Mens, ga tuinieren

Inspiratie uit de geschiedenis voor de steden van morgen

07 april 2021
Magazine #12 Schoolwerktuinen in Amsterdam (1952)_AD DPG Media-min

“En dus scharrel ik deze stille dagen maar wat rond in en om het huis, waarbij een mens kennelijk vanzelf aan het tuinieren slaat.” Zo vatte Volkskrant-columnist Ibtihal Jadib begin mei haar leven in tijden van corona samen, en ongetwijfeld dat van veel mensen in Nederland. Thuiswerkend, etend, lerend, sportend werd de tuin de toevlucht van velen, met recordomzetten voor de tuincentra. De pandemie lijkt daarmee een trend te versnellen die al langer zichtbaar is.

 

Waar tuinieren eerst als een tijdverdrijf van oudere mensen werd gezien, is het in dit millennium geleidelijk uitgegroeid tot een hype. Niet alleen Michelle Obama liet zich trots tussen haar venkelbollen en courgettes vastleggen, talloze Instagrammers delen inmiddels hun tips en adviezen om het eigen balkon, tuin of vensterbank tot een groene oase of moestuin om te toveren.

Door de grote media-aandacht lijkt het soms alsof tuinieren niet veel meer inhoudt dan af en toe water geven. Maar wie ooit zelf geprobeerd heeft om een stukje groen in leven te houden, weet dat niets minder waar is. Er moet bemest, geharkt, gesnoeid, gezaaid en geplant worden – en alles in het goede jaargetijde. Er moet worden gelet op luizen, muizen, slakken en schimmels. Of er is te veel of te weinig water, zon of wind. We lijken er niet vaak bij stil te staan dat tuinieren een zekere kennis en affiniteit vereist, die vandaag de dag helemaal niet vanzelfsprekend is.

Een beknopte geschiedenis van de tuinkennis

In de agrarische en vroegstedelijke samenleving hoorde tuinieren bij de dagelijkse huishoudelijke taken. Het was dan ook vaak vrouwenwerk en een vaardigheid die vaak van moeder op dochter werd doorgegeven. Naarmate steden groeiden en er zich een rijkere middenklasse vormde die dit soort werk kon uitbesteden, werd de traditionele kennis van tuinieren beperkt tot een groep van professionele tuinmannen, slechts zelden tuinvrouwen. Bovendien werd het in dichtbevolkte steden voor de meerderheid van de werkende bevolking onmogelijk om een eigen tuin te bezitten. In plaats daarvan werden fruit en groente vanuit elders naar de stad gebracht. Tegelijkertijd werd tuinkennis vaker door middel van boeken, en vanaf de late 18e eeuw ook door tijdschriften verspreid, waarmee de mondelinge overdracht van deze kennis binnen het huishouden afnam.

Om de ruimtelijke en ideologische afstand tussen mens en natuur te verminderen, legde men vanaf de tweede helft van de 18e eeuw publieke parken of Volksgärten aan, die de stedelingen uitnodigden tot wandelen en reflectie. Van tuinieren was natuurlijk geen sprake in deze ‘schone natuur’. De vanzelfsprekende dagelijkse omgang met groen, die bij tuinieren hoort, zijn wij als samenleving op deze manier in de laatste tweehonderd jaar bijna volledig kwijtgeraakt.

