Amstelveen
Amsterdam
Groningen
Rotterdam
Nijmegen
Den Haag
Eindhoven
Groningen
Arnhem
Tilburg, Spoorzone
Rosmalen
Nieuwegein
Zwolle
Zandvoort
Amsterdam
Dordrecht
Hoofddorp
Vlaardingen
Breda
Amsterdam
Den Haag, De Savornin Lohmanplein
Amsterdam-West
Amstelveen
Vandaag maakte minister Hugo de Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bekend dat 29 gemeenten financiële ondersteuning krijgen voor de bouw van bijna 5.500 flexwoningen. Dit is de tweede bekendmaking in het kader van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen van in totaal € 100 miljoen waarmee meer dan 8.300 woningen worden gerealiseerd. Niet de financiering, maar het vinden van de juiste locaties is het grootste probleem. Bovendien moeten we voor het creëren van een aantrekkelijke, gezonde leefomgeving voor nieuwe bewoners en de bestaande buurt verder kijken dan de optelsom van modulaire bouwsystemen. Rijnboutt is expertisepartner op het gebied van stedenbouw, landschapsontwerp, architectuur en technische uitwerking. Voor grip op proces en kwaliteit. We weten wat werkt en wat niet en kunnen veel kennis inbrengen in alle fasen. Van programmatische studies tot realisatie en alles daar tussenin. Meer over onze aanpak lees je in de folder hieronder. Meer weten? Neem dan contact op met Maarten Castelijns Project: Verkavelingsstudie Enschede De gemeente Enschede heeft samen met twee corporaties de ambitie om binnen twee jaar 200 woningen te realiseren. Om die reden heeft Rijnboutt in 2022 voor verschillende locaties een verkavelingsstudie uitgevoerd. In deze studie zijn de plankwaliteit en -capaciteit van vijf locaties onderzocht. Vier locaties zijn uitgewerkt tot een definitief verkavelingsplan. Het tempo zit er goed in. De oplevering wordt al verwacht in de loop van 2023. Lees ook Hoe Rijnboutt bijdraagt aan het versneld bouwen van circulaire woningen Project: Harvest Tiny Houses Den Haag Op het binnenterrein van het appartementengebouw Harvest aan de Oude Haagweg heeft Rijnboutt 11 kleinschalige woningen ingepast. De bestaande moestuin is uitgebreid en geïntegreerd in een gemeenschappelijke tuin rondom de woningen. Het plan draagt op deze manier bij aan Den Haag als groene stad die stadslandbouw stimuleert en sociale cohesie verbetert. In 2023 worden er nog 15 extra woningen gerealiseerd. Lees ook Bewust, duurzaam en kleinschalig leven in de grote stad Beeld Harvest Tiny Houses: James van der Ende
Op het binnenterrein van een gesloten woonblok aan de Filips van Almondestraat in Amsterdam wordt een telefooncentrale herbestemd tot woongebouw “De Centrale” met een collectieve binnentuin. Senior architect Sebastian Janusz bezocht de bouwplaats en was blij te zien hoe deze verborgen parel nieuw leven krijgt. De ruimtelijke kwaliteiten van het interieur, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de monumentale hoofdentree met glas-in-loodramen in het originele ontwerp zijn als uitgangspunt genomen om 19 bijzondere, ruimtelijke woningen te ontwerpen. De verwijderde oorspronkelijke kwaliteiten worden zoveel mogelijk teruggebracht. Zo krijgt het dak een nieuwe lichtstraat die weer licht in het gebouw brengt en worden de kunststof panelen vervangen door houten kozijnen. De oorspronkelijke geveldetaillering wordt zoveel mogelijk hersteld en ook de monumentale schoorsteen blijft behouden. Het binnenterrein dat in gebruik was als verharde parkeerplaats is getransformeerd tot een ruime gemeenschappelijke en groene binnentuin. “Wat goed is, is behouden en wat beter kan, is getransformeerd”, zo omschrijft Sebastian onze aanpak. “Het realiseren van het woongebouw betekent een duurzame verdichting in de stad.” De eerste woningen zijn opgeleverd en de verkoop is gestart. De volledige herbestemming wordt eind dit jaar afgerond. Foto’s: Sebastian Janusz
De komende jaren transformeert het gebied rondom het voormalige belastingkantoor in Schalkwijk-Midden (Haarlem) in een groene, gezonde woonomgeving. Een stad tussen de bomen, naar de landschapsvisie van ZUS in 2019. Ofwel: wonen in het bos. Voor de uitvoering werd het gebied gesplitst in twee delen, een zuidelijk en een noordelijk deel. Rijnboutt werd gevraagd voor het stedenbouwkundig plan en het landschapsontwerp van het noordelijk deel, ROOTZ geheten. Het programma was, gezien het beschikbare bouwoppervlak, ambitieus: circa 700 nieuwbouwwoningen, voorzieningen, horeca, recreatie en parkeergelegenheid. Symbiose Praktisch gezien lag er een tegenstrijdige vraag op tafel. Het landschap is het belangrijkste onderdeel voor de identiteit en leefkwaliteit van ROOTZ. Maar hoe realiseer je een hoge woningdichtheid in een bomenlandschap? Hoe zorg je dat je sowieso van een ‘bos’ kunt blijven spreken? En hoe geef je de interactie tussen woongebouwen, de commerciële ruimte en de landschappelijke omgeving vorm? Voor Rijnboutt lag de uitdaging in het bereiken van symbiose. Dit leidde tot de keus voor acht vrijstaande, alzijdige woon- en werkblokken. Deze verschillen in omvang, hoogte, materiaal en kleur, waardoor ze elk een eigen architectonische identiteit hebben. Het groene, glooiende landschap van het binnenterrein loopt door tot aan en op de gebouwen. Door de gebouwen hier trapsgewijs te laten opklimmen, houden de straatzijdes de ‘buitenwereld’ onnadrukkelijk op afstand. Het binnenterrein is er voor de bewoners. In het hart van het gebied is plaats voor een horeca- en werkpaviljoen. Tegelijkertijd is de verbinding met de aangrenzende Europaweg, Kennedylaan en Amerikaweg er wel. Voorbijgangers krijgen tussen de gebouwen steeds een doorkijkje naar het groene binnenterrein. Woonklimaat Sociale inclusiviteit, biodiversiteit en een gezond, duurzaam woonklimaat staan bij ROOTZ voorop. Meer dan de helft van de koop- en huurwoningen valt in het betaalbare segment. Om de doorstroming in de huizenmarkt te bevorderen krijgen bewoners van sociale huurwoningen in Haarlem voorrang bij de toewijzing van aantrekkelijk geprijsde koopwoningen. Voor mensen met een beperking, die met wat extra steun en begeleiding toch zelfstandig kunnen leven, zijn er speciale zorgwoningen. Het Gastenhuis biedt een thuis voor 42 bewoners met dementie. Deze woonvormen hebben dezelfde groene uitstraling als de andere woongebouwen. De opzet kenmerkt zich door drie kernbegrippen: kleinschalig, open en midden in de maatschappij. Bewoners houden de regie over hun persoonlijke levensstijl. Mogelijkheden tot ontmoeting met mede- en buurtbewoners staan centraal. Dit bevordert niet alleen de vitaliteit, maar stimuleert ook sociale integratie, wat helpt om eenzaamheid te voorkomen. Groen Bijna de helft van de wijk bestaat uit groen. De diversiteit aan boomsoorten en overige beplanting is groot. Dat groen wordt geïntegreerd in klimatologisch bestendig ontworpen gebouwen. Er komen collectieve daktuinen, de gevels zijn begroeid. Zo sluiten de woningen en het commerciële programma vloeiend aan op het landschap. Bomen zorgen niet alleen voor schaduw en verkoeling op hete dagen, ze dempen ook verkeersgeluiden, vangen fijnstof en CO2 op. Ze geven sfeer en bieden voedsel- en nestelgelegenheid aan onder meer vogels, insecten en vleermuizen. ROOTZ wordt kortom een stadse groene oase, waarin het aangenaam en gezond wonen en werken is. Een omgeving gericht op ontspanning en die beweging stimuleert. Het gebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer en de infrastructuur richt zich vooral op fietsen en wandelen. Dat impliceert een autoluwe benadering. Het autoverkeer wordt beperkt tot de randen van de wijk. Parkeren is daar mogelijk in een modulair parkeergebouw. Daarnaast komen er ruime fietsenstallingen in de gebouwen. Klimaatadaptatie is een integraal onderdeel van de ontwikkelopgave. Met ROOTZ worden stedelijke functies nauw verbonden met het te creëren groene landschap. Het project als geheel, maar ook de gebouwen afzonderlijk, dragen bij aan duurzame verstedelijking. Het proces – In drie maanden van concept tot concrete aanpak Rijnboutt was verantwoordelijk voor het opstellen en ontwerpen van het stedenbouwkundig plan, het landschapsontwerp en – in samenwerking met Amvest, Dura Vermeer, Boelens de Gruyter en Groosman/HOH/Wurck – voor de architectonische uitwerking van acht woongebouwen. Daarnaast vervulde Rijnboutt de rol van coördinerend architect. In 2024 is het ontwerp van de gebouwen en de (semi)openbare ruimte in drie maanden tijd gedetailleerd uitgewerkt. Lees hier hoe dat proces werd aangepakt. Render Rootz: Filippo Bolognese Images Axo concept: Rijnboutt
Een van de grotere bouwopgaven van het moment wordt gedicteerd door de wooncrisis, gepolitiseerd in het tekort aan maar liefst een miljoen woningen. Interessant is de vraag hoe dit zich verhoudt tot de kwestie nieuwbouw, sloop-nieuwbouw en de transformatie van de bestaande woningvoorraad of de ombouw van overtallige kantoren, warenhuizen en fabrieken naar woningen. De maatschappelijke roep om nieuwbouw klinkt luid. Velen zien een oplossing in efficiënt gebouwde uitbreidingswijken in de resterende groengebieden. Rijksbouwmeester Francesco Veenstra reageert kritisch. Bouwen in het weiland vraagt om grote investeringen in de infrastructuur waarvoor de belastingbetaler en niet de markt zal opdraaien, zo betoogt hij. Kijk nog eens goed naar de planning van nieuwe wijken in laaggelegen gebieden: “Als je daar wil bouwen, moet je ook geld reserveren om mensen droge voeten te laten houden.” [1] Ook Veenstra’s voorganger, Rijksbouwmeester Floris Alkemade, sprak zich scherp over de woningbouwproblematiek uit. Volgens Alkemade ligt voor het merendeel van het tekort een kans in het transformeren van de bestaande woonvoorraad. Het klimaatakkoord bepaalt dat in 2050 alle vastgoed in Nederland energieneutraal moet zijn en 85% van de gebouwen die we dan hebben, staan er al, aldus Alkemade. Door de verduurzaming te koppelen aan een verdichtingsopgave die nieuwe woontypologieën creëert voor een veranderende samenleving, slaan we twee vliegen in één klap.[2] Uitzicht Bella Vista, Den Haag Vernieuwbouw Door de Wederopbouwperiode zijn we gewend geraakt aan de ‘voordelen’ van sloop-nieuwbouw, aan het gemak van een leeg plot en aan de wens steeds dichter en hoger te bouwen[3]. Onze tijd met zijn focus op duurzaamheid vraagt om een terugkeer naar vernieuwbouw, tot aan de industriële revolutie nog de standaardpraktijk in de bouw. Hoewel het als begrip niet vaak wordt gebruikt en het geen eenduidige betekenis heeft, wordt er doorgaans ‘het zodanig renoveren van een bestaand gebouw dat de kwaliteit ervan vergelijkbaar is met nieuwbouw’ mee bedoeld. Met vernieuwbouw heeft Rijnboutt in een periode van meer dan dertig jaar ruime ervaring opgedaan. Het Ensemble Wolters-Noordhoff (1988), de Gevulde Gracht (2002), Thorbecketoren (Bellavista) (2016) en Lindershof (2023) zijn slechts enkele voorbeelden uit het portfolio van het transformeren van kantoren, warenhuizen en fabrieken in woningen. Van recenter datum is de transformatie van het C&A warenhuis aan de Herestraat in Groningen tot een multifunctioneel ensemble (de oplevering is naar verwachting eind 2024). Het ontwerp voorziet in de modernisering van het winkelgedeelte en de toevoeging van in hout uitgevoerde woningen op de tweede tot en met de vijfde verdieping. Door het strategisch weghalen van onbruikbaar winkelvolume (lees: weloverwogen en gedeeltelijk te slopen) en nieuw winkelvolume op andere plekken in het complex terug te laten komen, komt er lucht in het blok voor lichttoetreding in de woningen. Visueel opgeknipt in verschillende panden wordt het ensemble passend in het straatbeeld gemaakt.[4] Ook het gemeentelijk monument en voormalige warenhuis van Vroom & Dreesman (later Hudson’s Bay) aan de Grote Staat in Maastricht wordt getransformeerd tot een multifunctioneel complex, met winkels op de onderste bouwlagen en woningen op de hogere verdiepingen. De belangrijkste ingrepen betreffen het optoppen van het gebouw met een extra laag voor woningen en het realiseren van een hof in het hart van het gebouw. In vorm en materialisering zoekt de optopping aansluiting bij het beschermde dakenlandschap van Maastricht; de geleding van haar gevel reageert op die van de gebouwen eronder. Het royaal van groen voorziene binnenhof is ontworpen als een verborgen oase. Zo geeft ‘wonen boven winkels’ een nieuwe impuls aan de historische binnenstad.[5] Voordelen van de gekozen aanpak Bij alle genoemde voorbeelden van vernieuwbouw is er niet of zeer minimaal gesloopt. En als er tot sloop werd overgegaan, gebeurde dit uiterst behoedzaam. De voordelen van vernieuwbouw reiken verder dan pragmatisme. Er worden woningen aan de bestaande stad toegevoegd, waarvoor het niet nodig is extra infrastructuur aan te leggen. De gekozen aanpak houdt de maatschappelijke kosten binnen de perken, voorkomt kapitaalvernietiging door het slopen van herbruikbare gebouwen en maakt de CO2-footprint voor nieuwe woningen alleszins aanvaardbaar. Bijkomend voordeel is dat de verschillende tijdslagen in de stedelijke ontwikkeling zichtbaar blijven, wat bijdraagt aan de esthetische en culturele verrijking van de stad. De potentie is groot, het roer moet om. De huidige focus op nieuwbouw in voor de leefomgeving essentiële groengebieden moet plaatsmaken voor een strategie van verdichting en vernieuwbouw, van transformatie en bijbouwen in binnenstedelijk gebied. Volgens Rijnboutt past dit in de koers naar een duurzame, leefbare en toekomstbestendige samenleving, waarin sloop geen prioriteit (meer) heeft. Auteur: Jan van Grunsven [1] Francesco Veenstra in: NOS Nieuwsuur, 16 september 2023 [2] Floris Alkemade, Het getal van een miljoen woningen is een onzinnig getal, archined.nl, 21 november 2022 [3] Zie artikel ‘Niet meer slopen’ van 29 november 2023 [4] Zie nieuwsbericht Rijnboutt ontwerpt transformatie C&A warenhuis Groningen tot verfijnd multifunctioneel ensemble [5] Zie publicatie Voormalig warenhuis V&D in Maastricht wordt multifunctioneel complex
De beelden waren er al. Nu ook de laatste gebouwen worden opgeleverd kunnen we ter plekke gaan zien waartoe een ontwerpproces dat in 2001 begon heeft geleid. Locatie: de Lloydpier in Rotterdam. Stedenbouwkundig ontwerp: Rijnbout in opdracht van Van der Looy Projectmanagement. Programma: hoofdzakelijk wonen (759 woningen en appartementen). Welke basiskwaliteiten uit de oorspronkelijke visie zijn ruim twintig jaar later terug te zien in het eindresultaat? Het Lloydkwartier is een buurt in het oude havengebied Delfshaven aan de noordzijde van de Maas. Genoemd naar de scheepvaartmaatschappij Koninklijke Rotterdamsche Lloyd vertrokken vanaf hier de passagiersschepen naar Nederlands-Indië. In de jaren 60 van de vorige eeuw verplaatsten de havenactiviteiten zich naar de nieuwere havens in Rotterdam-Zuid. Dertig jaar later werd een begin gemaakt met de grootschalige reconstructie van het gebied. Na het verrijzen van de eerste woonblokken op de Müllerpier was het de beurt aan de Lloydpier. Ontwerpprijsvraag “De nieuwe inrichting van de Lloydpier is een volgende stap in de ontwikkeling van Rotterdam als stad aan de Nieuwe Maas. Steeds meer wordt de onuitputtelijke kwaliteit van de rivier ontdekt en worden de oevers openbaar en voor wonen geschikt gemaakt,” aldus de combi Van der Looy / Rijnboutt in het kader van een door de gemeente uitgeschreven ontwerpprijsvraag. Voor de prijsvraag, die wil voortbouwen op het succes van de Kop van Zuid, vraagt de gemeente een goed onderbouwde marktvisie. Van der Looy / Rijnboutt komen als winnaar uit de bus. We schrijven december 2001. Blok, straat, binnenhof, poort, toren Het superblok, zoals dat staat omschreven in het Masterplan Schiehaven Müllerpier, fungeert ook als startpunt voor de stedenbouwkundige visie van de Lloydpier. Het woord ‘pier’ geeft aan dat het om een schiereiland gaat; omgeven door de weidsheid van het water ademen de ruwe klinkers van de kade de maritieme sfeer van toen. Nog steeds een aanlegplaats voor grote schepen geldt de kade, breed aan de zuidkant en smal aan de noordkant, als de hoofd-ontsluitingsroute in het plan en begeleidt het de grens tot aan waar de bebouwing is gedacht. Het aldus ontworpen volume wordt haaks op de lengterichting doorsneden door drie straten, resulterend in vier kleinere blokken. Van deze blokken worden er drie voorzien van een windstil binnenhof. Om een diversiteit aan functies mogelijk te maken, krijgt de begane grond van elk blok een hoogte van vier meter. Verdiepingshoge poorten aan weerszijden bieden uitzicht vanuit de binnenhoven naar het water, zoals de straten dit doen voor het schiereiland als geheel. Nagenoeg het gehele plangebied wordt van een ondergrondse parkeergarage voorzien. Het gebied wordt aan de oost-, zuid- en westzijde opgespannen tussen drie torens, die de stedelijke uitstraling van het gebied bekrachtigen. Voor het materiaalgebruik verwijst de visie naar de historie van het gebied, waarvan een enkel voor het plangebied behouden complex getuigt: “De architectuur van de gebouwen refereert aan de architectuur van het veem- en entrepôtgebouw. Het dominant te gebruiken materiaal zal baksteen zijn.” Eerste fase Eenmaal geaccordeerd, begint het project voortvarend. De ambitie is hoog en de architectenselectie navenant. De westelijk gelegen volumes A en B worden toevertrouwd aan De Zwarte Hond, DP6, Geurst & Schulze, Claus en Kaan Architecten, AWG Architecten en Rijnboutt. 