moet worden, betekent dat in het algemeen minder betaalbare woningen en mensen met een laag inkomen en meer dure woningen en mensen met een hoog inkomen. Andersom gebeurt het nooit. We zeggen nooit: Wassenaar is totaal uit balans, daar moeten meer sociale huurwoningen komen. “Hetzelfde met het fenomeen leefbaarheid. Ik heb de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de Leefbaarometer. Daarmee kun je zogenaamd objectief op een heel laag schaalniveau de leefbaarheid in kaart brengen. Maar het gebeurt op basis van indicatoren waarvan de keuze problematisch is. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aantal mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Volgens die Leefbaarometer gaat de leefbaarheid omlaag als Massih in de buurt komt wonen. En als ík daar kom wonen, gaat hij omhoog. Dat is natuurlijk totale onzin. Nu verdwijnt die migratie-achtergrondindicator uit het model, maar de percentages lage inkomens en sociale huurwoningen blijven gelden als negatieve voorspellers van de leefbaarheid.”
Hutak: “In theorie wel. Maar in de praktijk krijgt sociale woningbouw tegenwoordig de vorm van studio’s van 50m2. Daar kan een jong gezin niet wonen. En wie kan er 1800 euro huur per maand betalen voor 70 tot 100m2?”
Hochstenbach: “Er wordt gedaan alsof dit een progressieve regel is, maar het gaat om slechts 40 procent betaalbare woningen. Dat betekent dus dat 60 procent duur is. Want wat wij middenhuur noemen, is in feite een hoge huur die 30 procent van de middeninkomens helemaal niet kan betalen. Middenhuur is nooit een vrije keuze, maar eerder een noodzakelijk kwaad op weg naar een betaalbare huur- of koopwoning.
Zelf woon ik voor 1050 euro in een woning van corporatie Eigen Haard. Vrienden en kennissen vinden dat een superdeal, want om de hoek kost diezelfde woning 1700 bij een belegger. Maar dit is een arbeiderswoning die honderd jaar geleden is gebouwd door een socialistische woningbouwvereniging. Die woning is onderhand al vier keer afbetaald. Dat is middenhuur die ten koste gaat van betaalbare huur.”
Hutak: “Het is ook een kwestie van keuzes. Stel dat we ons erbij neerleggen dat je mag speculeren met woningen en winst mag maken. Schort dan je winstperiode op van tien naar twintig jaar. Dat halveert de huren.”
Hochstenbach: “Ik denk dat wat de afgelopen jaren in Amsterdam is gebouwd, over twintig tot dertig jaar leegstand wordt. Het gaat om schrale woningbouw met appartementjes van 40 tot 50m2 die voor 1500 euro per maand verhuurd worden. Als straks de babyboomgeneratie doodgaat en hun woningen vrijkomen, wil niemand daar meer wonen. We moeten er heel goed over nadenken of we bouwen voor dertig jaar rendement of voor de toekomst.”
Hutak: “De architectuur is hierin heel belangrijk, onmisbaar eigenlijk. In Noord vind je Amsterdamse school-architectuur: aan het begin van de twintigste eeuw bouwden de knapste architecten daar voor de armste bewoners. Dat was onze Nederlandse traditie, maar wat is ermee gebeurd? De laatste tijd word ik regelmatig uitgenodigd door architecten en studenten architectuur die manieren zoeken om de stad weer menselijk en betaalbaar te maken.”
Hochstenbach: “De gemiddelde woningprijzen zijn in 2020 met circa 40.000 euro gestegen. Dat betekent dat een willekeurig huis in Nederland dus meer geld heeft verdiend dan een modaal verdienende Nederlander. Ik denk dat we uiteindelijk een grootschalige decommodificering van de woningmarkt moeten nastreven. Als je het in economentaal wil zeggen: een woning is zowel een consumptiegoed als een investeringsgoed. Dat maakt het lastig. Je investeert ermee maar je consumeert het ook, want het is een plek waar je een leven opbouwt. Je zou willen dat die consumptiefunctie, die sociale waarde, aan belang wint en die investeringsfunctie minder wordt.”
Hutak: “Nederland scoort elk jaar hoog op de ranglijst van de rijkste landen ter wereld, maar in Amsterdam-Noord hebben wel tienduizend woningen lood in de waterleidingen. En daar wordt niets aan gedaan. Blijkbaar is het de moeite en het geld niet waard om te voorkomen dat kinderen hier opgroeien met gezondheidsproblemen. Je moet maar de pech hebben om in het verkeerde nest geboren te worden. Dan leef je dus korter vanwege politieke keuzes.
“Voor Amsterdam-Noord gaan bewoners die zich hebben georganiseerd, waaronder wij van Verdedig Noord en Red Amsterdam-Noord, nu een eerste versie schrijven van het meerjarenplan. Dat richt zich op wonen, onderwijs, maatschappelijk vastgoed, groen, ondernemen en infrastructuur. Het is een belangrijke stap. Mensen die lang ergens wonen en actief zijn, moeten betekenisvolle en betaalde rollen krijgen bij het maken van plannen voor herontwikkeling. Zij zijn de belangrijkste deskundigen.”
Dit artikel is gepubliceerd in Rijnboutt Magazine #13 Werk.
Tekst: Catja Edens
Deelnemer gesprek: Marleen van Driel
Fotografie: Ineke Oostveen