De tuin als leerschool

Ook al willen wij allemaal groenere steden, een gedegen kennis van tuinonderhoud lijkt wat overbodig voor stedelijke bewoners, die immers zelden een eigen tuin tot hun beschikking hebben. Maar tuinkennis is goed beschouwd niet alleen van waarde voor degene die zelf met de handen in de aarde wroet. Sterker: om jezelf een tuinier te voelen, is een eigen stuk grond misschien niet eens vereist. De Amerikaanse auteur Michael Pollan constateert dat ‘tuinieren’ vooral draait om een specifieke natuurethiek. Volgens hem komt het ‘tuinier zijn’ overeen met het besef dat er in het Antropoceen geen natuur bestaat die niet door de mens is beïnvloed. Wie tuiniert, neemt verantwoordelijkheid voor deze invloed en begint een ‘actief gesprek’ met de natuur. Dit in verschil tot de passief-romantische houding, die kenmerkend is voor de moderne samenleving. Tuinieren betekent niet alleen natuur bewonderen, maar vraagt vooral om een interactie in de vorm van het observeren, begeleiden en bewust omgaan met natuur (uit Michael Pollan, “The Idea of a Garden in: Second Nature: A Gardener’s Education, Atlantic Monthly Press, New York 2003).

Het idee dat de mens door zijn werk in de tuin belangrijke lessen kan opdoen is beslist niet nieuw. De 18e-eeuwse filosoof Jean-Jacques Rousseau beschouwde tuinieren als een essentieel onderdeel van de opvoeding. In het begin van de 19e eeuw verschenen in Duitsland de eerste zogenoemde Kindergärten: kleuterscholen waar elk kind een eigen tuinperk kreeg om te cultiveren. Ook de Amsterdamse Schooltuinen, die in 2020 honderd jaar bestonden, passen in deze traditie. Gedurende een jaar krijgen scholieren van groep 6/7 hier toegepaste natuureducatie en hun eigen stukje tuin om te verbouwen. De gemeente heeft de ambitie om dit programma uiteindelijk toegankelijk te maken voor scholieren van alle leeftijden. Kennelijk heeft de tuin als onderwijsomgeving ook vandaag nog een enorm potentieel. Naast ethische lessen, biedt tuinieren ook een aantal praktische inzichten. Wie langere tijd tuiniert, leert over de rol van insecten en micro-organismen in het ecosysteem, over de circulatie van voedingsstoffen, over het belang van een gezonde bodem, maar ook over de nu al zichtbare gevolgen van klimaatverandering, om maar een paar dingen te noemen. Deze kennis zou juist in een tijdperk als het onze, waarin ecologisch verval overal ter wereld de realiteit is, tot de absolute basisopvoeding van ieder mens moeten horen. De verdere uitbreiding van schooltuinprojecten is hiervoor een belangrijke stap. Een stad wordt tenslotte pas echt groen als de hierbij behorende waardes zich ook in de hoofden van zijn bewoners nestelen, en vooral in die van de jongste generatie. Juist een stedelijke samenleving zou door het verdiepen van haar tuinkennis een cruciale stap richting een duurzame toekomst kunnen zetten.

Magazine #12 Houtsnede Hans Weiditz_tuinman_INTERFOTO Alamy Stock Photo-min
Magazine #12 Tentenkamp in de Tiergarten te Berlijn, Daniel Nikolaus Chodowiecki - vrij gebruik ovv Rijksmuseum-min

Minder ‘schoon’, meer ‘nuttig’: ontwerpen voor een duurzame samenleving

De visie van een ‘stad van tuiniers’ vraagt, naast basale tuinierskennis bij de bewoners, ook om een essentiële bijdrage van stedenbouwkundigen en (landschaps-)architecten. Terwijl openbaar groen al sinds de vroegmoderne tijd een belangrijk aandachtspunt in de stedenbouw is, is de traditionele verwachting onder ontwerpers dat het tuinieren uitsluitend achter het eigen hek mag plaatsvinden. In werkelijkheid zijn juist deze grenzen tussen privaat en publiek groen in steden als Amsterdam geleidelijk aan het verdwijnen omdat bewoners zelf voor gevel-, stoep- en boomtuinen zorgen en zo het stadsbeeld mede vormgeven. Deze ontwikkelingen nodigen uit tot een andere inrichting van openbaar groen, waarbij naast de scheiding tussen privaat en publiek groen ook de tegenstelling tussen ‘schone’ en ‘nuttige natuur’ opgeheven wordt.