2005 geldt als start bouw. Dan breekt in het najaar van 2008 de financiële crisis uit die de vastgoed- en bouwwereld ongemeen hard treft. De realisatie van blokken A en B verloopt desondanks volgens plan en in 2011 wordt als laatste de Lloydtoren opgeleverd. De economische malaise die resulteert in een drastische daling van de woningbouwproductie en de investeringen in onroerend goed, treft wel de blokken C, D en E. Uitstel is hier het devies. Tweede fase Met de op 8 juli 2014 aangenomen Wet Ruimtelijke Ordening, een gemeentelijk Raadsvoorstel dat een actualisering voorschrijft van bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar, wordt tegemoetgekomen aan de ontstane impasse. De nieuwe wet biedt ruimte aan een herziening van eerder genomen besluiten, wat nodig is nu marktconsultatie dicteert dat woningen kleiner moeten en het aantal omhoog. Er wordt geschoven met de posities van straten en ook de bouwenvelop van de resterende blokken wordt opnieuw bekeken. De drie blokken C, D en E worden teruggebracht tot twee, met in het meest rechtse ‘blok’ een hoekgebouw als ‘toren’. In 2019 gaan de eerste palen in de grond en dit jaar bevinden de meeste gebouwen zich in de eindfase. De verwachte oplevering van het laatste gebouw is 2024. Kwalitatieve evaluatie Nu, ruim twintig jaar overziend, kunnen we de balans opmaken. Waar er is afgeweken van de oorspronkelijke stedenbouwkundige visie, kan dit worden toegeschreven aan het raadsbesluit van 2014 en bijgestelde prognoses binnen de vastgoedwereld. In de hernieuwde situatie zijn de blokken C en D samengevoegd tot één groot woonblok naar ontwerp van Arons en Gelauff Architecten en Architectuur Maken en zijn de monumentale poorten die zicht bieden op het water in aanwezigheid en schaal fors verkleind. De wijzigingen zijn duidelijk ingegeven door de wens het aantal te realiseren woningen flink op te voeren. Anders dan de binnenhoven van de blokken A en B die publiek toegankelijk zijn, is het binnenhof van blok C er alleen voor de bewoners. En het moet gezegd: bij een projectbezoek op een doordeweekse ochtend blijkt het de enige plek waar kinderen spelen. Wat verder opvalt is de ‘coupure’ in architectuurstijl in wat ooit is gedacht als één stedelijke wand langs elk van de beide kades. De woonblokken A en B van voor de crisis representeren zichtbaar een andere tijdslaag dan die van de blokken C en D. Het totaalbeeld is er gevarieerder op geworden, maar de eenheid binnen het plan als het resultaat van één overkoepelende visie is er niet door verbeterd, temeer omdat er voor de tweede fase is afgeweken van de rol en positionering van de torens, die bovendien de herkenbaarheid missen van die uit het eerste deel. Wat wel overeind is gebleven is de kracht van een eenvoudige opzet van stedelijke, alzijdige bouwblokken: stoer en weids aan de buitenkant en met een luwte en intimiteit aan de binnenkant. Naar een duurzame bouwpraktijk Wat ook ongewijzigd is gebleven, maar wat we vandaag echt anders zouden doen, is het gebruik van beton en baksteen als de twee overheersende bouwmaterialen. In termen van duurzaamheid valt er – in retrospectief – een wereld te winnen. Het projectbezoek leert dat het eindresultaat qua duurzaamheid bij kritische bewoners niet hoog scoort, al is dat het project zelf niet helemaal aan te rekenen. Ondanks de aanwezigheid van een geavanceerde windturbine op het dak van blok C wordt gesproken over ‘gemiste kansen’. Uitzondering vormt het project SAWA van het architectenbureau Mei Architecten, niet voor niets het laatste nog te voltooien gebouw op de Lloydpier, dat meer dan de andere gebouwen een duidelijke duurzaamheidsambitie omarmt. SAWA wordt het eerste geprefabriceerde houten appartementencomplex in Rotterdam. Er was ruim twintig jaar nodig om de ontwikkeling van de Lloydpier te voltooien. In die twintig jaar lieten veranderingen in de maatschappij en in de vastgoedmarkt de bouwwereld niet ongemoeid, toch bleek de stedenbouwkundige opzet van de Lloydpier voldoende robuust om als onderlegger voor dit nieuwe stuk stad te dienen. Het maakt nieuwsgierig naar hoe het stadsdeel zich in ‘het volle gebruik’ staande zal houden en hoe het er over nog eens twintig jaar uit zal zien. Tekst: Jan van Grunsven
Centrum Schalkwijk is volop in ontwikkeling. Het monofunctionele winkelcentrum wordt getransformeerd tot een hoogstedelijk en dynamisch, mix-used centrumgebied. Een nieuw centrum voor Haarlem waar gewinkeld, ontspannen, gesport en gewoond kan worden. De ontwikkeling van dit nieuwe centrum gaat in drie stappen. Het eerste vernieuwde deel van Centrum Schalkwijk is al in gebruik. Voor het tweede deel (waar vroeger de Blokker en de V&D zaten) is het ontwerp klaar en gaat vanaf volgend jaar de schop in de grond. Voor het derde en laatste deel van de transformatie heeft de gemeente Haarlem ontwerpbureau Rijnboutt geselecteerd om een masterplan te maken. Daarin staat hoe dit deel van Centrum Schalkwijk er in de toekomst uit zou moeten zien en hoe de verdeling voorzieningen, woningen en openbare ruimte is. Judith Everaers, senior stedenbouwkundige bij Rijnboutt, vertelt: “Woningbouw vormt hier een belangrijke impuls. Haarlem heeft als doelstelling de komende jaren 10.000 nieuwe woningen bij te bouwen, een groot deel hiervan komt rondom de Europaweg, waar Centrum Schalkwijk aan ligt. We kijken uit naar de samenwerking met de gemeente Haarlem en de betrokken stakeholders. Samen gaan we aan de slag om een gastvrij en levendig hart voor Schalkwijk te realiseren, waar bewoners zich mee verbonden voelen.” Ook Michael Kaldenhoven, procesmanager Centrum Schalkwijk bij de gemeente Haarlem, kijkt uit naar de samenwerking: “Ik kijk er naar uit om samen met Rijnboutt nieuwe stappen te zetten om dit deel van Centrum Schalkwijk te transformeren tot een aantrekkelijk, multifuntioneel stadsdeelcentrum. Met een masterplan dat aansluit bij deze ambitie en daarmee Schalkwijk een mooi nieuw stadsdeelcentrum te geven voor alle bewoners, bezoekers en ondernemers.” Supervisie Vanuit Rijnboutt gaat architect directeur Frederik Vermeesch aan de slag als supervisor. De supervisor is verantwoordelijk voor het opstellen van het masterplan ontwerp voor het centrum Schalkwijk. Het kwaliteits-team gaat onder leiding van de supervisor samen met het ambtelijke projectteam ontwikkelinitiatieven beoordelen en zorg dragen voor de ruimtelijk-programmatische kwaliteit van de transformatie van het nog te transformeren deel van het centrum. Beeld: Rijnboutt
Stedenbouwkundige en landschapsarchitect Richard Koek neemt per september 2023 afscheid van Rijnboutt. Richard trad in 2009 met zijn Haagse bureau CH & Partners toe tot Rijnboutt en werkte de afgelopen jaren aan een aanzienlijke reeks projecten van het Amsterdamse ontwerpbureau. Richard kijkt met trots terug op wat hij de afgelopen 15 jaar met Rijnboutt heeft bereikt: “Ik heb gebouwd aan een bureaupraktijk waar visie en uitvoering samenkomen en waarin de kwaliteit van de openbare ruimte centraal staat. Waar duurzame leefomgevingen worden gemaakt, met goede structuren en tijdloze gebouwen. Dit alles in samenwerking met creatieve collega’s, bekwame adviseurs en partners, ervaren opdrachtgevers, met omwonenden die een nieuw perspectief inbrengen en met de overheden die dit mogelijk maken.” Complexe stedelijke vernieuwing kenmerkt de projecten waar Richard graag aan werkt. Variërend van openbare ruimtes zoals in Zijdebalen en Secoya in Utrecht en het centrumgebied Gouweplein in Waddinxveen, tot strategische ontwikkelvisies voor het kernwinkelgebied van Tilburg, de Rivierzone in Vlaardingen en de Laakhavens en het Spuikwartier in Den Haag. En bij voorkeur projecten waar allerlei verschillende disciplines elkaar raken: het Sluiseiland in Vianen, de Middenzone in Dordrecht, Leidsche Rijn Centrum, Merwede in Utrecht en Hamerkade in Amsterdam-Noord. Frederik Vermeesch, architect directeur bij Rijnboutt, is Richard dankbaar voor zijn jarenlange inzet en toewijding: “Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Rijnboutt tot multidisciplinair ontwerpbureau. Ik heb veel van hem geleerd. Zijn integrale kijk op de ontwerpopgave heeft zich diep in het DNA van ons bureau geworteld.” Richard ziet zijn volgende carrièrestap in een functie bij de overheid of een andere aan het vak gerelateerde organisatie. Journalist en hoofdredacteur van Blauwe Kamer Mark Hendriks interviewde Richard Koek over zijn visie en toekomstplannen. > Lees het interview
‘De kracht van dit bureau is het multidisciplinaire karakter. Stedenbouw, landschapsarchitectuur en architectuur onder een dak. Dat brede profiel paste mij als een jas.’ Aan het woord is stedenbouwkundige en landschapsarchitect Richard Koek die na 15 jaar partnerschap afscheid neemt van Rijnboutt. In 2008 bundelde zijn toenmalige bureau CH & Partners de krachten met het Amsterdamse architectenbureau. Het brede profiel vormde vanaf het begin een pijler onder de bedrijfsfilosofie. De vernieuwing van de bestaande stad stond daarin centraal, herinnert Koek zich. ‘We wilden ons richten op projecten die je daadwerkelijk kan maken. Dus geen regionale studies of langjarige strategieën, maar projecten op de middenschaal – die verder gaan dan een gebouw, en ook meer zijn dan één straat. Het schaalniveau waarop we met alle drie de disciplines uit de voeten kunnen.’ Waarom trok de bestaande stad jouw aandacht? ‘Dat heeft het altijd gedaan. Op vakantie bezoek ik met mijn kinderen steden en neem ik alle tijd om ze te doorgronden. In die beginjaren waren we ervan overtuigd dat er grote opgaven op onze steden afkwamen. Daar wilden we graag aan werken. Aanvankelijk waren de projecten nog overzichtelijk van aard, zeg maar uit de kluiten gewassen architectuurprojecten die ook over de buitenruimte gingen, over verbindingen en de programmering van de onderste bouwlaag. Zoals de vernieuwing van winkelcentrum Gelderlandplein in Amsterdam of de inpassing van rijkskantoor De Knoop in Utrecht. Gaandeweg nam de complexiteit toe – qua schaal en qua problematiek. De afgelopen tien jaar werkte Rijnboutt aan de Utrechtse stadswijk Merwede en het Amsterdamse Hamerkwartier, schreef het een visie voor de herinrichting van het Tilburgse kernwinkelgebied en ontwierpen Koek en zijn collega’s aan de transformatie van de Vlaardingse rivierzone.’ Startpunt Je hebt eerder gezegd dat veel verdichtingsprojecten inwisselbaar zijn. Wat bedoelde je daarmee? ‘Ik heb het gevoel dat in veel stedenbouwkundige ontwerpen de kwaliteit vooral gezocht wordt in materialisering, vormentaal of maatvoering. Terwijl stedelijke transformatie over zoveel meer gaat. Over gebruik en identiteit, over de rol die plekken in de stad hebben, over het juiste programma.’ Hanteer jij parameters om eigen projecten hierop te toetsen? ‘Jawel, al is dat niet makkelijk. Kijk, technische criteria, zoals voldoende zonlicht of zo min mogelijk windhinder, kun je berekenen en dan ook zo uitvoeren. Maar voor de wat ik noem “zachte” zaken ligt dat anders. Wat gebeurt er op straat, wie woont hier straks, hoe gebruiken mensen het door jou bedachte plan? Gedrag en gebruik bepalen uiteindelijk de kwaliteit van het stedelijk leven, maar je kunt ze niet een op een ontwerpen. Als stedenbouwkundigen dragen we zorg voor de juiste condities. Dat zit ’m in het ontwerp en de inrichting van de eerste bouwlagen, in waar entrees zitten, in de overgangen tussen openbaar en privé. Kortom, hoe mensen op ooghoogte de stad ervaren en beleven.’ Het brengt het gesprek op een cruciaal element: de inrichting van de openbare ruimte. Het is voor Koek hét startpunt van stedenbouw. ‘Ons vak is op zichzelf abstract, terwijl met de inrichting van de openbare ruimte meteen duidelijk wordt hoe het leven daar idealiter zou moeten plaatsvinden.’ Deze hernieuwde vorm van landschappelijke stedenbouw is onder vakgenoten inmiddels gemeengoed, ook omdat actuele vraagstukken op het gebied van klimaatadaptatie, mobiliteit en biodiversiteit in de buitenruimtes van de stad moeten worden opgelost. Intieme zitjes Koek heeft, zo zegt hij zelf, altijd zo gewerkt. Eerst bij KuiperCompagnons, waar hij samenwerkte met Ashok Bhalotra, en later bij CH & Partners. In die tijd – we hebben het over de jaren ‘80 en ‘90 – draaide stedenbouw vooral om verkavelen en het ‘schuiven met massa en bouwblokken’. Terwijl, meent Koek, de inrichting, proporties en sfeer van de openbare ruimte bepalender zijn. ‘Als dat allemaal niet op orde is, kun je nog zoveel met gebouwen schuiven, of nog zoveel mooie architectuur inbrengen, het stedenbouwkundig plan zal er niet beter van worden.’ Hoe kwam het dat jij in een tijd dat rationele en modernistische opvattingen het vak domineerden, met een landschappelijke bril naar stedenbouw keek. ‘Ik was bijna klaar met mijn studie aan de TU in Delft, maar besloot om niet af te studeren – vanwege mijn ergernis over hoe toen naar stedenbouw gekeken werd en de doctrine dat architectuur eigenlijk belangrijker is. Ik ben toen gaan werken, eerst dus bij Kuiper en later bij CH. Dat bureau werd toen gerund door een stedenbouwkundige, een landschapsarchitect en een socioloog. Daar kwamen de drie domeinen die ik belangrijk vind bij elkaar: stedenbouw, openbare ruimte en mensen.’ Nu hoor je overal: verdichten is ruimte maken. Koek knikt: ‘En dat juich ik toe. Ik zie dat zelfs de rijksoverheid studies doet naar wat de bouw van woningen betekent voor de hoeveelheid groen die je dan ook moet realiseren. Toch doet het me gniffelen. Ik bedoel: in de projecten die ik met Rijnboutt deed waren we altijd bezig met wat naast woningen nog meer nodig was. Zoals groen en natuur, intieme zitjes of plekken waar je even lekker los kan gaan. En dan heb ik het niet eens over allerlei functies die een nieuwe stadswijk nodig heeft: scholen, winkels, buurtcentra, cultuur.’ Informele participatie Koek verhaalt over de studie Farmax die hij ooit met Winy Maas en Jacob van Rijs deed naar hoe extreme verdichting samen kan gaan met groen en natuur. Daarin ontstond onder meer het idee om flinke hoogbouw te combineren met daktuinen en dergelijke – iets wat Maas en Van Rijs met hun bureau MVRDV in de praktijk brengen. Koek heeft liever dat die open ruimtes op maaiveld liggen. ‘In het Hamerkwartier komt langs het IJ een 50 meter breed oeverpark. De vastgoedontwikkelaar levert weliswaar bouwgrond in, maar de algehele leefkwaliteit zal erop vooruitgaan. Het park is een welkome tegenhanger voor de hoge dichtheid.’ Het raakt aan een andere belangstelling van Richard Koek: dat wat je ontwerpt voldoet aan wat de mensen verlangen. ‘Ik stel mezelf vaak de vraag als ik ergens aan de slag ga: wat zou ik hier zelf willen?’ Hij verwijst naar een Haags winkelgebied tussen het Laakkwartier en de Schilderswijk dat door Rijnboutt en de gemeente herontwikkeld wordt tot een gemengde stadswijk. ‘De hamvraag is wat je daar dan doet. Wie komen daar wonen en gebruik maken van de openbare ruimte en de voorzieningen? Een food market of een Albert Heijn XL? Een mega wokrestaurant of kleine horeca op de hoek?’ Het brengt het gesprek op participatie, waar Koek uitgesproken ideeën over heeft. ‘Mensen zijn op zich niet tegen veranderingen, maar ze willen wel weten hoe het verandert en waarom. Ik vind het onze taak om hen dat met goede argumenten uit te leggen.’ Volgens de stedenbouwkundige kom je met wat hij noemt dossierkennis – de geschiedenis van de plek, de techniek, de ondergrond, het gebruik, de gemeentelijke beleidsambities – een heel eind. ‘Maar een kwart van wat je moet weten als je gaat ontwerpen, moet je ophalen bij bewoners en omwonenden. Het liefst tuig ik parallel aan het ontwerpproces een informeel participatietraject op. Bij voorkeur ga ik zelf door de wijk, om met bewoners en vooral jongeren te spreken –groepen die je niet snel hoort.’ Het is dan, aldus Koek, zaak om duidelijk te communiceren over waarom je hen betrekt. ‘Wat wil ik weten, waarop hebben zij invloed? Het is de bedoeling om door die gesprekken te testen of wat ik als ontwerper van plan ben of van mij gevraagd wordt, ook door de mensen zo gevoeld wordt.’ Koers van de stad Zijn kijk op hoe het vak idealiter moet plaatsvinden is één ding, het in projecten ook toepassen een tweede. Als geen ander weet Koek dat hij als stedenbouwkundige slechts één speler is in een razend ingewikkeld krachtenveld. ‘Ik zie ons als oliemannetjes. Wij moeten belangen bij elkaar brengen, laten zien wat vastligt en waar ruimte zit. Verder bouwen aan het verhaal van de plek, aantonen hoe mooi de toekomst kan zijn.’ Ik mag aannemen dat je soms op je strepen staat als om financiële of politieke redenen aan je ontwerp gemorreld wordt? ‘Natuurlijk, maar ik zeg wel: choose your battles. Ik heb zelf een paar dingen waar ik altijd voor zal strijden. Het zal je niet verbazen dat dit vooral de vorm, omvang en inrichting van de openbare ruimte betreft. Het ooghoogteperspectief is voor mij leidend. Dus een entree naar een parkeergarage op de verkeerde plek, een rij met blinde schuttingen, ambitieloze gevels – dat zal ik niet snel accepteren.’ Een discussiepunt de laatste jaren is de betaalbaarheid van al die verdichtingswijken. ‘Daar maak ik me grote zorgen over. We hebben een systeem opgetuigd waarin prijsmechanismen bepalen wat we bouwen. Als stedenbouwers praten we hier wel over, maar we geven te weinig tegendruk. Als we 30 tot 50 procent sociaal of betaalbaar moeten bouwen, waarom zouden die woningen dan klein en van lage kwaliteit zijn? Dat kan anders, als we corporaties meer ruimte geven en ongebaande paden bewandelen, met bijvoorbeeld coöperaties of CPO’s voor de sociale sector. Dat geldt natuurlijk ook voor de invulling van de plint, de mobiliteit en de inpassing van groen. En dat wij als ontwerpers laten zien hoe met slimme ingrepen kwaliteit gerealiseerd kan worden.’ Het raakt aan de vraag of stedenbouw haar rol als bewaker van het publieke belang is kwijtgeraakt. Koek vindt van wel. ‘Vroeger had de stedenbouwkundige autoriteit, nu lijken overheden nauwelijks nog regie te hebben op de koers van de stad – en dat is met de huidige opgaven desastreus. De markt gaat die vraagstukken niet oplossen, dus het is zaak dat we als overheden de regie terugpakken. Ik ben overigens positiever gestemd dan enkele jaren terug. Ik zie dat gemeenten weer aan tafel zitten en hun rug recht houden.’ Vraag is wel: wie zijn dat dan? Managers en juristen of ontwerpers en planologen? ‘We moeten de diensten van weleer nieuw leven in blazen. Stedenbouwers in publieke dienst zijn enorm waardevol. Zij bewaken de lange lijnen, kunnen verbanden leggen met andere beleidsvelden.’ Een functie die jou op het lijf geschreven is. ‘Ik zou graag aan de slag gaan bij een grote gemeente, vanwege het schaalniveau en de opgaven. Ik twijfel wel: ga ik bij een gemeentelijke dienst of wil ik aan de slag als een onafhankelijke stadsstedenbouwer?’ Tekst: Mark Hendriks Foto’s: Rufus de Vries
Woongebouw De Connectie in Amstelveen, met de royale vertrappende gevels, doet zijn naam eer aan. Het gebouw fungeert als een verbinder tussen het hoge wooncomplex De Keizer, eveneens een ontwerp van Rijnboutt, en de lagere eengezinswoningen van Greenstart I en II. Rijnboutt was van stedenbouwkundig plan tot aan het technisch ontwerp betrokken. Projectleider Sylvia Rode: “Stedenbouwkundig is er slim naar de locatie – een voormalig kantoorgebied – gekeken. De gemeente Amstelveen wees deze plek aan om meer woningen te creëren. Tussen De Keizer en de bestaande eengezinswoningen hadden we een volume te vullen dat daar precies tussenin past. De bewoners schrokken wel een beetje van de plannen voor zo’n groot gebouw, maar dat hebben we opgelost door de hoogte van De Connectie trapsgewijs te laten aflopen.” Zo begonnen de massastudies, het zoeken naar vorm Architect Pank van ’t Hoog: “Vanwege het grote volume wilden we de hoeken verzachten. Ook kozen we voor een vriendelijke kleur, zodat het niet te massief oogt.” De overeenkomst met de buren zit ‘m in de hoogte, het verschil zit in de materiaalkeuze. “De gevel bestaat uit metselwerk en aluminium banden. De bochten zijn verticaal gemetseld, met hier en daar variatie in de voegkleur om optisch reliëf te creëren. Zo is een gebouw ontstaan dat beneden wat zwaarder oogt, en naar boven toe steeds opener en transparanter.” Dat het gebouw beneden wat geslotener is, heeft met de buren in de laagbouw te maken. Pank: “Er waren zorgen over privacy. Vandaar dat we de dakrand iets verhoogd hebben en de balkons gesloten; de terrassen lopen niet helemaal tot de rand. Maar, het gebouw blijft licht, ondanks de hoogte.” Woongebouw De Connectie bestaat uit drie samenhangende delen. Op het parkeerterrein (deels op het maaiveld en deels een overdekte parkeergarage) is op één plint hoog- en laagbouw gerealiseerd. Er is ruimschoots voorzien in daglicht, buitenruimten en groen. Alle appartementen hebben een balkon of een terras. Door de verspringing van woonlagen en lange zichtlijnen naar de omgeving ontstaat een ruimtelijk gevoel en veel privacy. Op het dek van de parkeergarage is een gezamenlijke daktuin gerealiseerd. De parkeerplaats is deels onverhard voor de afvoer van regenwater, de appartementen worden verwarmd en gekoeld door middel van een warmte-koude-opslag en individuele warmtepompen en de zonnepanelen op de daken zorgen voor een duurzaam energieopwekking. Een soepel ontwerpproces, een constant bouwtempo en hoge kwaliteit tot in de kleinste details Niet onbelangrijk: de aannemer was al vroeg onderdeel van het bouwteam en zo vanaf het begin betrokken als adviseur. Sylvia: “We konden direct zien wat er mogelijk was binnen het budget en daarop anticiperen. Het hele ontwerpproces ging daarom echt soepel. Het was een doorlopend, open gesprek met een constant bouwtempo. Iedere keer als we op de bouw kwamen was het weer leuk om te zien hoe de voortgang was.” En er was vanuit alle partijen een grote betrokkenheid bij dit project. Sylvia: “Zo werden wij bijvoorbeeld geregeld om advies gevraagd als er van de werktekeningen afgeweken moest worden. En andersom hebben wij in goed overleg met Maarsen Groep en Wessels Zeist invloed gehad op de uitvoering, in dit gebouw zit tot in het kleinste detail een hoge kwaliteit.” Tekst: Lizet Deutekom i.o.v. Maarsen Groep Fotografie: Kees Hummel
Het kernwinkelgebied van Tilburg, ook wel City-Center Tilburg, is een van de vijf genomineerden voor de Kern Jaarprijs 2023. In de afgelopen acht jaar is het centrumgebied van de Brabantse stad herontwikkeld tot een bruisende en vitale plek met een brede mix aan functies. Onze ontwikkelvisie voor dit kernwinkelgebied ligt hieraan ten grondslag. In 2011 is Rijnboutt door het gemeentebestuur van Tilburg gevraagd om een visie te ontwikkelen voor het kernwinkelgebied met de ambitie een aantrekkelijke binnenstad te blijven en groei te accommoderen. Het gebied rondom het Stadhuis bood kansen en aanleidingen voor een integrale vernieuwing die moest leiden tot een versterking van het detailhandelsprogramma. Toekomstbestendig centrumgebied Na zorgvuldig onderzoek en analyse hebben wij een ontwikkelvisie geschreven gericht op het vergroten en opwaarderen van het centrumgebied. Niet alleen is de huidige Heuvelstraat vernieuwd, ook is parallel hieraan de Stadhuisstraat tot een tweede winkelstraat van hoge kwaliteit ontwikkeld. Samen met de tussenliggende straten is een winkelgebied ontstaan dat in de toekomst nog verder kan worden uitgebouwd. De ruimtelijke kwaliteit is sterk vergroot door het maken van goed ingerichte winkelstraten en kleine intieme stadsparken en -pleinen met voorzieningen. Met de realisatie van de Frederikstraat en de vernieuwing van de Emmapassage is een fijnmazige opzet gevormd voor alle vormen van detailhandel en horeca. Daarnaast is ook de functie wonen toegevoegd en is het stadhuis beter in de stedelijke structuur opgenomen. Onze ontwikkelvisie en het beeldkwaliteitsplan voor het gebied zijn in 2015 vastgesteld door de gemeente. Sindsdien is een indrukwekkende reeks projecten gerealiseerd: van vernieuwing van de openbare ruimte en toevoeging van winkelruimte tot transformatie en vernieuwing van het stadhuis. Wij waren verantwoordelijk voor de vernieuwing van de HEMA en voor het ontwerp van de Frederikstraat; we transformeerden het voormalige V&D-warenhuis en creëerden een winkelpassage. Ook waren we betrokken bij de voorbereidingen voor de architectenselectie van de transformatie van het stadhuis, waarbij DeDrie Architecten is geselecteerd voor het ontwerp. Recent werd met de volledige vernieuwing van de Emmapassage de ontwikkelvisie gecompleteerd. Door de genoemde ingrepen is het kernwinkelgebied van Tilburg uitgegroeid tot een hoogwaardig winkelareaal met een duurzaam en zeer aantrekkelijk binnenstedelijk karakter. We feliciteren alle betrokken partijen en zijn dan ook trots op de nominatie voor de Kern Jaarprijs 2023. Bekendmaking Kern Jaarprijs 2023 Tijdens het Kern Jaarcongres op donderdag 20 april 2023 wordt de Kern Jaarprijs 2023 uitgereikt. Naast City-Center Tilburg, ingezonden door Wereldhave, Gemeente Tilburg en NEOO, zijn Department in Eindhoven (MN Dutch Real Estate), Duinhal in Almere (Amvest Development Real Estate BV en 3W real estate BV), TREF in Middelburg (a.s.r. real estate en Vocus Architecten) en Vijfhoek in Oldenzaal (SUM Architecten, Unibail-Rodamco-Westfield N.V.) genomineerd. De prijs is een bokaal en een oorkonde met juryrapport. Bron: Kern.nl Foto’s: Kees Hummel Plankaart: Rijnboutt
“Everyone walks away after about five buildings”, zei mijn collega Klaudia lachend nadat ik haar had verteld dat ik moest gaan bij een meeting. We hadden nog vijf andere gebouwen willen bespreken, maar het was te veel. Toen ik de projectleiding van ons Merwedeproject in de DO-fase overnam, wist ik dat het een groot project was. Door de opmerking van Klaudia drong het pas echt tot me door. Ik voelde en zag dat er een enorme drive in het team was om het beste eruit te halen, iedereen was heel betrokken. Tegelijkertijd merkte ik dat de gezamenlijke hoge kwaliteitseisen van de opdrachtgevers en gemeente Utrecht in relatie tot de hoeveelheid gebouwen, planning en de bouwkosten zorgden voor een complex ontwerpproces. Alles is ontworpen Architectuur, landschapsarchitectuur, bouwtechniek, stedenbouw: alle disciplines zijn in het proces vertegenwoordigd. Deze multidisciplinaire aanpak is van groot belang voor de eerdergenoemde hoge kwaliteitseisen ten behoeve van natuurinclusiviteit, circulariteit en duurzaamheid. Om de grootte van het Bloom Merwede project te schetsen: er werken twee ontwikkelaars, drie architectenbureaus, tien collega’s (architectuur, stedenbouw, landschap), vijf adviseurs en een aannemer aan in totaal 23 gebouwen. Vanuit de gemeente zijn het Supervisieteam, Q-team, Merwede Lab en Checkteam betrokken. Rijnboutt is coördinerend architect van twee blokken, architect van elf gebouwen, landschapsarchitect van de binnentuinen en de daken en werkte aan het stedenbouwkundige plan van vier blokken. Ik heb vaker gewerkt aan grote woningbouwopgaves, dus dat in dat opzicht was het niet nieuw voor mij. Wat het Bloom Merwede project daarentegen zo interessant (en complex) maakt, is het gevraagde detailniveau van de verschillende thema’s en disciplines. Van gesprekken met een omgevingspsycholoog over het vergroten van de kans op spontane ontmoetingen van bewoners tot het leefpatroon van de egel; alles is ontworpen. Alles hangt met elkaar samen Die complexiteit zie je bijvoorbeeld terug in het daklandschap. Vanuit onze gezamenlijk opgelegde ambitie en streven naar ‘gezond stedelijk leven’ kwam de eis om minimaal 50% groene daken te ontwerpen, waarvan 25% intensief groen. Voor de 25% intensieve groendaken hebben we daktuinen ontworpen waar de bewoners elkaar kunnen ontmoeten. In combinatie met de ca. 160 nestkasten in de gevels ontstaat hier een levendige biotoop voor de mens en de ‘Big 8’ (egel, grote klokjesbij, citroenvlinder, huismus, tjiftjaf, gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en laatvlieger). Elke verschuiving in het ontwerp zorgde ervoor dat alle adviseurs hun berekeningen moesten herijken. De groenpercentages, de belasting van het grondpakket (ca. 50cm), volledige waterretentie op eigen grond (en de daken), het afschot en de HWA ’s, het percentage PV-panelen voor de BENG, de hoge MPG-score etc.; de dakplattegronden kwamen elk adviseursoverleg opnieuw ter sprake. Om te bouwen met goede oplossingen voor klimaat, biodiversiteit én de menselijke schaal, is mijn verwachting dat bouwprojecten nog complexer en meer integraal worden. Ik denk ook dat alle leden van het ontwerpteam de complexiteit van het project stiekem wel leuk vinden. De intensiteit van het werken aan zo’n project is verslavend; je wil de puzzel oplossen en het beste eruit halen. Als het dan lukt, geeft dat een enorme kick! Deze blog is onderdeel van een reeks blogs met persoonlijke ervaringen van onze collega’s tijdens het werken aan Bloom Merwede in Utrecht. Tekst: Jaap Hoving, senior projectcoördinator Foto’s: Rijnboutt Portretfoto: Ineke Oostveen
“Wat is de urgentie van ‘de gezonde stad’?” wil moderator Catja Edens weten. De vraag wordt gesteld aan Richard Koek, stedenbouwkundige, landschapsarchitect en partner bij Rijnboutt. Het vormt de start van de derde editie van Rijnboutt Open, gewijd aan Rijnboutt Magazine #14 ‘Stad en welzijn’, met sprekers en gasten binnen en buiten het vakgebied van de ruimtelijke vormgeving. Onder verwijzing naar het essay van Mark Hendriks in het magazine stelt Koek dat gezondheid en stedenbouw onverbrekelijk met elkaar en dus met het vakgebied zijn verbonden. Sterker: voor een gezonde stad is stedenbouw een voorwaarde. “Op dit moment zien we dat de gezondheid van grote delen van de bevolking slecht is,” aldus Koek, “dat er leeftijdsverschillen bestaan van wel tien jaar die zijn terug te voeren tot de plek waar je woont, dat er sprake is van een toename van obesitas naast kinderen die met een lege maag naar school worden gestuurd. Deze bevolkingslaag en bijbehorende problematieken komen wij in de meeste van onze projecten niet tegen. Om hier meer zicht op te krijgen hebben we ons erin moeten verdiepen.” Sommige oplossingen lijken vrij simpel. Het toepassen van gezondere materialen bijvoorbeeld. Het reduceren van lawaai en de alomaanwezigheid van de auto. Meer groen, meer stimulans om te bewegen en meer ruimte voor ontmoeting. Het vraagt om een integrale aanpak, om het afstemmen van bouwwereld, regelgeving en financiering. Juist dat blijkt niet zo simpel. Maatschappelijke waarden In de keynote van de middag neemt Nicole Maarsen (voorheen Syntrus Achmea, co-founder Home.Earth) het stokje naadloos over. Ze geeft aan het prettig te vinden dat het thema zo breed is geïntroduceerd en spreekt de wens uit “dat het nooit meer van tafel gaat”. We zijn de generatie die verantwoordelijkheid moet nemen voor het klimaat, stelt Maarsen, maar we moeten ook de kloof zien te dichten tussen de verschillen die er zijn en die alsmaar groter worden. “Kansenongelijkheid, wat kun je er als individu aan doen?” Maarsen neemt ons mee in een persoonlijk verhaal dat leest als ‘een bewustwording in stappen’. Vanuit de stelling dat ‘geluk en gezondheid’ een thema is waar niemand op tegen kan zijn, volgt een relaas over hoe je derden meekrijgt in de noodzaak anders te gaan bouwen, met meer aandacht voor de grote vraagstukken op het terrein van klimaat, gezondheid en energie. Waar het op aankomt, aldus Maarsen, is om maatschappelijke waarden als gezondheid, geluk en duurzaamheid mainstreamproduct te laten worden zodat ook pensioenfondsen – de grootste beleggers – erin meegaan. “De mensen die je moet zien te overtuigen zijn nooit per se tegen, maar hebben wel heel veel vragen waardoor het ze vrijstaat om nee te zeggen,” aldus Maarsen. Het maken van progressie valt of staat met het hebben van ‘bewijs’. “Dat je het ooit hebt gedaan, tegen fouten bent aangelopen, op de blaren hebt gezeten en het niettemin aandurft om het opnieuw te doen.” Van Ring naar Park Het podium is aan Renske Bouwknegt (sociaal wetenschapper en specialist organisatie- en veranderkunde, co-founder Ideate) die er is als burger van Amersfoort en initiatiefnemer van het project ‘Van Ring naar Park’ (zie beeldessay Rufus de Vries in Rijnboutt Magazine #14). Het burgerinitiatief behelst het vergroenen van het laatste stuk van de stadsring, een zesbaans snelweg die de stad in tweeën snijdt. Bouwknegt verhaalt over de ‘stadsringvermijder’, de Amersfoorder die aangeeft nooit in de buurt van de Ring te komen vanwege de overlast van stank en lawaai. Ze vraagt zich af of er niet meer stadsringvermijders zijn dan stadsringgebruikers? Vanuit die gedachte wordt de gemeente met protesten bestookt wat leidt tot een coalitieakkoord, waarbij de aanbeveling is om niet na te denken over de vraag of je het gaat doen, maar hoe je het gaat doen, aldus Bouwknegt. “Is er een verbinding gelegd met stakeholders?” wil iemand uit de zaal weten, “met initiatieven aan of nabij de Ring?” “Nee,” antwoordt Bouwknegt, “je hebt al snel een berg aan goede ideeën, de kunst is om het vertrouwen te winnen bij het gemeentebestuur. Eerder dan het afdwingen van ‘het grote besluit’ willen we, stap voor stap, sturen op kleine acties. Een laboratorium om te kijken wat werkt en wat niet.” Oog voor de omgeving Een korte pauze markeert de ombouw naar het laatste onderdeel: het rondetafelgesprek tussen Karo van Dongen (lid Raad van Bestuur bij woningcorporatie Alwel en voorzitter bij Groene Huisvesters), Annette Duivenvoorden (senior projectleider Platform 31 voor de programma’s Economie, Sociaal, Wonen en Ruimte) en Najah Aouaki (econoom en stadsstrateeg voor creatieve en inclusieve steden) die invalt voor Jessica Dikmoet (freelance journalist en mede-auteur onderzoeksrapport Venserpolder Groeit en Leeft Louis Bolk Instituut). De eerste vraag van Edens is voor Van Dongen: “Wat is de taak van een corporatie?” Het antwoord is direct en to the point: “Wij beleggen in vastgoed. In ons geval zijn dat woningen. Daarnaast is er de sociale component: oog hebben voor de omgeving, voor welzijn en zorg.” Van Dongen beaamt het bestaan van grote verschillen in de gezondheid tussen bewoners. “Neem Breda. Het zuiden is buitengewoon welvarend, het noorden – overwegend corporatiebezit – is dat veel minder. Het verschil in leeftijdsverwachting tussen beide delen van eenzelfde stad bedraagt hier zes tot zeven jaar. Ik vind dat schokkend. En dus is de vraag: hoe gaan we daarmee om?” Van Dongen haalt een onderzoek aan naar de gevolgen voor huishoudens die zijn uitgezet wegens oplopende huurschulden. Die gevolgen zijn schrijnend. “Huisuitzetting slaat de bodem onder de levens van mensen vandaan. We zijn dan ook gestopt met ontruimen op basis van huurachterstand,” stelt Van Dongen resoluut. “Wat doen we in Nederland als mensen betalingsproblemen hebben? Dan gaan we ze beboeten. Zo maken we de schuld alsmaar groter. Dit heeft aantoonbaar negatieve effecten op de gezondheid.” Soms kunnen mensen het niet meer overzien. En maken ze hun brieven niet meer open. Van Dongen: “Wanneer wij als corporatie het belangrijk vinden dat mensen goed kunnen wonen, hoort de zorg voor die mensen er gewoon bij. Dat doe je niet alleen, maar in samenwerking met derden.” Investeren op meerdere vlakken Edens’ vervolgvraag is voor Annette Duivenvoorden: “Hoe onderzoek je de invloed van de leefomgeving op de gezondheid en levensverwachting van mensen?” Gezondheid en de manier waarop je daarnaar kijkt is een vak op zich, stelt Duivenvoorden. Zo heeft de impact van stress op de gezondheid de laatste jaren veel meer aandacht gekregen. Onderzoek wijst uit dat mensen met een lagere opleiding een verhoogd risico hebben op chronische gezondheidsklachten en, zoals al werd aangegeven, op eerder overlijden. Duivenvoorden: “Het verkleinen van de verschillen tussen verschillende bewonersgroepen vraagt om een investering op meerdere vlakken. Het hebben van werk is een van de beste medicijnen. Maar ook de woningkwaliteit en die van de leefomgeving zijn belangrijk. Voldoende openbare ruimte die zich leent voor een veelheid aan activiteiten en die schoon en veilig is. En idealiter een omgeving die uitnodigt om er te zijn en om anderen te kunnen ontmoeten.” Een supermarkt in Venserpolder Dan vertelt Najah Aouaki hoe Jessica Dikmoet haar benaderde voor een bijdrage aan een onderzoeksproject naar de wijk Venserpolder in Amsterdam Zuidoost (zie ook ‘Casestudy Venserpolder of hoe een wijk zichzelf voorziet van betaalbare en gezonde voeding’ Rijnboutt Magazine #14). Dikmoet was vanuit het Louis Bolk Instituut bezig om in het kader van ‘positieve gezondheid’ – waarbij het ook gaat over verbinding met de omgeving of het hebben van perspectief – een actieonderzoek te doen in de wijk Venserpolder. Een wijk, aldus Aouaki, “waar veel cijfers in het rood staan.” Een van de dingen die uit het onderzoek naar voren kwam, was de behoefte aan een supermarkt. Edens: “Wacht even. Wij weten niet beter dan dat zo’n beetje op elke hoek van de straat een AH zit, een Dirk of een Lidl. Maar dus niet in Venserpolder?” Nee, geen supermarkt. Wat er wel zit, is een outlet-markt met aanbiedingen van wat er op dat moment voorhanden is, met weinig aansluiting op de culturele diversiteit van de wijk. Aouaki: “Dus geen Surinaams of Antilliaans groentenaanbod en geen basale dingen als paracetamol of maandverband.” Ze vervolgt: “Een welzijnsonderzoek onder bewoners naar de indicatoren van welzijn toonde als stressfactor nummer één ‘het op tafel krijgen van een gezonde maaltijd’.” Gewoon dingen doen Nu begint het echte gesprek. De deelnemers, de moderator en reacties uit de zaal leiden tot een veelstemmig en levendig geheel. Veel aspecten onder de noemer ‘het belang van’ passeren de revue. Het belang van organiserend vermogen, slagkracht, participatief onderzoek, een werkbare en faciliterende wet- en regelgeving, ‘meekoppelen’, beter luisteren en: het belang van gewoon dingen doen. Samen. En integraal. Dat vooral. Er is één laatste opmerking in het bijzonder die erom vraagt nader te worden belicht, omdat het behalve wat het aanbeveelt, ook iets zegt over de positie en de onderlinge verhoudingen tussen de deelnemers aan een integraal traject. De opmerking is van Aouaki en betreft alle deelnemers, dus ook wij die er niet wonen. Ze zegt: “Er valt nog een wereld te winnen. We moeten meer doen dan alleen beter luisteren. We moeten gaan zien dat de bewoners deel zijn van de oplossing.” Dan gaat het niet alleen over het bieden van zorg, maar tevens over het bevorderen van de sociaalmaatschappelijke verankering van wat wordt geboden, over het kweken van eigenaarschap en het stimuleren van zelfregie. Als het laatste woord niet aan hen die het betreft zou zijn, aan wie dan wel? Afsluiting Het gesprek is uitgelopen en het wordt tijd voor de borrel. Op het katheder liggen de voorbereidende notities van moderator Catja Edens, met een nawoord dat sneuvelt onder de tijdsdruk. Onder het kopje ‘Afsluiting’ staat te lezen: “Want, zou je kunnen zeggen, de ontworpen ruimte, in onze steden maar ook daarbuiten, is de drager van een gemeenschap, waarin iedereen zich thuis moet kunnen voelen, gezien en gewaardeerd. Met voldoende ruimte voor ontspanning en ontplooiing. De gezonde stad dus.” Het nagesprek is dan al in volle gang. Bekijk de volledige opname van Rijnboutt Open – Stad en welzijn Verslag: Jan van Grunsven Beeld: Katja Effting