Het concept van het publieke groen als een ruimte die, in tegenstelling tot de tuin, juist niet bedoeld is voor het eigen gebruik, lijkt diep verankerd in onze huidige samenleving en ontwerpcultuur. Wij zien gemeenschappelijke groengebieden vooral als decoratieve achtergrond voor de wandelende, sportende of spelende stedeling. Dit is het resultaat van een historisch proces, waardoor het de mens is afgeleerd om zich publiek groen op een andere manier eigen te maken. Gedurende de 18e en 19e eeuw verschenen er overal in Europa en Noord-Amerika speciale parkwetten die het de bevolking verboden om hout te verzamelen, bloemen te plukken of fruit en noten op te rapen. Om dit gedrag verder in te dammen en de esthetische waardering van natuur te bevorderen, paste men ook de beplanting aan. Het Fairmount park in Philadelphia bijvoorbeeld, kende in zijn oorspronkelijke 19e-eeuwse ontwerp een aantal notenbomen. Eén keer per jaar waren deze bomen het feestelijke middelpunt van de zogenoemde nutting day, een dag waarop alle kinderen uit de stad samenkwamen om de noten in het park te verzamelen. Om een einde te maken aan de economische exploitatie van het park, werden deze bomen uiteindelijk omgehakt. Vandaag de dag zijn we niet verbaasd dat er in het Vondelpark geen fruitbomen staan. Maar zoals de bijdrage over een Haarlemse notenboom elders in dit magazine laat zien, heeft juist de eetbare natuur de potentie om ruimtes op een nieuwe, onverwachte manier te verlevendigen en om nieuwe sociale rituelen te creëren.

Om tuinkennis en ‘tuinethiek’ onder stedelingen te bevorderen, zou het openbare groen weer ‘nuttige natuur’ moeten tonen. De groeiende aandacht in de landschapsarchitectuur voor voedselbossen lijkt een stap in de goede richting. Maar het is ook duidelijk dat succesvolle ontwerpen van publiek groen niet meer alleen aan de tekentafel kunnen ontstaan. Neem bijvoorbeeld het project Bloei & Groei, dat in 2018 in de Venserpolder een aantal moestuinen voor vrouwelijke buurtbewoners aanlegde en de vrouwen met behulp van ‘tuincoaches’ in het onderhoud van de tuinen ondersteunt. Gebouwd in de jaren tachtig, behoort de architectuur van de Venserpolder tot de modernistische typologie van compacte woonblokken met veel landschappelijk groen eromheen. Zoals in veel vergelijkbare woningbouwprojecten bleken de groengebieden weinig toegevoegde waarde voor de bewoners te hebben en eerder een oorzaak van sociale problemen te zijn. Door hier voor het eerst ‘nuttige natuur’ aan te leggen, heeft Bloei & Groei een belangrijke bijdrage geleverd aan de sociale cohesie van de wijk.

Als de ambitie, naast ecologische, ook sociale duurzaamheid is, zal van ontwerpers een andere betrokkenheid vereist zijn, waaronder een nauwere samenwerking met bewoners, wijkwerkers en non-profit organisaties. Ontwerpen voor gemeenschappelijk groen zullen op een grotere mate van individuele toe-eigening moeten anticiperen, en daarmee de stedeling uitnodigen om als een ware tuinier zijn betrokkenheid bij de natuur de koesteren. Want bekwame tuiniers is wat de stad weer nodig heeft.

Dit artikel is geschreven voor Rijnboutt Magazine #12 Een ander klimaat (oktober 2020).
Liever een fysiek exemplaar in handen? Mail naar press@rijnboutt.nl

Tekst: Antonia Weiss
Foto van de Schoolwerktuinen in Amsterdam (1952): Jan Peeterse (AD/DPG Media)
Houtsnede van een tuinman (16e eeuw): Hans Weiditz
Prent van de Tiergarten in Berlijn (1772): Daniel Nikolaus Chodowiecki (Rijksmuseum)