Buitenveldert is een landmark rijker. Twee bijzondere woongebouwen: het vijfenzeventig meter hoge Quartz en de laagbouw Qube vormen samen Q Residences. In opdracht van Kroonenberg Groep en in samenwerking met het Amerikaanse architectenbureau Studio Gang, dat verantwoordelijk is voor het ontwerp, vervult Rijnboutt de rol van co-architect bij de realisatie van dit prestigieuze project. In een serie van drie artikelen vertellen we over onze expertise op het gebied van de stedenbouwkundige inbedding (1), de technische uitvoering (2) en de samenwerking met de betrokken partijen (3). Jurjen de Gans, senior architect, fungeerde als een spin in het web bij dit door hem als een pareltje omschreven project. Hij sloot zich eind 2020 midden in het proces aan, werkte samen met Frederik Vermeesch, creatief directeur van Rijnboutt, en was meteen verantwoordelijk voor de communicatie met de architecten van Studio Gang, opdrachtgever Kroonenberg Groep en ontwikkelaar NEOO. “Zorgen dat de samenwerking goed verloopt en dat we op de hoogte zijn van elkaars wensen en werkzaamheden, is mijn belangrijkste taak”, zegt hij. “We hebben een goede verhouding met zowel Kroonenberg Groep als NEOO en hebben in dit project intensief samengewerkt. Studio Gang was een betrokken partner; de architecten zijn vanuit Chicago verschillende malen hierheen gekomen en zijn samen met ons op de bouw geweest. Ze waren onder de indruk van de nauwkeurige uitwerking van hun architectonische ontwerp, daar kunnen we als team trots op zijn”, vertelt De Gans. Rijnbout heeft dan ook veel expertise in huis en deelt het hoge ambitieniveau dat Kroonenberg Groep nastreeft. “De opdrachtgever is zeer betrokken en kiest voor hoge kwaliteit in zowel de uitvoering als in de toegepaste materialen en producten. Dat geldt voor de keuze voor verfijnde lamellenroosters, het hoogwaardige architectonisch beton maar ook het type en de positie van de lichtarmaturen”, weet De Gans. Binnen de stuurgroep met Kroonenberg Groep, NEOO en Rijnboutt, was het aan hem om continue te schakelen en te reageren op keuzes en verzoeken van de opdrachtgever of wijzigingen vanuit de bouw. Van casco tot interieur Dat De Gans ook affiniteit heeft met interieurontwerp, kwam in dit project goed van pas. Bij het parallel lopende interieurontwerp van Piet Boon, kreeg Rijnboutt namelijk de verantwoordelijkheid voor de uitwerking van de publieke ruimtes – de entrees, lobby’s, gangen en liften – en het ontwerp van de wayfinding. Samen met Guido Duba en Frederik Vermeesch heeft De Gans het interieurontwerp verder gebracht en verwerkt in een voortdurend geüpdatet interieurdocument waarmee NEOO derden kon aansturen. Vanwege zijn eerdere ervaringen, heeft De Gans de ontvangstbalie van Q Residences custom made kunnen ontwerpen. Binnen een schil van twaalf centimeter dik gepolijst architectonisch beton, is samen met de interieurbouwer een abstracte en luxe balie gerealiseerd die de lobby allure geeft. Samen met NEOO, Kroonenberg Groep en Frederik Vermeesch, heeft de architect bovendien het proces van de technische inpassing begeleidt van een aantal bepalende kunstwerken, vanaf de eerste voorstellen van de kunstenaars tot de plaatsing. Zo hangen in de lobby van Quartz rondom gordijnen van Petra Blaisse van Inside Outside, die met een licht-donkercontrast veel invloed hebben op de beleving van de ruimte. Rijnboutt heeft samen met Inside Outside de positionering van de gordijnen bepaald en hiervoor een speciale koof ontworpen. Ook hangt er een in brons gegoten lichtkunstwerk van Studio Molen van twee bij drie meter. In samenwerking met de constructeur heeft Rijnboutt ervoor gezorgd dat dit zware object aan staalkabels kon worden opgehangen aan het plafond. Tot slot zorgde het team van Rijnboutt ervoor dat de materialen in het interieur goed zijn afgestemd op de lichtinstallatie zodat het kunstwerk niet als een ‘alien’ in de ruimte hangt, maar logisch aanvoelt. “De mogelijkheid om aan zo’n divers en hoogwaardig project te werken, smaakt absoluut naar meer”, is de ervaring van De Gans. “Rijnboutt heeft als coördinerend en technisch uitwerkend bureau een mooie bijdrage geleverd aan het mogelijk maken van Q Residences. Door de intensieve, goede samenwerking met alle betrokken partijen is het eindresultaat van hoogstaande kwaliteit. En ook hebben wij aangetoond een goede partner te zijn voor internationale bureaus die in Nederland architectuurprojecten willen realiseren”, meent hij. Tekst: Viveka van de Vliet Beeld: Kees Hummel
Als maatschappelijke veranderingen beginnen met het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid, dan wil Casestudy Venserpolder daarvan getuigen. Het vertrekpunt in deze studie is de economische realiteit van een ontwikkelwijk in Amsterdam Zuidoost en heeft de behoefte van de wijk aan betaalbare gezonde voeding als focus. Gezocht is naar een route die mogelijkheden en kansen van onderaf faciliteert en duurzaam verankert. Het begint met een gesprek met econoom en stadsstrateeg Najah Aouaki in het vorige Rijnboutt magazine. Daarin ontvouwt Aouaki een economisch alternatief dat oproept tot een systeemverandering. Wat volgt is een pleidooi voor een brede waardebenadering, waarbij niet langer het financiële kader (winstmaximalisatie) leidend is, maar de behoefte van een wijk. “Anders in de keten gaan zitten,” noemt Aouaki dat, “het accent vooraf leggen, niet achteraf.” De vraag komt op tafel: hoe bouw je een consortium om op een andere manier te ontwikkelen? Het gesprek leidt tot een tweede ontmoeting waarin verschillende casussen de revue passeren, concrete projecten waaraan Aouaki momenteel werkt. We bespreken andere vormen van ‘stad ontwikkelen’, andere routes om te komen tot een beter (lees: rechtvaardiger, duurzamer, inclusiever, gezonder) resultaat. Ook Venserpolder komt ter sprake, een ontwikkelbuurt in Amsterdam Zuidoost waar veel onderzoek naar is gedaan. De wijk mist een aantal basisvoorwaarden, weet Aouaki. De toegang tot gezonde voeding en andere essentiële producten is voor veel bewoners niet vanzelfsprekend. Een aanzienlijk deel van de populatie is arm en aangewezen op de voedselbank. De wijk heeft behoefte aan een supermarkt. De vorige is vanwege de vele berovingen gesloten, de huidige betreft een outlet en biedt geen volledig assortiment. Waar koop je nu je paracetamol? Wasmiddel? Surinaamse groente als amsoi of sopropo? Een coöperatieve supermarkt Vanuit de gedachte ‘eerlijk eten voor een eerlijke prijs’ komen we tot het gezamenlijke voorstel om de mogelijkheden voor een coöperatieve supermarkt te onderzoeken. Een coöperatieve supermarkt biedt twee aanmerkelijke voordelen. Aan de voorkant betreft het een niet-winstgedreven initiatief, dat in collectief eigendom en zeggenschap is. Op die manier legt de coöperatie de controle op gezonde voeding in handen van de bewoners zelf, organisatie en uitvoering is onafhankelijk van derden. De coöperatie staat borg voor een gedifferentieerd aanbod (inkomensafhankelijke prijs). Klandizie is verzekerd door te werken met abonnementen, en met voldoende afnemers kunnen lagere inkoopprijzen worden bedongen en producten worden voorgefinancierd (voorraad). In principe is er weinig tussenhandel, waardoor de winst niet wordt afgeroomd. Opbrengsten worden weer geïnvesteerd in de coöperatie. Aan de achterkant draagt de coöperatieve supermarkt bij aan preventieve gezondheidszorg. Zo heeft de gemeente in het kader van Amsterdam Vitaal bij Zilveren Kruis een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten voor alle uitkeringsgerechtigden. Aanvullend zou Zilveren Kruis kunnen worden benaderd voor een bijdrage in het streven naar gezonde voeding. Daarnaast stimuleert de coöperatieve supermarkt de zelfredzaamheid en het zelfbewustzijn van bewoners, van onschatbare waarde voor mensen die in meerdere opzichten als ‘kansarm’ worden getypeerd, iets waar ook het Louis Bolk Instituut op wijst. Opschaling van het initiatief Starten vanuit de behoefte van een wijk betekent dat je niet vanaf nul hoeft te beginnen. Sterker: het initiatief is vooral succesvol als het aansluit bij de (kleinschalige) initiatieven die er al zijn (Stichting SES, het Boeninhuis, Bloei en Groei, BernadetteZorg, ’t Spinnewiel). Hoe bouw je uit wat er al is? Hoe maak je kleinschalige initiatieven ‘grootstedelijk’ binnen de culturele context van Zuidoost? Wat is daarvoor de meest geëigende schaal? We besluiten om het voorstel voor een coöperatieve supermarkt uit te breiden met de optie voor het zelf produceren van voedsel, een vorm van stadslandbouw waar meerdere wijkinitiatieven al goede resultaten mee boeken. De vervolgvraag luidt dan: kunnen we de wijk zelfvoorzienend maken in de toegang tot betaalbare en gezonde voeding? Wat zijn hiervoor de fysiek-ruimtelijke voorwaarden? Biedt Venserpolder voldoende mogelijkheden voor stadslandbouw op schaal van de wijk? Het stedenbouwkundig plan We gaan terug naar de uitgangspunten voor de ruimtelijke opzet van Venserpolder, gebouwd naar een voor die tijd controversieel stedenbouwkundig plan van architect en stedenbouwkundige Carel Weeber. Met zijn plan voor Venserpolder (1980-1982) – nagenoeg de een-opeenvertaling van zijn roemruchte tekst Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur – keert Weeber zich tegen de toenmalige truttigheid van woonerven en verzinkte stalen hekjes, voorgeschreven en gecoördineerd door een naar zijn maatstaf bemoeizieke overheid. Weebers stedenbouwkundige opzet – één kwartrond en zestien rechthoekig gesloten en op de hoeken afgeschuinde woningblokken, geplaatst in een rechthoekig grid van brede straten; de groene binnenhoven zijn publiek toegankelijk – is een reactie op de “door veelvormigheid en angst voor het grote gebaar gekarakteriseerde stedenbouw van de jaren zeventig. De stedenbouw van Weeber staat los van de architectuur. Het is een stedenbouw ‘zonder bedoelingen’ en ten principale plat; de tweedimensionale compositie van een blokkenstad. De stedenbouwkundige bepaalt de rooilijnen, de architect vult die in. Het driedimensionale resultaat (eindbeeld) bepaal je als stedenbouwkundige niet vooraf, stelt Weeber. Typerend voor zijn opvatting is de term ‘smaakloos’ (niet ‘smakeloos’) die hij gebruikt en waarmee hij benadrukt subjectiviteit te willen vermijden. Herhaaldelijk legt Weeber een parallel met landmeetkunde als voorwaardenscheppend document: alleen zo maak je stad. Weeber krijgt veel kritiek op zijn plan dat als ‘kaal’ en ‘onbarmhartig’ wordt beschouwd. Hij verdedigt de soberheid vanuit het beschikbare budget en de politieke besluitvorming, ‘realiteiten’ waar hij niet voor wegloopt. Van groter belang is Weebers uitspraak dat het plan in staat is om wat als een (functioneel) tekort wordt aangemerkt, alsnog daarin op te nemen. De planopzet voor Venserpolder met zijn scheiding tussen stedenbouw en architectuur ademt overmaat en een grote tolerantie voor verandering. Met deze casestudy stellen we Weebers claim op de proef. Stadslandbouw op wijkschaal Er is veel ruimte in Venserpolder. De openbare ruimte kent duidelijke typologische verschillen. Er zijn binnentuinen (groot en groen) en straten (breed en hard). De straten zijn er voor de auto’s en looproutes gaan door de binnentuinen. De overmaat heeft veel potentie. Straten bevatten spaarzaam groen en zien er ‘leeg’ uit, ondanks (of dankzij) de aanwezigheid van geparkeerde auto’s, containers en zwerfafval. Er zijn meer parkeerplekken dan auto’s. Voor de stadslandbouw valt ons oog op de binnentuinen. Wat is het oppervlak van een binnentuin, en welke opbrengst kun je daar verwachten? Opbrengst is afhankelijk van de landbouwmethodiek die je toepast, die weer afhankelijk is van de ondergrond en het klimaat. Dan is er de vraag wat je wilt verbouwen, want elk product vereist zijn eigen oppervlak. We kiezen voor twee vormen van voedselproductie waar al ruime ervaring mee is opgedaan. Er is de kleinschalige, intensieve en duurzame landbouwvorm die is ontwikkeld door Jean- Martin Fortier. Daarnaast is er de stadslandbouw van FOODMET Brussel met een toepassing voor daken. Nemen we de daken mee, dan biedt de wijk meer ruimte voor kassen (voor een grotere diversiteit in het aanbod en voedselproductie, ook in de winter) en voldoende water voor de voedselproductie. Als de binnentuin in zijn geheel (de privétuinen rekenen we niet mee) wordt gebruikt voor de voedselproductie van groente en fruit, dan is de opbrengst van een binnentuin grosso modo voldoende voor het hele blok. Elk blok is in aanzet dus zelfvoorzienend. Door de binnentuin te gebruiken voor voedselproductie, verandert het karakter ervan aanzienlijk. De aanblik van kijk- en verblijfsgroen is anders dan die van een akker of moestuin. Om de kwaliteit van het kijk- en verblijfsgroen voor Venserpolder te behouden, verplaatsen we het naar de straat. Iets soortgelijks geldt voor het programma in de binnentuin dat niet aan die plek is gebonden, zoals speeltuintjes en sportvoorzieningen. Ook dat gaat naar de straat, de rust keert terug in de binnentuin. Straat en binnentuin zijn aan veranderingen onderhevig, maar behouden elk een onderscheidende cohesie en locatiespecifiek programma. Vergroening en mobiliteit In het vergroenen van de straten wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid van de wijk. Het ontsluitingsdiagram onderkent een hiërarchie in het stratenpatroon en elk type straat krijgt een eigen type beplanting. Bijzondere bomen markeren de kruispunten; het aantal parkeerplekken wordt teruggebracht en georganiseerd aan de randen van de toegangswegen. Parkeren bij de supermarkt en in de bestaande winkelstraat blijft mogelijk, woningen zijn bereikbaar voor hulpdiensten. Hoewel de ambitie is de wijk meer autoluw te maken, is hierbij een kanttekening op zijn plaats. Venserpolder is opgespannen tussen drie metrostations, maar het openbaar vervoer is ontoereikend. Veel bewoners draaien avond- en nachtdiensten, vaak ver uit de buurt. De auto is voor velen onmisbaar. Ook voor de mobiliteit van ouderen, waarvan er veel in Venserpolder wonen. Een shuttlebus is een goed aanvullend alternatief. Een andere mogelijkheid is het al bestaande informele vervoerssysteem van Zuidoost, het legioen aan snorders. Met de juiste papieren kunnen zij hun diensten legaal aanbieden. Dit kan de start zijn van de ontwikkeling van een (intern) opleidingstraject dat jongeren de kans geeft een baan te vinden binnen voorzieningen die de wijk nodig heeft. In de leertrajecten die Stichting SES aanbiedt, is reeds de nodige ervaring opgedaan. BernadetteZorg heeft lokaal opgeleide chauffeurs in dienst en wil investeren in fietskoeriers, Bloei en Groei beschikt over tuincoaches die bewoners begeleiden in het tuinieren. Op de kruispunten wordt ruimte vrijgemaakt voor wijkbrede activiteiten als een markt of een ‘schoonmaakstation’, een wasplaats waar de geteelde groente en fruit worden schoongemaakt en verzameld voordat ze worden gedistribueerd. Ook zijn voortuinen toegevoegd aan het straatprofiel. Deze creëren afstand tot de gevels en bieden de mogelijkheid om ‘beschermd’ buiten te zitten. De huidige situatie ontbeert zo’n kwaliteit. Gordijnen zijn gesloten. De slagingskans van het voorstel is afhankelijk van het beschikbare arbeidspotentieel. Arbeid is immers nodig voor het verbouwen van het voedsel. Hebben mensen daar voldoende tijd voor? Wel als er bijvoorbeeld kinderopvang komt. De straten zijn breed genoeg: ze bieden ruimte aan groen, sportvelden, speelvoorzieningen voor de kinderen, maar ook aan kinderopvang, horecapaviljoens, bedrijvenpaviljoens, een opleidingshub. Wie gaan er in die kinderopvang werken? Ook hiervoor geldt: leidt jongeren op, en biedt daarnaast mogelijkheden voor deeltijdwerk of het reïntegreren in de arbeidsmarkt door volwassenen. De supermarkt als stepping stone Tot slot de supermarkt. De voordelen van de coöperatie zijn al uit de doeken gedaan. Wat resteert is de (interne) organisatie van de onderdelen en de aansluiting op de wijk. De supermarkt komt op de plek waar nu ‘de Foodstrip’ is. Een nieuwe locatie, een nieuwe identiteit die voortbouwt op het DNA van de plek. De culinaire reputatie van Boston Catering en Annie’s Place lokt mensen van buiten de stad naar Venserpolder. Gesigneerde shirts van Ajaxspelers aan de muur bij Annie’s Place spreken voor zich. In de huidige situatie wordt het patroon van lange zichtlijnen ter hoogte van de Foodstrip onderbroken. Hier botst de winkelstraat-as onverbiddelijk tegen het middelste van de drie gebouwtjes, op de plaats waar een waterloop het noordelijke deel scheidt van het zuidelijke deel van de wijk. Dat die gebouwtjes met hun rug naar het water staan, maakt de plek niet aantrekkelijker. Herprogrammeren en -lokaliseren is het devies. De bestaande gebouwtjes verdwijnen. Een grote luifel markeert de nieuwe plek. Gedeeltelijk over het water gepositioneerd, verbindt de luifel Venserpolder Noord met Zuid. Onder de luifel drie volumes, losjes gearrangeerd aan de randen van het denkbeeldige plein, met hun publieksentree naar het midden gericht. De zichtas blijft open. Eén volume betreft de coöperatieve supermarkt. Een ander omvat de bestaande horeca en afhaalkeukens (New Fook Long, Annie’s Place, Boston Catering, Shanta’s Roti). Als onderdeel van het ecosysteem is de horeca afnemer van in de wijk verbouwd voedsel. Het derde volume is een buurtkantine/keuken/ruimte die kan worden gehuurd voor uiteenlopende activiteiten. Het volume bouwt voort op de bescheiden keuken van buurtsalon ’t Spinnewiel waar kleine cateraars reeds gebruik van maken. Een plein dat over het water heen reikt, dat verbindt, waar je buiten en binnen kunt zitten, samen kunt eten op meerdere terrassen. Iets iconisch, herkenbaar vanuit de verte, een ankerpunt voor beide kanten van de buurt. Waar het water onder de luifel doorstroomt. Het geheel is gedacht als een plek voor ontmoeting: een community-plein dat Venserpolder nu ontbeert. De buurtkantine kan kookklassen onderdak bieden of cursussen geven in gezond koken. Het kan de catering verzorgen voor grotere evenementen als een scholensportdag, of de verzamelplaats vormen van kleinere cateraars in de wijk (in de trant van World of Food). Maar ook andere activiteiten kunnen er een plek vinden. Een naaicursus om zelf kleding te maken. Een repairshop voor huishoudelijke apparatuur of computers. Een fietsenmaker. Een muziekstudio. De coöperatieve supermarkt is de stepping stone waarbij veel andere initiatieven kunnen aanhaken. Zo groeit de hoeveelheid en de variatie aan economische activiteiten waaraan (met name) jongeren kunnen deelnemen. Denk bijvoorbeeld aan een eendagszaak (pop-up) waar kan worden geëxperimenteerd met nieuwe formules. De buurtkantine is hiervoor de eerste aanzet, de straten bieden ruimte voor tal van alternatieven. Voor meer dan functionaliteit alleen. Casestudy Venserpolder, een initiatief van Rijnboutt en Aouaki Concepts kwam mede tot stand op basis van gesprekken met Gilma Laurence (oprichter Stichting South East Stars en initiatiefnemer Voedselbank Venserpolder) over de coöperatieve supermarkt, leertrajecten en zelfredzaamheid; Jessica Dikmoet (mede-auteur onderzoeksrapport Venserpolder Groeit en Leeft, Louis Bolk Instituut 2019) over sociaal-maatschappelijke achtergronden van de bewoners van Venserpolder en Hans van der Heijden (architect en stedenbouwkundige) over het stedenbouwkundig plan voor Venserpolder van architect en stedenbouwkundige Carel Weeber. Deze casestudy is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl. Onderzoeksdata Venserpolder: Louis Bolk Instituut en Aouaki Concepts Onderzoek en ontwerp Casestudy Venserpolder: Rijnboutt (Klara Mitlenerova, Mees Temmink) Tekst: Rijnboutt (Jan van Grunsven) Foto’s: Peter Elenbaas, Jakob van Vliet, Stadsarchief Amsterdam Martin Alberts, Alex Chabot en PAKT Antwerpen Visualisaties en tekeningen: Rijnboutt
Nadenken over een gezonde leefomgeving is historisch verbonden met de stedenbouw. Gaandeweg is de aandacht voor gezondheid bij opdrachtgevers en architecten uit beeld geraakt. Mark Hendriks verhaalt over die geschiedenis, waarbij hij het belang van ‘gezond ontwerp’ onderstreept en nieuwe uitdagingen verkent. In dit essay nemen we een andere afslag. We vragen ons af wat de professie belet om verantwoordelijkheid te nemen en haar historische positie te herwinnen. Want als architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten zich niet hardmaken voor de omgevingskwaliteit, wie dan wel? Hoe staat het eigenlijk met de maatschappelijke betrokkenheid van de beroepsgroep? Tijd voor introspectie. Sociale en maatschappelijke agenda “Wat architecten doen, en dan met name het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden, heeft in bijna alle gevallen een dusdanige ingrijpende en langdurige impact op de sociale en fysieke leefomgeving, dat dit niet losgekoppeld kan worden van het ontwerpproces. Het denken en reflecteren over deze impact vormt de kern van architectuurcultuur. Of zoals Joachim Declerck (Architecture Workroom Brussels) het omschreef: ‘Architectuurcultuur bouwt letterlijk en figuurlijk aan een sociale en maatschappelijke agenda.’” Het citaat is afkomstig uit deel 4 van het doorlopende project The Persistence of Questioning, een kritisch zelfonderzoek van het architectuurplatform Archined naar zijn bestaansgrond in turbulente tijden. Met pregnante vragen en grondige analyses wil het platform “de architectuurpraktijk en -cultuur stimuleren.” Op heldere wijze legt bovenstaand citaat met de drie dingen die het verknoopt – ‘architect’, ‘ontwerpproces’ en ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ – de vinger op de zere plek. Het is voor niemand een vraag of architecten een verantwoordelijkheid hebben voor “het uiteindelijke resultaat van hun werkzaamheden” (dat hebben ze), en ook niet of dat resultaat “een impact op de sociale en fysieke leefomgeving” heeft (dat heeft het). Des te opmerkelijker is het dat sommige architecten die impact niet als een onlosmakelijk deel van het ontwerpproces beschouwen, en van mening zijn dat het bouwen aan een sociale en maatschappelijke agenda niet behoort tot de kern van hun vakgebied. Of die houding vandaag de dag is vol te houden, valt zeer te betwijfelen. In een tijd waarin de ene crisis over de andere heen buitelt, is terughoudendheid een luxe. Maatschappelijke urgentie is alom voelbaar. Ondanks (of juist dankzij) het schrijnend gebrek aan overkoepelend en richtinggevend beleid, wordt de bereidheid onder architecten om tot actie over te gaan met de dag groter. Peter Pelzer en Maarten Hajer reppen op Archined over “de visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken.” Het is bemoedigend te noemen dat er recentelijk zoveel initiatieven zijn genomen, sectorbreed zijn het vooralsnog de uitzonderingen die de regel bevestigen. Het fond is in beweging, zogezegd, de bulk blijft (nog) achter. Deze terughoudendheid van de architect kent grofweg twee oorzaken. De eerste oorzaak betreft de voorgeschiedenis van zijn maatschappelijke positie, de tweede het uitvloeisel van een interne strijd die gaat over de vraag wat wel en wat niet onder ‘de verantwoordelijkheid van de architect’ moet worden verstaan. Verantwoordelijkheid van de architect Voor die voorgeschiedenis moeten we terug naar de late jaren tachtig van de vorige eeuw, wanneer politieke besluitvorming leidt tot een privatiseringsgolf waarbij de overheid haar publieke taken afstoot en toevertrouwt aan vrije marktwerking. De markt, een aanbodgestuurd systeem dat wordt belast met de uitvoering van de volkshuisvesting, gezondheidszorg, energievoorziening, openbaar vervoer en de posterijen, heeft naar aard en wezen één overkoepelend doel: het streven naar rendement op basis van kostenefficiëntie. Ecologische en maatschappelijke waarden zijn ondergeschikt. Conjunctuurgevoelig als de architectuursector is, deint hij mee op de golven van maatschappelijke verandering. Met het terugtrekken van de overheid wordt de centraal gestuurde volkshuisvesting afhankelijk van het particuliere initiatief van beleggers en ontwikkelaars voor wie het financiële kader leidend is. Het kan niemand verbazen dat dit kader maar één bouwpraktijk heeft voortgebracht. Waar dorpen en steden voorheen van elkaar verschilden door een lokale bouwcultuur met een eigen identiteit (en een – regionale – diversiteit als het gevolg daarvan) wordt vandaag de dag alle nieuwbouw bediend vanuit eenzelfde perspectief. En de architect? In de loop van die dertig jaar is zijn positie in een vrije val geraakt. Het keurslijf van steeds beperktere budgetten, complexer wordende regelgeving, de nadruk op logistieke processen, BIM-modellen, het leger aan adviseurs en nieuwe vormen van (burger-)participatie heeft zijn invloed op proces en eindresultaat aanzienlijk verkleind. Maatschappelijke waarde boven financieel rendement willen stellen, is binnen dit stelsel een welhaast onmogelijke opgave. De principiële (en tegelijk cynische) conclusie onder architecten kan dan zijn: wat niet wordt gevraagd, wordt ook niet gemaakt. Voor echte veranderingen moet de politiek in actie komen. De tweede oorzaak voor terughoudendheid van architecten is ideologisch van aard en komt voort uit verschillen van inzicht tussen architecten onderling. Nimmer zijn die verschillen scherper gearticuleerd dan in de discussie tussen de Forum-beweging (met coryfeeën Aldo van Eyck en Herman Hertzberger) en Carel Weeber c.s., eind jaren zeventig van de vorige eeuw. Forum was van mening dat de eerste zorg van de architect de samenleving en het menselijk welzijn betreft. Reagerend op het door hun verfoeide modernisme en geïnspireerd door denkbeelden uit de antropologie en de sociologie, propageerde Forum – in lijn met de heersende opvattingen uit die tijd – het afbreken van de grote structuur (lees: de macht) in steeds kleinere substructuren, ideologisch gerelateerd aan de menselijke schaal. Begrippen als ‘identiteit’ en ‘herbergzaamheid’ dienden als bezwering van een alomtegenwoordige technocratie die, in de ogen van Forum, zowel de stedenbouw als de architectuur betrof. Woonerf en zitkuil deden hun intrede. Daartegenover stond Weeber c.s., die Forum verweet zich te verliezen in een praktijk van louter goede bedoelingen. In zijn tekst Formele objectiviteit in stedebouw en architectuur plaatste hij tegenover wat hij las als de truttigheid en versnippering van Forum, een stedenbouwkundig repertoire van historische bewijskracht en het grote gebaar. In dezelfde tekst voert Weeber de architect Wim van Tijen op, die Forum “onduidelijkheid” verwijt en “het door elkaar halen van dingen die in essentie verschillend zijn.” Van Tijen: “De architect is niet verantwoordelijk voor de maatschappij. Hij is verantwoordelijk voor de architectuur, ten dele voor het bouwen en volledig voor zijn eigen werk.” Vóór Forum pleit hun maatschappelijk engagement met de ander: een architect bouwt niet voor zichzelf. Tégen Forum pleit een verregaande bemoeienis met kwesties waar architecten niet voor zijn opgeleid. Vóór Weeber c.s. pleit een betrokkenheid met het vakgebied dat dient te zijn gevrijwaard van zaken die er niet toe behoren. Tégen Weeber c.s. pleit een rationalisering die zich – op het eerste gezicht – maar weinig ‘ontvankelijk’ toont . Samenvattend: architecten zijn geen sociologen of maatschappelijk werkers. Dat een architect kan worden aangesproken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid (vanuit een persoonlijk engagement, beroepsopvatting of opdrachtverlening), betekent niet dat hij verantwoordelijk is voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Dit zijn essentiële verschillen die maar al te gemakkelijk verward worden. Het was Rijksbouwmeester Floris Alkemade die de ideologische verschillen wist te verenigen. Met ontwerpprijsvragen als Who Cares? en Panorama Lokaal wees hij op “de relevantie van architectuur voor maatschappelijke vraagstukken” door voor het oplossen van ingewikkelde maatschappelijke kwesties de kennis en kunde van architecten in te zetten. Architecten: toon je maatschappelijke betrokkenheid, was zijn boodschap. Maak de verdiensten van het vakgebied onmiskenbaar. Draag als sector bij aan de oplossing van waar wij als samenleving tegenaan lopen. In het synthetiserend vermogen van de architect, het kunnen denken in fysiek-ruimtelijke oplossingen en in de verbeelding, zit een sturende kracht, aldus Alkemade. Het vermogen om te dromen, het kunnen aanzetten tot verandering. Maar een zwaluw maakt nog geen zomer. Alle architecten die de Rijksbouwmeester ondersteunden ten spijt: ‘de architect’ is er vooralsnog niet in geslaagd zijn maatschappelijke meerwaarde aan de samenleving te tonen. Sectorbreed komt hij onvoldoende in beweging. Misschien moet de situatie daarvoor nóg nijpender worden. De coronapandemie heeft laten zien dat we in staat zijn tot radicale verandering wanneer de situatie ernstig genoeg is. Getuige de eerdergenoemde “visualisatie- en ontwerpstorm die over de toekomst van Nederland is opgestoken” heeft volgens sommigen dat kantelpunt zich reeds aangediend. Nieuwe coalities “We zien in de beleidstukken dat ten aanzien van de maatschappelijke opgaven juist ook aan architecten een belangrijke rol wordt toegekend. Vanwege hun vaardigheden om complexe programma’s van eisen om te zetten in concrete ontwerpen,” aldus het onderzoeksrapport Ruimte voor de architect over de veranderende positie van architecten, in opdracht van het Bureau Architectenregister, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA) en het Atelier Rijksbouwmeester. Van de architect worden creatieve en innovatieve ontwerpen (op verschillende ruimtelijke schaalniveaus) verwacht, stelt het rapport, maar ook een zekere bescheidenheid in het presenteren van de ontwerpresultaten. Het gaat eerder om “vragen oproepen” en “discussies uitlokken”, dan om het “bieden van oplossingen”. Een visionaire blik ‘aan de troepen vooruit’? Een koersvaste stem die bepaalt hoe het moet? Het is niet de essentie waar deze tijd om vraagt, aldus het rapport. De architect wordt geacht “om een brug te slaan tussen ontwerp en samenleving” en “om urgente stedelijke thema’s omtrent mobiliteit, milieu of macht publiekelijk te bevragen en te bekritiseren.” Het rapport noemt de bestaande bouwpraktijk als het grootste struikelblok en de intolerantie voor nieuwe ideeën de belangrijkste reden. Afwijken van standaardprocedures betekent risico en risico kost geld, is grofweg de redenering. Bijkomend probleem is ons inziens het ego van de architect, het geloof in zijn reputatie. Waar de architect ooit om zijn autoriteit en leiding werd gevraagd, wordt hij nu aangesproken op zijn vermogen om samen te werken. De transformatie van spin in het web naar teamplayer is geen vanzelfsprekend gegeven. De samenleving vraagt om ‘zachte waarden’. Om samen leven. Dat is niet alleen een opdracht aan de architect, ook opdrachtgevers moeten zich dit aantrekken. Te lang is ‘een sociale en maatschappelijke agenda’ moedwillig buiten beeld gehouden. De negatieve gevolgen zijn merkbaar op alle vlakken van het maatschappelijk leven. Het wordt tijd voor alternatieven. Minder markt, meer welzijn. Veel zal afhangen van de bereidwilligheid bij opdrachtgevers om die ‘zachte waarden’ in hun doelen te betrekken. Te sturen op een meervoudige bouwpraktijk. Niet alles op voorhand willen dichttimmeren, maar sommige zaken durven openlaten. Met wie gaan we de problemen aanpakken? En hoe gaan we dat doen? De vraag naar nieuwe coalities dringt zich op. Er zijn kansen genoeg. Neem de gezondheidszorg. Van de huidige rijksbegroting is een derde bestemd voor zorg en gezondheid. Volgens de prognoses kan dat over twintig jaar de helft zijn. Nu genoegzaam bekend is dat een gezonde leefomgeving leidt tot een betere mentale en fysieke gezondheid, lijkt het legitiem een deel van de zorgkosten te besteden aan de inrichting van de stedelijke buitenruimte. Vanuit die gedachte kan een nieuwe coalitie tot stand komen, met de zorgverzekeraar als partner. Of neem de woningbouwopgave, waarbij we kijken naar mogelijkheden om tot een kwalitatiever en rechtvaardiger woningaanbod te komen, met plaats voor de midden- en lage inkomens. Hoe vaak de slogan bouwen-bouwen-bouwen ook wordt gebezigd, de oplossing voor de wooncrisis ligt niet in de aantallen. In de publicatie operatie wooncoöperatie. uit de wooncrisis door gemeenschappelijk bezit (let op het ontbreken van kapitalen) pleiten auteurs Arie Lengkeek en Peter Kuenzli voor een ‘derde weg’ als alternatief tussen huur en koop. “Niet de individuele vraag ‘hoe wil ik wonen’, maar het gezamenlijk vormgeven aan de vraag ‘hoe willen wij samenleven’ is daarin leidend. (-) Daar kunnen burgers samen vorm aan geven”, aldus de auteurs. Hier liggen kansen voor de architect. Want wensen en behoeften zijn één, de fysiek-ruimtelijke vertaling daarvan iets heel anders. De integrale benadering binnen het vakgebied en zijn synthetiserende eigenschappen als verbinder, maken de architect tot de juiste persoon om hierin te stappen. Al is een kanttekening op zijn plaats. Pelzer en Hajer (zie noot 3) wijzen erop dat voor “veel van de meest pregnante ruimtelijke vraagstukken van deze tijd niet-ruimtelijke oplossingen minstens zo belangrijk zijn.” Als voorbeeld noemen ze de wooncrisis, waarvan het gebrek aan nieuwe woningen maar één van de oorzaken is. Minstens zo belangrijk zijn “de actieve subsidiëring van eigen woningbezit, de lage rente, lange tijd een bevoogdende houding ten opzichte van woningbouwcorporaties en de doorgeslagen liberalisatie van de huurmarkt.” Behalve aan architecten is er behoefte aan institutionele kennis, betogen de auteurs. De behoefte aan nieuwe coalities wordt er niet minder om. Integendeel: “Nu is het tijd voor bredere ateliers waarin we burgers kunnen betrekken, en ontwerpers samen met antropologen, geografen, sociologen, filosofen, economen, juristen en andere disciplines nadenken over de toekomst van Nederland.” Samenvattend komen we voorzichtig aan bij de contouren van een ‘programma’. De architect dient het verschil te kennen tussen de disciplinaire voortzetting van een vakgebied (historisch, esthetisch, kwalitatief) en het tegemoetkomen aan een van buitenaf gestelde vraag (opdrachtgever, maatschappelijk engagement). Het ontwerpen van architectuur en het realiseren van gebouwen gaan hand in hand met het denken over die architectuur en over het bouwen. Functioneel gezien is architectuur dienstbaar en dienstverlenend, maar als (culturele) uitspraak is het ook iets van zichzelf. De ontwerpende rol van de architect is boven alles die van conditionerend schepper. Die voorwaarden creëert voor wat er moet gebeuren binnen een gedeeld kader. Die actief op zoek gaat naar nieuwe coalities. Die ruimte laat aan nog oningevuld en veranderbaar gebruik. Die eigenaarschap stimuleert. Die verbindt. Die ontwerpt met de ander in plaats van voor de ander. Niet ‘het eigen gelijk’ staat daarbij voorop, maar het willen voeren van een dialoog. Routine moet plaatsmaken voor meer onderzoek en experiment. Meer lef, meer uitproberen en meer samen doen. Dat vooral. Nawoord Ter voorbereiding op dit essay spraken we met branchevoorzitters Jolijn Valk (voorzitter van de BNA) en Stefan Bödecker (voorzitter van de BNSP). Bij het schrijven is er vervolgens voor gekozen geen gesprekscitaten op te nemen. Wat in het gesprek aan de orde kwam, is verweven in het geheel. Twee noties verdienen het om expliciet te worden genoemd. Van Stefan Bödecker was de uitspraak “De professie valt of staat met het kunnen smeden van coalities”. In een tijdperk van inclusiviteit is de rol van verbinder alleen maar groter geworden, aldus Bödecker. Het is de architect op het lijf geschreven: “De planvorming van het geheel kun je toch niet overlaten aan de individuele experts en adviseurs?” Daarbij wordt er te sectoraal gedacht, stelt Bödecker, ook door de beroepsverenigingen. “Dat verzuilen, dat hebben we te lang volgehouden.” Jolijn Valk benadrukte het belang van ontwerpkwaliteit en experiment en hield een pleidooi voor een geregisseerd durven openlaten, een niet-benoemen. “Waar het om gaat is het vormgeven van wat juist niet vormgegeven moet worden. Waar creëren we nog ruimte om te ademen?” Ook haalde ze schrijver en filosoof Maxim Februari aan: “Schoonheid is een mensenrecht”. De enige manier om werkelijk iets bij te dragen is door te luisteren naar de samenleving als geheel, aldus Valk. Afstand nemen van je ego. Voor wie bouw je? Dit essay is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl. Tekst: Rijnboutt (Jan van Grunsven) Foto: Dubbeltentoonstelling Caring Architecture, Vlaams Architectuurinstituut en AZW in De Singel 2022 © Michiel De Cleene
In de gezonde stad draait het om solidariteit en andere dan financiële waarden. In gesprek met Catja Edens verkennen Rijksadviseur voor het landschap Jannemarie de Jonge en corporatiebestuurder Karo van Dongen de kansen voor de gezonde stad. Nemen we afscheid van het individualisme en neoliberalisme? Wat betekent de gezonde stad voor jullie? Karo van Dongen: “Als lid van de Raad van Bestuur van Alwel, een corporatie met bezit in verschillende steden in Noord-Brabant, stel ik mijzelf telkens de vraag: waar doen we het voor? Het antwoord is dat we woningen bouwen en beheren om mensen goed te kunnen laten wonen. En goed wonen gaat niet alleen over onderdak, maar ook over welzijn en gezondheid. De ongelijkheid is in sommige steden behoorlijk groot. Breda bijvoorbeeld is een welvarende stad, maar slechts de helft van de bevolking profiteert van die welvaart. Uit onderzoek is gebleken dat mensen die horen bij de andere helft van Breda, waar wij veel bezit hebben, gemiddeld ongezonder zijn en zelfs jaren korter leven. Als corporatie zijn we ons sterk bewust van die relatie tussen woonomstandigheden en gezondheid.” Jannemarie de Jonge: “Voor mij als landschapsarchitect is de link tussen ruimtelijk ontwerp en gezondheid evident. Zo weten we bijvoorbeeld dat er een direct verband bestaat tussen het aantal bomen in de omgeving en de hoeveelheid antidepressiva die gebruikt wordt. Dit soort relaties zijn razend interessant. De gezonde stad biedt een kwaliteit van leven die voor iedereen bereikbaar moet zijn.” Is gezondheid ook je missie als Rijksadviseur voor het landschap? De Jonge: “Gezondheid gaat over voorwaarden scheppen en vooruitkijken. Dat hoort ook bij het werk van ontwerpers en planners. De opgave van het Nationaal Programma Landelijk Gebied raakt ook op heel veel plekken aan gezondheid: luchtkwaliteit, de productie van gezond voedsel en de ruimte om gezond te leven. Met het tot stand brengen van zo’n gezonde, groene leefomgeving kunnen we die 24 miljard die nu voor de transitie van de landbouw is gereserveerd ook weer terugverdienen. “Daarvoor moeten we natuurlijk wel anders aan plannen gaan rekenen. De medicijnen en apparaten die mensen nodig hebben als hun gezondheid verslechtert, tellen we nu op bij het Bruto Nationaal Product. Zo levert ziekte dus geld op terwijl de echte winst, voor de lange termijn, natuurlijk zit in gezondheid.” Van Dongen: “Het werkt goed om het effect van preventieve maatregelen om te rekenen in geld. Dat is gebeurd met een voorstel van Surplus, één van onze zorgpartners. Zij wilden de wijkzuster terugbrengen als een vorm van laagdrempelige, preventieve dienstverlening. De verzekeraar geloofde er niet in, maar Surplus voerde het plan uit en een onderzoeksbureau berekende dat met aftrek van kosten 100.000 euro per jaar bespaard werd. Toen zagen de verzekeraars wel de waarde.” We spreken over de gezonde stad, maar moeten we die niet altijd zien in een nationale en internationale context? Van Dongen: “Zeker nu zijn er duidelijke verbindingen te leggen tussen internationale ontwikkelingen en de leefomstandigheden van de huurder. Twee jaar geleden was het nog moeilijk om bewoners mee te krijgen in duurzaamheidsprojecten, maar nu door de oorlog in Oekraïne de prijzen stijgen, wordt het voelbaar en vragen onze huurders er zelf om.” De Jonge: “Het zijn altijd de maatschappelijke schokken die veranderingen teweegbrengen. Na de Tweede Wereldoorlog was het credo van Sicco Mansholt, minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening: ‘Nooit meer honger’. Hij zette daarvoor grootschalige Nederlandse landbouwhervormingen in gang met ruilverkaveling en industrialisatie. Inmiddels is de samenleving veranderd en hebben we niet meer te maken met honger maar met obesitas. Er zijn allerlei nieuwe uitdagingen die wij het hoofd moeten bieden die betrekking hebben op gezondheid. Mijn voorstel voor een nieuw motto is: ‘Nederland gezond en veilig’. De Omgevingswet benoemt het ook als hoofddoel: ‘Een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.’” Van Dongen: “Toch zitten we nog altijd in de sfeer van bouwen, bouwen, bouwen en wordt er vooral over aantallen gesproken. Er zijn zoveel prioriteiten die door elkaar lopen – de wooncrisis, CO2-reductie, klimaatadaptatie, mobiliteit – dat gezondheid al snel het kind van de rekening wordt.” Zien jullie mogelijkheden om de gezondheidswinst die in woonprojecten te behalen valt, tastbaar te maken? Van Dongen: “Bij Alwel proberen we dat. We hebben laten onderzoeken wat er gebeurde met mensen nadat zij door ons waren ontruimd – uit hun huis gezet omdat ze bijvoorbeeld overlast veroorzaakten of een huurschuld hadden. De verhalen waren schokkend. Met een ontruiming sla je letterlijk de bodem onder het bestaan vandaan, waardoor mensen op straat terechtkomen. Met het neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen succes en falen, kom je er dan niet. Op straat gaat de gezondheid van mensen keihard achteruit. Dan zijn de lasten in maatschappelijk en persoonlijk opzicht nog veel groter. Het was bij ons aanleiding om huurders niet meer te ontruimen op basis van een huurachterstand maar naar andere mogelijkheden te blijven zoeken.” De Jonge: “Het draait allemaal om vooruitdenken en preventie. Dat begint ook bij jonge kinderen die soms opgroeien in een omgeving waar ze geen onderscheid leren maken tussen wat gezond en ongezond is. Ze raken vervreemd van de natuurlijke elementen en hebben geen kans om een ‘naturalistische intelligentie’ op te bouwen. Mijn droom is dat er in elke woonbuurt een bosje te vinden is waar kinderen hutten kunnen bouwen, kuilen graven en zien hoe planten groeien. Dat ze weten dat het soms regent en dat soms de zon schijnt omdat ze niet altijd maar binnen zitten achter hun scherm.” Maar hoe kom je tot een ander waardesysteem en andere berekeningen om dit soort voorzieningen een plek te geven in projectontwikkeling? Van Dongen: “Er bestaan wel instrumenten als de maatschappelijke kosten-batenanalyse of wat in het Engels social return on investment heet. Die maken het mogelijk om met andere dan puur financiële waarden te werken en bijvoorbeeld de effecten van maatschappelijk vastgoed mee te wegen. Ik vind het belangrijk om te blijven redeneren vanuit goed en betaalbaar wonen. Vroeger kregen woningbouwverenigingen klinkende namen als ‘Licht & Lucht’ en ‘Zomers Buiten’, waarin die doelstelling van woonkwaliteit besloten lag. Tegenwoordig lijkt het vooral om aantallen en budgetten te gaan.” De Jonge: “We zouden die gewenste kwaliteiten in een bouwverordening kunnen verwerken, bijvoorbeeld met regels over de hoeveelheid groen per bewoner. Maar misschien is het effectiever om labels en ambitieniveaus in te zetten. De ondergrens van de regels moet immers niet de standaard worden. Daar wordt nu binnen het Rijk over gesproken.” Om de leefomgeving groener en gezonder te maken hebben we dus vooral stimulerende maatregelen nodig, maar misschien ook andere regels. De Jonge: “Dat is zeker belangrijk. Coöperatieve woonprojecten bestaan in Nederland al sinds de jaren tachtig maar het blijft tot op de dag van vandaag moeilijk om ze van de grond te krijgen. Dat verbaast me, want daar is zoveel winst te behalen, bijvoorbeeld voor de mentale gezondheid. Samen leven is een voorwaarde voor mentale gezondheid, zeker nu eenzaamheid een groeiend gezondheidsprobleem wordt. In dit soort woonomgevingen hebben mensen vanzelf contact met elkaar, helpen ze elkaar en blijven ouderen bijvoorbeeld langer actief. Het is belangrijk om daarvoor nieuwe vormen en tradities te ontwikkelen.” Van Dongen: “Corporaties zouden daarin de professionele partner kunnen zijn als ondersteuner en facilitator, maar de regelgeving zit nog in de weg. Wij mogen als corporaties niet ‘bankieren’ zoals dat heet. Dat is jammer want als we in financiële zin kunnen ondersteunen bij de start, verdient het geld zich later weer terug omdat initiatiefnemers veel zelf doen en regelen.” De Jonge: “De tijd is rijp om die periode van neoliberalisme en individualisme af te sluiten en een derde weg te vinden. Ik zie veel perspectief in combinaties van privaat en collectief. Vanuit het College van Rijksadviseurs zijn we ook bezig om projecten te starten volgens het principe van de commons. Daar draait het om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid en principes van wederkerigheid. Je draagt samen de verantwoordelijkheid en plukt samen de vruchten. Zo kom je los van een cultuur waarin alles financieel wordt afgerekend.” Werken aan de gezonde stad vraagt dus een politieke, bestuurlijke en economische herbezinning? Van Dongen: “Aan de basis ligt het grote verhaal waarin we echt zijn losgezongen van onze natuurlijke omgeving. Als de biodiversiteit verslechtert, dan raakt ons dat allemaal. Dat besef is nodig en zal uiteindelijk moeten leiden naar een herziening van het systeem: wie investeert er en wat levert het op? Niet ziek worden levert inderdaad veel meer op dan wat er verdiend wordt met medicijnen en medische apparatuur. Op die manier moeten we gaan kijken naar de weeffouten in onze samenleving. Dat betekent misschien wel dat de medicijnfabrikanten en energiebedrijven die nu gigantisch veel geld verdienen, (weer) nutsbedrijven moeten worden.” De Jonge: “De samenleving neemt nu zelf het voortouw. Het is interessant om te zien dat coöperatieve initiatieven altijd opkomen in tijden van grote maatschappelijke veranderingen als noch de overheid noch het bedrijfsleven met nieuwe oplossingen komt. Vroeger waren dat de Boerenleenbank en woningbouwverenigingen. In onze tijd zijn er initiatieven als de Herenboeren, boerenbedrijven waarin mensen individueel kunnen deelnemen door financieel bij te dragen of arbeid in te brengen.” Van Dongen: “Ecowijk in Boekel is ook een interessant voorbeeld. Daar hebben mensen samen een volledig duurzame wijk gebouwd tegen zeer lage bouwkosten. Corporaties gaan er allemaal kijken. Maar de grote vraag blijft welke mogelijkheden er zijn om dit op te schalen, zodat het voor meer mensen bereikbaar wordt.” De Jonge: “Ik geloof hoe dan ook in een gebiedsgerichte benadering waarin zaken als wonen, groen, voedsel- en energieproductie, verkeer en klimaatadaptatie in samenhang worden aangepakt. Als we daarbij meer ruimte bieden aan maatschappelijk initiatief, zijn we goed op weg van ‘nooit meer honger’ naar ‘gezond en veilig.’” Dit artikel is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl. Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Frederik Vermeesch Fotografie: Ineke Oostveen
Buitenveldert is een landmark rijker. Twee bijzondere woongebouwen: een toren getiteld Quartz en een lager gebouw, Qube, vormen samen Q Residences. In opdracht van Kroonenberg Groep en in samenwerking met het Amerikaanse architectenbureau Studio Gang, dat verantwoordelijk is voor het ontwerp, vervult Rijnboutt de rol van co-architect bij de realisatie van dit prestigieuze project. In een serie van drie artikelen vertellen we over onze expertise op het gebied van de stedenbouwkundige inbedding (1), de technische uitvoering (2) en de samenwerking met de betrokken partijen (3). Q Residences ligt op een bijzondere plek in Amsterdam-Zuid: op het kruispunt van de Buitenveldertselaan en de Van Nijenrodeweg. Een markante kruising van twee belangrijke stedelijke structuren in het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van architect Cornelis van Eesteren. “Het is een zorgvuldig, volgens de principes van de moderne beweging, ontworpen wijk met platanen langs de Van Nijenrodeweg en het Amsterdamse Bos en het Gijsbrecht van Aemstelpark nabij. De wijk vormt een onderdeel van de naoorlogse uitbreiding van Amsterdam en heeft op deze plek een grote erfgoedwaarde”, weet Frederik Vermeesch, architect en creatief directeur van Rijnboutt. We hebben Studio Gang begeleid bij het ontwerp, zodat het met respect voor de stedenbouwkundige opzet past in de context. We hebben het ontwerp langs de verschillende kwaliteitsbewakingscommissies van de gemeente Amsterdam geleid. Zo was de stap, die we met de Subcommissie Integrale Ruimtelijke Kwaliteit (SIRK) hebben gemaakt, cruciaal bij het mogelijk maken van het sierlijke ontwerp van Jeanne Gang, oprichter van Studio Gang. “Door ruimtelijk (zowel stedenbouwkundig als landschappelijk) onderzoek, grondige analyse van de erfgoedwaarden en diepgaande programmastudies, is er een compositie getekend die zorgvuldig is ingepast in de omgeving en een variatie vormt op het adagium van Van Eesterens; ‘licht, lucht en ruimte’”, vertelt Vermeesch. In plaats van één groot bouwblok, zoals was opgenomen in het bestemmingsplan, ontstond een compositie van een sculpturale toren op de hoek van beide lanen en een lager volume dat aansluit op de bestaande bebouwing. Van organische vormentaal tot bescheiden architectuur De toren, Quartz, is 75 meter hoog, het lagere gebouw, Qube, is 30 meter hoog. De beide gebouwen staan op een plaza, een mooi voorplein dat zorgt voor extra openbare ruimte. De architectuur is een hedendaagse interpretatie van de modernistische gebouwen in de omgeving geworden. Quartz is een echte landmark met uitspringende balkons en een afgeronde organische vormentaal. De architectuur van Qube is wat bescheidener en sluit aan bij de gebouwen aan de Buitenveldertselaan. Aan de plaza en de Buitenvelderstselaan krijgen de gebouwen hoge plinten (maar liefst zes meter hoog) en is er ruimte voor een commercieel programma, zoals horeca, een sportschool of andere voorzieningen. Aan de zijde van de straat Radboud is de toegang tot de ondergrondse publieke parkeergarage en de fietsenstallingen. Met het ‘gesamtkunstwerk’ als referentie heeft Rijnboutt stedenbouw, architectuur, maaiveldinrichting (Piet Oudolf) en interieur (o.a. Piet Boon) op elkaar afgestemd. Ook zijn diverse kunstenaars en ontwerpstudio’s gevraagd om bij te dragen aan het interieur. Interieurarchitect Petra Blaisse van Inside Outside maakte een ontwerp voor de gordijnen in de entreelobby, Frederik Molenschot ontwierp een lichtsculptuur en Studio Job creëerde het kunstwerk ‘Hers’ dat centraal op de Plaza staat. “Na eerdere Amsterdamse projecten met gerenommeerde Amerikaanse architectenbureaus, zoals het Nationaal Holocaust Namenmonument met Studio Libeskind en de Beurspassage aan het Damrak met Robert Stern, heeft Rijnboutt met Studio Gang een volgend gebouw opgeleverd van wereldniveau. Daar zijn we heel trots op”, aldus Vermeesch. Tekst: Viveka van de Vliet en Frederik Vermeesch Beeld: Kees Hummel
Door de relatie tussen gezondheid en ruimte centraal te stellen bij het denken over de stad van morgen, ontstaan kansen voor het bouwen aan weerbare en gezonde steden. Met deze invalshoek kom je tot andere oplossingsrichtingen dan nu door de overheid worden geboden; richtingen die een gezondere samenleving als resultaat hebben. In de huidige grootschalige woningbouwopgave geldt kwaliteit als belangrijke leidraad. Wat als we die kwaliteit duiden in termen van gezondheid en daarbij de bestaande voorraad in de groeiambitie meenemen? De afgelopen anderhalve eeuw zijn steden en hun bewoners er gezonder op geworden en tegelijkertijd staat de stad van nu er weinig blakend bij. Dat lijkt een paradox, maar is het niet. Gezondheid is geen statisch gegeven. Elke tijd kent zijn eigen plagen. Die plagen verraden vaak iets over zowel de staat van de maatschappij als die van de gebouwde stad. Eind negentiende eeuw leidden de slechte hygiënische omstandigheden tot uitbraken van infectieziektes als cholera en dysenterie. Een aantal maatregelen, veelal met een ruimtelijke component zoals krotopruiming, redelijke arbeidsomstandigheden, veilig verkeer en schoon drinkwater, zorgden ervoor dat de hygiënische omstandigheden in de woning, buurten en op werkplekken verbeterden. Ontwerpers hadden hier een belangrijk aandeel in. Zo was bijvoorbeeld de Amerikaanse landschapsarchitect Frederick Law Olmsted (ontwerper van onder meer het Central Park in Manhattan) pleitbezorger van groene parken in het hart van de stad als democratische plekken om elkaar te ontmoeten en tevens om de waterafvoer goed te regelen. Architecten zoals Jan van der Pek namen de gezondheid van de arbeider als uitgangspunt bij het ontwerp van hun tuindorpen. Ideologisch gedreven maakten ze weloverwogen keuzes op alle schalen, van de stedenbouwkundige opzet en aard en het gebruik van groen tot en met het architectonisch detail. De groeiende welvaart en een gemiddeld langere levensduur zorgen voor een plaag aan chronische ziektes, bijvoorbeeld diabetes en obesitas. Ook groeit het aantal mensen met psychosociale problemen als eenzaamheid, stress en agressie. Corona stak de kop op. En door de vergrijzing worden steeds meer mensen getroffen door ouderdomsaandoeningen als dementie. Hoe kunnen ontwerpers vandaag, net als de Olmsteds of Van der Peks uit de negentiende en begin twintigste eeuw, een bijdrage leveren om weerbare, gezonde steden te maken met dito inwoners? Bouwen tussen aanhalingstekens Langzaam sijpelt het thema van de gezonde stad door in de opdrachtverschaffing van projecten op de stedenbouwkundige schaal. Geholpen door overheden die gezondheid vaak als belangrijk thema opnemen in hun omgevingsvisie, vertaald naar doelstellingen die de grote transities bedienen, zoals een stad die uitnodigt tot meer bewegen, waar bewoners schone lucht kunnen inademen, waar de openbare ruimte groen biedt en hittestress tegengaat. Gezondheid is politiek gezien een doelmatig thema. Niemand is tegen een gezonde stad en het voelt ook grijpbaar, een thema dat mensen gemakkelijk kunnen omarmen. Bovendien kan ander urgent beleid, zoals klimaatadaptatie, de energietransitie of biodiversiteit, met het aansprekende narratief van de gezonde stad gebundeld worden. Opvallend is dat in het gezondestaddenken de architectonische schaal er in beleid en opdrachtomschrijvingen bekaaid vanaf komt. Het narratief is dan vaak teruggebracht tot af te vinken normen, zoals de Bijna Energieneutraal Gebouw (BENG) voor het terugdringen van de CO2-uitstoot van nieuwe gebouwen. Om een echt doortimmerd idee over wat een gezonde woning behoeft, wordt nooit gevraagd. Zo’n opgave is ook lastig, want wat maakt een huis gezond en hoe onderbouw en waardeer je keuzes? Bewijzen dat een huis met veel daglicht gezond is, kan nog wel met wetenschappelijk verkregen kennis, maar vaststellen wat de meerwaarde hiervan is in euro’s, is lastig. Bij het uitblijven van harde cijfers is “te duur” dan vaak het antwoord van een opdrachtgevende partij. Met als gevolg dat het in de praktijk hoogst haalbare veelal de wettelijke ondergrens blijkt te zijn. Waarom meer of beter als het niet per se moet? In de huidige woningbouwopgave van het bouwen van 900.000 woningen tot 2030 wordt in het aangescherpte programma kwaliteit als belangrijke leidraad genoemd. Wat als we die kwaliteit duiden in termen van gezondheid? En wat als we het bouwen tussen aanhalingstekens plaatsen en ook de bestaande voorraad in de groeiambitie meenemen? De overheid doet al een eerste aanzet door het transformeren van kantoren en winkels in woningen onderdeel te maken van haar programma. Maar een slimme transformatie van de huidige woonvoorraad zou veel gerichter naar de gewenste uitkomst leiden. Bovendien laat stadsvernieuwing in plaats van stadsuitbreiding (of -inbreiding) veel meer mensen profiteren van de mogelijkheden die de woonopgave biedt om de stad een stap weerbaarder te maken. Van groot naar beter Zo liggen er grote kansen voor een betere herverdeling van woningen. Met name voor de woningen die tijdens de bouwboom in de jaren zeventig en tachtig zijn gebouwd. Van de momenteel acht miljoen woningen die Nederland telt, stamt meer dan een vierde deel uit deze periode. Deze huizen zijn bouwtechnisch in redelijke staat, maar vaak slecht geïsoleerd, niet duurzaam en soms ook voorzien van asbest. Het zijn ook precies deze woningen die nu toe zijn aan een grootschalige renovatie. 1973 staat bijvoorbeeld in de boeken als recordjaar wanneer het gaat om bouwen. Per saldo kwamen er toen in een jaar bijna 143.000 woningen bij, aldus het Centraal Bureau voor Statistiek. De kinderen van de naoorlogse geboortegolf waren rond 1973 volwassen, wilden gezinnen stichten en zochten dus massaal naar passende gezinswoningen. Hoe ironisch is het dat juist deze babyboomers die woningen nu vaak bezet houden voor de nieuwe generatie jonge gezinnen. De kinderen zijn allang uitgevlogen, de woningen vaak voor twee ouderen of alleenstaanden te groot, maar passende kleinere woningen in de buurt zijn er niet. Wie huurt, heeft vaak zulke lage maandlasten dat een nieuw, kleiner appartement per maand meer zou kosten. Wie samen wil gaan wonen, wordt gekort op AOW. En de buurten verlaten, waar gezinnen jarenlang hun netwerken opbouwden, willen ze niet. Dat is ook te begrijpen, want voor een steeds minder mobiel wordende oudere is een sociaal netwerk op buurtniveau goud waard. Bovendien helpt het wonen in een bekende omgeving bij het behouden van zelfredzaamheid, wat volgens onderzoek een belangrijk voorwaarde is om gelukkig oud te worden. Ouderen zitten in hun grote huizen net zo vast als de starters voor wie geen betaalbare woningen beschikbaar zijn. In een onderzoek van de NOS en de regionale omroepen uit 2021 wezen 191 van de 352 Nederlandse gemeenten precies dit probleem aan als het grootste obstakel op de woningmarkt. Het deed de Eindhovense woningbouwcorporatie Trudo in april van dit jaar besluiten duizend huishoudens van 55 jaar en ouder, die in een eengezinswoning met ten minste drie slaapkamers wonen, aan te schrijven. In de brief gaf Trudo aan senioren voorrang te geven bij het doorstromen naar seniorenwoningen in eigen bezit. Dit alles onder het motto ‘van groot naar beter wonen’. Een stimulans om binnen de eigen voorraad voor beweging te zorgen. Ook vinden op verschillende plekken in Nederland experimenten plaats met het aanwenden van de noodzakelijke verduurzamingsslag van eengezinswoningen, door deze te splitsen naar twee of meerdere woningen voor alleenstaanden. De Eindhovense Woningcorporatie Woonbedrijf doet in 2022 een pilot met het splitsen van tien woningen en bepaalt na evaluatie of het experiment navolging krijgt. Hoe doe je dat op zo’n wijze dat de gesplitste huizen in de toekomst eventueel weer samengevoegd kunnen worden? We willen uiteindelijk niet over vijftig jaar – wanneer de vergrijzing afvlakt – met een overschot aan kleine alleenstaandenwoningen opgescheept zitten. Ook de stad heeft immers per tijdperk specifieke klachten. Een weerbare stad vraagt om gebouwen die zonder hoge kosten of grote duurzaamheidsgevolgen te transformeren zijn. Een ander interessant project waarbij meer woonruimte ontstaat binnen de bestaande voorraad en omkijken naar de ander een rol speelt, is ‘Onder de Pannen’. Bewoners die een kamer kunnen missen in hun huis – zowel bij koop, huur als sociale huur – mogen die legaal verhuren aan een stadgenoot die dringend op zoek is naar woonruimte. Het gaat om mensen die bijvoorbeeld na een echtscheiding op straat dreigen te komen staan of op andere wijze dakloos zijn geraakt. De verhuurder verdient een zakcentje bij en de huurder kan een jaar lang goedkoop wonen en zich vanuit een stabiele woonsituatie richten op het vinden van een baan of duurzame woonruimte. Met een slimme herverdeling krijg je vraag en aanbod beter georganiseerd en breng je een gezonde doorbloeding op gang in de wijken van de stad. Het is een kans om op buurtniveau een betere bewonersmix voor elkaar te krijgen; jong en oud, economisch sterk en minder sterk, cultureel divers. Een gestage, continue doorstroom van de stad vergroot de economische en sociale kansen van alle bewoners van een buurt, zo wijst onderzoek uit. Zorg als gedeelde verantwoordelijkheid Er is nog een reden waarom het zinvol is gezondheid te koppelen aan de huidige woningbouwopgave. Gezondheid gaat hoe dan ook een belangrijke rol spelen in onze directe leefomgeving. Door de vergrijzing verdubbelt het aantal 75-plussers tot 2040 ten opzichte van nu. Met zulke cijfers zijn de zorgkosten niet meer te dragen door de maatschappij. Een belangrijke reden voor de regering om haar beleid zo te sturen dat mensen met een zorgbehoefte langer thuis kunnen wonen. Dat geldt overigens niet alleen voor ouderen, maar ook voor andere kwetsbare groepen, zoals mensen met psychische aandoeningen. De politie ziet de laatste jaren al een stijgende lijn van het aantal incidenten rond mensen met verward gedrag. De eenzaamheid onder bewoners die vanwege mobiliteits- of andere problemen moeilijk een netwerk kunnen opbouwen of onderhouden, zal stijgen. Er is niet enkel sprake meer van de zorg, die weggestopt zit in zorgvastgoed op bestemmingen waar zorg planmatig een plek kreeg. Plekken waar mensen in witte jassen met patiënten werken. Zorg van nu is steeds meer midden in de wijken nodig, als een onderdeel van het samen leven. Een helpende hand om een door dementie dwalende buurvrouw terug naar huis te brengen, opmerkzaamheid als een oude buurman zich plotseling niet meer op straat vertoont, omarming als een groep autisten een veilige plek in de wijk zoekt, een potje voetbal met een schuchtere buurjongen die slecht contact kan maken buiten zijn beeldscherm. Het is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om naar hen om te kijken. Niet elke wijk is even veerkrachtig om kwetsbare personen op te nemen. Momenteel is het een groot probleem in wijken met veel sociale woningbouw, waar mensen met een zorgindicatie die langer thuis moeten wonen voorrang krijgen. Deze doelgroep heeft baat bij een omgeving met bewoners die juist brede schouders hebben. Ontwerpers kunnen de woningbouwopgave van expertise voorzien hoe kwetsbare doelgroepen een geborgen plek kan worden gegeven in de harten van onze buurten. Verkokerde wereld Daar waar de functies zorg en wonen elkaar in werkelijkheid steeds meer overlappen, kunnen ze dat op het gebied van regelgeving of financiering nadrukkelijk niet. Pioniers van ontwerpen van nieuwe woonzorgconcepten lopen hier nu vaak op stuk. Een voorbeeld dat illustreert hoe die verkokering vernieuwing in de weg zit, is het concept carebnb. Carebnb is een soort Airbnb, maar dan voor iemand die tijdelijk zorg biedt aan iemand op buurtniveau. Met carebnb hoef je je woning niet te verlaten als je tijdelijk zorg nodig hebt, maar komt specifieke zorg naar jou toe. Je bezet dus geen duur bed in een zorginstelling. Voor de maatschappij betekent dat een besparing aan zorgkosten. Het is vaak bovendien gezonder voor iemand met klachten om niet te veel te reizen en in de vertrouwde omgeving te blijven. Wat nu als we de kosten die we maatschappelijk uitsparen, of een gedeelte daarvan, investeren in het vrijhouden van een woning voor verkoop of verhuur om deze te bestemmen als carebnb? Lastig, want het toewijzen van zorgbudget aan een ruimtelijk project kan niet. Zorg en ruimte hebben immers keurig hun eigen kokertje toebedeeld gekregen. Een onhoudbare zaak als je ziet hoezeer zorg steeds meer doorsijpelt in onze woonomgevingen. Ook de landelijke branchevereniging voor wooncorporaties Aedes pleit voor extra budget voor corporaties om experimenten met nieuwe woonvormen die de sociale interactie en samenhang stimuleren te kunnen bekostigen. Het voorstel is de verhuurdersheffing af te schaffen en het geld dat vrijkomt te investeren in goede woningen. De inkomsten die de overheid zo misloopt, verdient ze op termijn terug door besparingen op het gebied van zorg en welzijn. Nieuwe rekenmodellen Grote winst valt ook te behalen in het herontwerpen van de wijze waarop we onze ruimtelijke projecten doorrekenen. Rekenmodellen volgen nu meestal de logica van grondexploitaties. Zo’n grondexploitatie heeft gemiddeld een looptijd van tien tot twintig jaar. Aan de mogelijke voordelen die buiten deze afschrijftermijn vallen wordt in onze huidige modellen geen waarde toegekend. Werken aan een gezonde, weerbare stad heeft baat bij langetermijndenken. Winsten op het gebied van gezondheid of welzijn zijn ook lastig in cijfers te duiden. Wat als je een appartementenblok bouwt dat modulair mee kan groeien met veranderende behoeften van doelgroepen? Wat is de gezondheidswinst van het tegengaan van hittestress? Wat als je woonomgevingen ontwerpt die bewoners de kans geven gezonder oud te worden? Wat is de gezondheidswaarde van daglichttoetreding? Welke zorgkosten bespaar je met het investeren in een gedeelde huiskamer in een project? Als je nadenkt over het oplossen van eenzaamheid kan samen eten heel waardevol zijn. Maar hoe kun je deze investering omzetten in cijfers en op welke termijn heb je welke winst? Een van de oplossingen is om met behulp van bestaand of nieuw onderzoek meer grip te krijgen op het thema gezonde stad in relatie tot ontwerp. Daarbij is het belangrijk ontwerpers in onderzoeksteams te laten samenwerken met wetenschappers uit het sociale domein of de ecologie. Zo krijgt van meet af aan de vertaalslag naar ruimtelijke plannen aandacht. Met het beter in beeld brengen en het door opdrachtgevers, ontwikkelaars, beleggers, overheden en bewoners herkennen van de maatschappelijk baten van een gezonde stad is het gemakkelijker experimentele projecten uit te voeren en op te schalen. Partijen met een gedeeld belang voor langetermijndenken, zoals beleggers en verzekeraars, kunnen interessante coalitiepartners zijn bij het pionieren met nieuwe rekenmodellen. Zij hebben namelijk direct baat bij langetermijnopbrengsten. Ten slotte helpt een geëngageerder gepositioneerde vakgemeenschap van ontwerpers. Vaker denken vanuit de dubbelrol van architect/ stedenbouwkundige en burger helpt daarbij. Als samen leven zorgen voor betekent, moet je dat ook in de ontwerphouding terugzien. Ontwerp alsof je leven ervan afhangt! Want misschien is dat ook wel zo. In het grijze 2040 zijn de sterksten van nu de kwetsbaren geworden. Hoe noodzakelijk is het daarom niet dat de ruimtelijk ontwerpers van nu daarop voorsorteren? Dit essay is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl. Tekst: Marieke Berkers Foto: uit de serie ‘50 jaar Amersfoort Schuilenburg‘ door Rufus de Vries
In de Amsterdamse Willemsparkbuurt, op een bijzondere kavel op de hoek van de Oranje Nassaulaan en het Emmaplein, ontwierpen wij een kleinschalig luxe woongebouw met 4 appartementen en 2 stadswoningen. Het transparante gebouw met kenmerkende erkers en rijke detaillering is zorgvuldig ingepast in de omgeving en wordt naar verwachting in 2023 opgeleverd. Een wijk met rijke historie De buurt kent zijn oorsprong in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgend op de aanleg van het Vondelpark, tekende de landschapsarchitect J.P. Zocher de eerste stedenbouwkundige opzet: villa’s en statige stadswoningen, gelegen aan boomrijke lanen en plantsoenen. Hoewel de gerealiseerde dichtheid van bebouwing uiteindelijk veel hoger is geworden dan voorzien in de initiële plannen van Zocher, is de landschappelijke kwaliteit nog steeds uitzonderlijk en sfeerbepalend. Dit geldt ook voor de architectonische kwaliteit. Elk gebouw heeft een geheel eigen karakter. Dit wordt bereikt door een rijke variatie in vormgeving, gevelplastiek, kleur en materialen. Toch is er ook sprake van eenheid door helder gedefinieerde volumes voor de villa’s en een duidelijke opbouw van de straatgevels met verticale panden van 3 tot 4 bouwlagen met natuurstenen plint, bakstenen middendeel en gesloten kappen. De levendige gevelplastiek wordt bereikt door erkers, balkons en dakkappellen. Het eenvoudig repeteren van bouwlagen is vermeden, elke bouwlaag is apart ontworpen. Van ronde glazen erkers tot genuanceerd beige baksteen In ons ontwerp voor het hoekkavel komen al deze elementen in een hedendaagse interpretatie terug. Het meest opvallende zijn de ronde glazen erkers, die het gebouw een duidelijke identiteit geven en van binnenuit ook een uitzonderlijke woonbeleving bieden, uitkijkende over het Emmaplantsoen. In de architectonische uitwerking was de ambachtelijkheid van de architectuur in de buurt het uitgangspunt. Dit komt terug in de zorgvuldig vormgegeven details, zoals de doorlopende metselwerk rollagen, de slanke kozijnen en de golvende, massief aluminium uitgevoerde hekwerken. Mooi verouderende materialen zoals de genuanceerd beige baksteen, de musschelkalk plint en de zinken kap, zorgen ervoor dat het nieuwe gebouw zich op een subtiele manier onderscheidt van de bestaande bebouwing. Stedenbouwkundig voegt het gebouw zich in zijn context door het volume strak te laten aansluiten op de aangrenzende panden en de korrel van de villa te verzoenen met deze van de stadswoning. Opdrachtgever: Steenvastgoed Samenwerking: WJ Projects en Planresult Rijnland Meer info: nassau21.nl
Onlangs organiseerden de BIM-experts van Rijnboutt i.s.m. BIM-software leverancier Kubus het kennisevent ‘Architects in Ctrl’, over de voordelen van BIM en Archicad tijdens de verschillende fases van renovaties en herbestemmingen. De komende periode publiceren we een drietal artikelen over dit evenement. We beginnen met collega Michael Maminski, die aan de hand van project Grote Staat in Maastricht vertelt hoe hij Archicad gebruikt voor het verbeelden van het project richting externen, zoals welstandcommissies en opdrachtgevers. In het project Grote Staat gaat veel aandacht uit naar de impact van de optopping op het beschermd stadsgezicht van Maastricht en hoe nieuwe onderdelen zich verhouden tot de bestaande situatie. Maminski laat dit zien door middel van verschillende vogelvluchtperspectieven, ooghoogte-impressies maar ook zonstudies van het plan, die hij zoveel mogelijk direct uit het Archicad-model genereert, zonder tussenkomst van renderprogramma’s of andere beeldbewerkingsmiddelen. Deze methode is met name interessant voor projecten die een lange doorlooptijd kennen en waar weinig tijd is om de visuele output steeds up-to-date te houden als gevolg van het op (zeer) regelmatige basis moeten presenteren aan externen. Door het model te voorzien van de juiste materialen en kleuren, eenvoudig aan te kleden met ingebouwde Archicad-objecten en enkele eenvoudige instellingen te verrichten aan de visualisatiestijl, is het mogelijk aantrekkelijke en effectieve impressies te maken in Archicad. Daarbij zoekt Maminski naar een balans tussen de kwaliteit van de visuele output, de snelheid waarmee dit gegenereerd kan worden en het behoud van de live-koppeling met het BIM-model. Op deze manier wordt de veelzijdigheid van Archicad als ontwerp-, uitwerkings- én visualisatietool nog eens onderstreept. Bekijk de presentatie van Michael Maminski Bekijk de Q & A
Vitruvius wees er al op: gezondheid, stadsontwerp en architectuur zijn nauw met elkaar verweven. En gezondheid is daarvan het belangrijkst. Om complexe welvaartziektes te lijf te gaan is een gezondere levensstijl nodig en stedelijk ontwerp kan hieraan een positieve bijdrage leveren. Wat zijn de belangrijkste inzichten? Een verhaal over gezonde stedenbouw, over de gezonde stad of gezonde wijken voelt wat onnatuurlijk aan. Want gaat stedenbouw niet altijd over gezondheid, of zou het daar niet altijd over moeten gaan? Als voorzitter van de selectiecommissie van het Blauwe Kamer Jaarboek, merkte de Tilburgse hoogleraar Joks Janssen enige jaren geleden terloops op “niet zoveel op te hebben met al die plannen die pronken met labels als gezond ontwerp, gezonde stad of healthy urban living”. Het gedweep met gezondheid kwam op hem dubbel over, overbodig zelfs, omdat stedenbouw in essentie draait om het ontwerp van gezonde en leefbare wijken en steden. Janssen heeft natuurlijk gelijk. Het vak stedenbouw ontleent zijn bestaansrecht voor een deel aan de plannen en ontwerpingrepen waarmee in de negentiende eeuw een einde moest worden gemaakt aan de erbarmelijke omstandigheden waaronder stadsbewoners toen leefden. Mensen die, veelal op zoek naar werk, naar de steden togen, kwamen terecht in sloppenwijken zonder stromend water en riolering, omringd door bergen afval, en waar ziektes als tyfus, cholera en tuberculose welig tierden. Planologen en ingenieurs van het eerste uur maakten in die jaren stedenbouwkundige vernieuwingsplannen om de leefomstandigheden en hygiëne drastisch te verbeteren. Fameus is het Rotterdamse Coolpolderplan, met daarin onder meer het slaan van drinkwaterputten, het dempen van de stinkende grachten en een verbod op openbare slachtplaatsen. Cruciaal in het streven naar heilzame steden was de Woningwet van 1901, waarmee het recht op een gezonde woning in ons bestel werd verankerd. Wie verder terugkijkt ziet dat gezondheid, stadsontwerp en architectuur sinds mensenheugenis nauw met elkaar verweven zijn. In zijn standaardwerk De architectura schreef de Romeinse architect Vitruvius in de eerste eeuw voor Christus al dat gezondheid het hoofddoel van architecten moet zijn. Die opvatting bleek wel in de afgelopen 150 jaar, waarin niet alleen uiteenlopende gezondheidskwesties, maar ook verschillende zienswijzen op hoe daarmee moest worden omgegaan, hun stempel drukten op de architectuur en stedenbouw van de moderne tijd. In het interbellum kwamen de tuinsteden op, en lanceerden de voorvechters van het Nieuwe Bouwen de welbekende speerpunten ‘licht, lucht en ruimte’. De Zwitsers-Franse architect Le Corbusier leek geobsedeerd door het gezondheidsthema. In zijn in 1925 gepubliceerde boek Urbanisme spreekt hij van een “operatie” om de stad te genezen van de “kanker veroorzaakt door ontaarde straatontwerpen en verrotte oude huizen vol tuberculose”. In de film L’architecture d’aujourd’hui houdt Le Corbusier een vurig pleidooi voor sport, beweging en zonnebaden – manieren om vermoeidheid en stress onder stadsbewoners tegen te gaan. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw vervulde de gezondheid van de mens dan ook een sleutelrol in de verschillende verschijningsvormen die nieuwe steden en wijken kregen toebedeeld. Enerzijds door blootstelling aan luchtvervuiling, schadelijke stoffen en geluidhinder zoveel mogelijk te beperken – denk aan de ‘functionele stad’ waarin woonwijken, werkgebieden en industriezones van elkaar gescheiden werden –, anderzijds door wijken als dorpen te benaderen om het buurtgevoel en de gemeenschapszin te bevorderen (in overeenstemming met de ontwerpfilosofie van de wijkgedachte). Daarna begint het accent te verschuiven. De nadruk komt – zeker na het rapport van de Club van Rome, over de grenzen die we zouden moeten stellen aan onze economische groei – te liggen op duurzaamheid en ecologie. Nu valt te verdedigen dat dit in zekere zin ook over gezondheid gaat, maar in de praktijk was er sprake van een subtiel verschil: het draaide niet langer om de gezondheid van mensen, maar om de gezondheid van de gehele planeet. Het verklaart voor een deel waarom binnen de stedenbouw gezondheid als expliciet aandachtsveld naar de achtergrond verdween. Daartegenover stond de opkomst van duurzaam bouwen en de realisatie van ecologische wijken, zoals Eva Lanxmeer in Culemborg. Stedenbouw en de publieke zaak Maar er zijn meer verklaringen, voor zowel de tanende aandacht voor het onderwerp als de recente opleving. Allereerst de vraag waarom een maatschappelijk vraagstuk als gezondheid vanaf de jaren tachtig langzaamaan uit het stedenbouwkundige blikveld verdwijnt. Simpel gezegd: omdat het vakgebied de afgelopen dertig jaar is afgedreven van zijn publieke taak. Onder een neoliberale wind is de voedingsbodem waarop de stedenbouw decennialang kon floreren grotendeels verdwenen. In het politieke discours is het sociaaldemocratische fundament onder de ruimtelijke ordening gemarginaliseerd, en op institutioneel niveau zijn publieke diensten vervangen door markt en individu. Tegen deze politieke, economische en culturele achtergronden, gekenmerkt door een hardnekkig gebrek aan coherente visies op de samenleving, zijn juist stedelijke verdichtingsprojecten – en het ontwerp en de vernieuwing van wijken in het algemeen – kwetsbaar gebleken. De borging van publieke doelen, zoals betaalbare woningen, een goede openbare ruimte, klimaatambities en toegang tot openbaar vervoer, staan onder druk, niet in de laatste plaats omdat ze het afleggen tegen private en commerciële aspiraties als winstmaximalisatie en particulier woongenot. Sociale doelen als gemeenschapszin, kansengelijkheid en gezondheid delven dan al snel het onderspit. En toch is er sinds enige tijd sprake van een opleving in de aandacht voor gezondheid – het begrip is zelfs een populaire beleidsterm. Dit heeft alles te maken met de enorme impact die de gezondheidszorg heeft op onze samenleving. Ging het anderhalve eeuw geleden om het verbeteren van de hygiëne en het voorkomen van tuberculose, tegenwoordig vragen complexe welvaartsziektes om een andere aanpak. Denk aan de zorgwekkende toename van obesitas (de NOS repte eerder dit jaar zelfs van een “beweegcrisis”), de hausse aan mentale aandoeningen als burn-out, eenzaamheid en depressie, en de groeiende ongelijkheid, waardoor meer en meer mensen aan de zijlijn staan en niet in staat zijn ‘om mee te doen’. Tel daarbij op de talloze zorgvragen die de vergrijzing met zich meebrengt, inclusief volksziekte nummer één: alzheimer. De coronapandemie deed een laatste duit in het zakje en bracht het denken over gezondheid in een stroomversnelling. Het heeft ertoe geleid dat – in de slipstream van een collectief verlangen naar brede welvaart – het belang van een gezonde leefomgeving steeds hoger op de agenda is komen te staan. En dat niet alleen. Ook de veronderstelling dat ruimtelijke ordening, stedenbouw en architectuur daar een fundamentele bijdrage aan kunnen leveren, vat post onder steeds meer politici, beleidsmakers en experts. Er is evenwel sprake van een trendbreuk. Waar het voorheen ging om het voorkomen van ziektes en kwalen – de bescherming tegen schadelijke stoffen en effecten is via planologisch beleid en wet- en regelgeving overigens altijd blijven bestaan – draait stadsontwerp tegenwoordig om het beïnvloeden van ons gedrag. Zeg maar het bevorderen van andere levensstijlen, iets waar de GGD en het RIVM begin deze eeuw al om riepen. Stedenbouwkundige ontwerpen moeten ervoor zorgen dat bewoners (langer) gezond blijven omdat ze tot goed gedrag leiden, zoals gezonder eten, meer bewegen, elkaar ontmoeten. Maar ook: toegang hebben tot (zorg)voorzieningen, kansen hebben op werk en onderwijs, zingeving vinden in het leven. Kortom, omdat goede stedenbouw gemeenschapszin, geluk en algeheel welbevinden in de hand werkt. Van regio tot buurt De vraag rijst hoe we dat dan doen – hoe we met stads- en wijkontwerpen gezond gedrag en gezonde levensstijlen stimuleren. Of fundamenteler geformuleerd: hoe zorgt stedenbouwkundig ontwerp dat gezond leven voor iedereen mogelijk is? De antwoorden hangen samen met de verschillende schaalniveaus waarop stedenbouwkundigen en planologen opereren. Voor we inzoomen op het niveau van de buurt (de schaal waarop veel verdichtingsprojecten spelen) en de sleutelrol die de inrichting van de openbare ruimte speelt, mogen we niet voorbijgaan aan het schaalniveau van de stad en de regio. Sterker nog, als op die niveaus de condities onvoldoende zijn, zal van een gezonde stad nooit sprake zijn. Dat beweert althans Wouter Vanstiphout in zijn essay Therapie voor de ongezonde stad. De architectuurhistoricus stelt vast dat de aanleg van meer groen, meer fietspaden en meer ontmoetingsplekken pas zin heeft als op regionaal en stedelijk niveau enkele wezenlijke weeffouten zijn weggenomen. Zoals de overlast die de vele rijkswegen veroorzaken, vaak in de naastgelegen armere wijken waar het aantal gezondheidsklachten dan ook relatief hoog is. Deze wegen vormen bovendien barrières die de bewoners van zulke wijken ‘op afstand zetten’. Ontwerp kan daarin verandering brengen, zo blijkt in Maastricht, waar de A2 ondergronds is gebracht en op het tunneldak een park en woningbouw verrijzen. De ‘goede’ en ‘slechte’ wijken die ooit gescheiden waren, zijn weer met elkaar verbonden, de toegang tot stedelijke voorzieningen ligt voor iedereen weer binnen handbereik. Een andere weeffout bepaalt momenteel het nieuws: het tekort aan goede en betaalbare woningen. In plaats van de sociale woningvoorraad kleiner te maken, zoals in veel steden gebeurt, is het beter om deze juist aan te vullen. Betaalbare huur- en koopwoningen kunnen vergrijzende wijken tot leven brengen, leeglopende kantoorwijken van nieuw elan voorzien en volkswijken op peil houden. Tot slot onderwijs en werk, in de woorden van Vanstiphout cruciaal voor het welbevinden van stadsbewoners. Hij roept stedenbouwkundigen en planologen op te investeren in een nieuwe generatie scholen en campussen en in nieuwe werklocaties, bijvoorbeeld door het terugbrengen van de maakindustrie. In feite gaan de onderwerpen die Vanstiphout aansnijdt over de kwaliteit van het stadsleven. In het Duitse tijdschrift Topos beschreef redacteur Anja Koller in 2021 hoe de toegang tot alles wat steden te bieden hebben – huisvesting, werk, onderwijs en cultuur, maar ook gemeenschapszin, innovatie en ideeënuitwisseling – onder grote druk is komen te staan. Verwijzend naar de door de Franse socioloog Henri Lefebvre gemunte theorie van ‘right to the city’ – over het existentiële recht van eenieder om gebruik te kunnen maken van de voordelen, kansen en geneugten die steden met hun parken, pleinen, infrastructuren en gebouwen te bieden hebben – schrijft ze: “Politieke onrust en migratie, het tekort aan woningen, de toenemende commercialisering en privatisering van stedelijke ruimten, en het uiteendrijven van niet alleen rijk en arm, maar ook van etnische en culturele groepen, onthullen stuk voor stuk de onrechtvaardige en ongelijke verdeling van stedelijke middelen, en de kansen om deel te nemen.” Ook stedenbouwkundige Ad de Bont, die zich al jaren bezighoudt met gezond ontwerp, stelt desgevraagd vast dat het succes van een gezonde wijk valt of staat met hoe zaken op stadsniveau geregeld zijn – al vliegt hij dit vanuit een meer praktische invalshoek aan. Hij doelt vooral op hoe we onze mobiliteitsbehoefte (oftewel: de rol die we de auto toebedelen) afstemmen op de gewenste verstedelijking. De Bont pleit voor het creëren van nabijheid, door bijvoorbeeld rond openbaar vervoersknooppunten woningbouw te combineren met andere functies, zodat afstanden te voet, met de fiets of per openbaar vervoer overbrugbaar zijn – zeg maar het principe van de inmiddels populaire ‘10- of 15-minutenstad’. Een substantiële afname van het aantal auto’s, zowel rijdend als stilstaand, maakt de weg vrij om op wijk-, buurt- en straatniveau gezonde omgevingen te creëren. Teruggrijpen op het landschap Over het eigenlijke ontwerp van wijken, buurten en straten en hoe zij gezond gedrag in de hand werken, bestaan al best wat ideeën. Arcadis bijvoorbeeld bracht in 2020 een speciale index uit die onder meer gaat over de kwaliteit van gebouwen (ruim, schoon), de aanwezigheid van zorgvoorzieningen, de inrichting van de buitenruimte (ontmoeting, veiligheid) en de staat van het milieu (luchtkwaliteit, geluid, hittestress). Er zijn ook nieuwe concepten, zoals de zogenoemde ‘superblokken’, met een gemengd programma en uiteenlopende woningtypen, waar het snelverkeer omheen wordt geleid en waarbinnen collectieve binnenhoven en voedseltuinen liggen, ontsloten door fijnmazige wandel- en fietsroutes. Of het plan voor de Cartesiusdriehoek in Utrecht, waar het gedachtegoed van de zogenoemde ‘blauwe zones’ (plekken op de wereld waar mensen aantoonbaar langer leven) is vertaald naar stedenbouwkundige principes. Dan gaat het om de programmering van met name de plinten – levendigheid, de interactie tussen binnen en buiten, de introductie van stadslandbouw, de omgang met mobiliteit en de inrichting van de openbare ruimte. In het boek Buitenkansen voor een uitnodigende buitenruimte wordt een radicaal andere omgang met onze straten en pleinen bepleit. Door heilige huisjes als parkeren omver te werpen en met een andere bril naar de klassieke straat te kijken – “maak er een tuinpad van” – wordt de openbare ruimte pas echt een plek voor sport en spel, ontmoeting en activiteiten, en het verbouwen van gezond voedsel. Hoewel dit stuk voor stuk bruikbare toevoegingen zijn aan het stedenbouwkundig ontwerprepertoire, rijst de vraag of het genoeg is. Voor een waarachtig gezond stadsdeel waar, en laten we de lat hoog leggen, het welbevinden en het geluk van bewoners vooropstaat, moet het stedenbouwkundig ontwerp wellicht op een ietwat andere leest gestoeld zijn. Want laten we wel wezen, het streven naar duurzame en gezonde steden wordt nog te vaak aangevlogen vanuit de bebouwde omgeving, met oplossingen die tegen het ecomodernisme aanschuren – het geloof dat we met technologische oplossingen veelal ecologische problemen kunnen wegnemen. Terwijl we beter kunnen teruggrijpen op het landschap zelf, of in ieder geval gebruikmaken van de wijze waarop landschapsarchitecten doorgaans naar stedelijke gebieden kijken. Zij vervullen, aldus de Duitse professor en criticus Lisa Diedrich, een sleutelrol in de vormgeving van een verstedelijkende planeet, omdat hun ideeën en benaderingen stedelijke vernieuwing van een ongekende kwaliteit kunnen voorzien. Dat zit ’m vooral in het (her)introduceren van natuurlijke en landschappelijke systemen waarmee de naderende milieu- en klimaatramp echt kan worden afgewend. Juist aaneengesloten stukken volle grond, grondwaterstromen en uitgestrekte waterpartijen, en een rijk planten- en dierenleven zijn nodig om hevige regenval en langdurige hitte het hoofd te bieden, en gehoor te geven aan de luide roep om stadslandbouw en duurzame vormen van energiewinning. Deze ‘re-naturalisatie’ zou een vanzelfsprekende strategie moeten zijn in het gezond maken en houden van nieuwe stadswijken. Zoals in Hamburg, waar voor het splinternieuwe stadsdeel Oberbillwerder de natuurlijke dynamiek van het landschap – ooit een uitgestrekt moerasland in een wirwar van rivieren – is gebruikt als onderlegger voor het stedenbouwkundig plan. Het bestaat uit waterrijke buurten in de lagere delen en beboste buurten op de hogere gronden. Een meander die zich door de wijk slingert, biedt ruimte aan waterretentie, verkoeling, flora en fauna, sport- en speelplekken en recreatie. De mogelijkheden voor sociale interactie en gemeenschapsvorming zijn talloos: in deze landschappelijke ruimte liggen plaza’s en boulevards, maar ook buurtpleintjes, pocket parks en beschutte plekjes. Dit plan laat zien dat een landschappelijke (of landschapsarchitectonische) vorm van stedenbouw ook bijdraagt aan de opbouw van een levendig, inclusief, sociaal en veilig stadsleven. Waarom? Omdat in de woorden van de Deense landschapsarchitect Rasmus Astrup natuur en landschap niet kijken naar seksuele geaardheid, opleidingsniveau of religie, en daarom uitermate geschikt zijn om groepen te verbinden en de publieke ruimte te democratiseren. Andere rekenmethodes Nu we weten wat nodig is om een gezonde nieuwe stad te ontwerpen, rest de vraag hoe we die gebouwd krijgen. Want het tij mag dan aan het keren zijn, vastgoed- en projectontwikkeling volgen nogal altijd het traditionele spel van kosten en baten. Daarin ligt dan ook de grootste uitdaging – om in stedelijke ontwikkeling tot andersoortige businesscases te komen die niet gestoeld zijn op de snelle revenuen uit gebouwen (floor space index, huurinkomsten, verkoop, speculatie), maar op de baten die de openbare ruimte, collectieve voorzieningen of nieuwe mobiliteitssystemen op de lange termijn opleveren. Omdat de eenzaamheid onder ouderen afneemt, omdat bewoners gezonder eten, omdat ziektes worden voorkomen, omdat het algehele geluksgevoel toeneemt. Omdat het succes van vastgoedontwikkeling niet langer draait om hoeveel geld het in het laatje brengt, maar of het gezond stedelijk leven in de hand werkt. Dat vergt andere rekenmethodes – waarin een groen park niet als kostenpost wordt gezien, maar als een manier om gezond leven te bevorderen – en de betrokkenheid van andere partijen. Veel beleggers zijn pensioen- of private equity fondsen en voor hen zullen rendementen altijd belangrijke drijfveren blijven. Maar voor zorgverzekeraars kunnen investeringen in gezonde stadswijken uitermate interessant zijn. Zo had Menzis korte tijd een fonds voor stedelijke vernieuwing (dat overigens niet echt van de grond kwam), en afficheert ONVZ zich graag met het blauwe zonesverhaal. Dat geldt ook voor bedrijven die zich bezighouden met duurzame mobiliteit, gezond voedsel of sport. De hamvraag ligt evenwel bij de samenleving: blijven we inzetten op genezen achteraf, of kiezen we voor voorkomen? Het eerste lijkt steeds meer onhoudbaar te worden, zo bleek onlangs uit een onheilspellend filmpje van het Zorginstituut over ons zorgsysteem in 2040 – dat dan gebukt gaat onder overvolle wachtkamers, een tekort aan zorgverleners en materiaal, rondzwervende mensen met psychische problemen en kwetsbaren die aan hun lot worden overgelaten. Toch is een omslag naar preventie, en hoe we dat met stedenbouw en ruimtelijke ordening voor elkaar krijgen, niet zomaar gemaakt. Dat blijkt ook uit de nog altijd sectorale handelswijze en de constatering dat sociale domeinen niet of nauwelijks bij stadsontwikkeling zijn aangehaakt. Laat staan dat vanuit zorgpotjes in wijk- en stadsontwikkeling geïnvesteerd wordt. Dit kan doorbroken worden als gemeenten de touwtjes weer in handen nemen – en stedenbouw weer als een publieke taak wordt opgevat. In Utrecht, dat de slogan ‘healthy urban living’ hanteert, probeert het stadsbestuur hier invulling aan te geven met de invoering van de zogenoemde barcode. Het is een instrument om bij elke gebiedsontwikkeling (en daar hoort ook de herstructurering van bestaande wijken bij) na te gaan of alle (publieke) onderdelen die voor gezond leven nodig zijn, ook bediend worden. Dat kan gaan om een klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte en de realisatie van maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen en buurthuizen, maar ook om parkonderhoud, de zorg voor ontmoetingsplekken en de aanleg van veilige fiets- en wandelpaden. De barcode is bedoeld om de gemeenteraad, beleggers en ontwikkelaars vooraf duidelijk te maken wat in een gebied de bedoeling is. Bovendien gaat het gepaard met investeringsstrategieën waarin nieuwe wegen niet geschuwd worden. Gebouweigenaren, werkgevers en zorgpartijen zijn in beeld als potentiële investeerders, constructies waarin ontwikkelaars meebetalen aan ‘bovenwijkse’ voorzieningen liggen op tafel. Nieuwe potjes om de openbare ruimte anders in te richten – parkeergelden, budgetten uit het sociale domein – zijn in het vizier. Dit essay kwam mede tot stand op basis van gesprekken met Ad de Bont (partner bij Urhahn), Ben van de Ven (conceptontwikkelaar bij Urban Sync) en Bart van der Vossen (directeur Ruimte bij de gemeente Utrecht). Dit essay is geschreven voor Rijnboutt Magazine #14 Stad en welzijn (november 2022). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl. Tekst: Mark Hendriks Foto: onderdeel van serie Buurtbanden (nr. 15 van 27) in Bos & Lommer, Amsterdam door Rufus de Vries
Maandag 21 november klonk het officiële startschot voor de bouw van CityPromenade, een combinatie van 452 duurzame huur- en koopwoningen en horecageledenheden ontworpen in opdracht van NEOO en Koopmans Bouwgroep. De heiwerkzaamheden van de in totaal 770 palen zijn enkele weken geleden gestart en zullen rond Kerst worden afgerond. De oplevering staat gepland in 2025. Het startschot werd gegeven door wethouder Marieke Schouten. Zij vertelt over het plan: “We zijn blij dat het oostelijk deel van City Nieuwegein nu een afronding krijgt met een mooi plan, met aandacht voor groen en duurzaamheid. Het gevarieerde woningaanbod is meer dan welkom, want er is een groot tekort aan woningen. CityPromenade is een verrijking voor Nieuwegein en biedt kansen om het Stadsplein aantrekkelijker te maken en aan de kant van het voormalige NVM kantoor een mooie entree naar City te realiseren.” CityPromenade is gesitueerd aan de oostzijde van het centrum van Nieuwegein, aan de Doorslag. Een aantrekkelijke locatie om te wonen met de kade van het Doorslagkanaal voor de deur, vlakbij het park Oudegein en met alle stedelijke voorzieningen om de hoek. De hoge dichtheid van het project versterkt de stedelijke kwaliteiten van het stadshart, zowel programmatisch als ruimtelijk. De opzet van de woongebouwen biedt een grote diversiteit aan woningtypes variërend in grootte van 45 tot ruim 200 vierkante meter. Een gemengde plint met horeca, entrees en woningen zorgt voor de aansluiting op de openbare ruimte. Dankzij de mix van sociale huur-, vrije sector huur- en koopappartementen levert CityPromenade een belangrijke bijdrage aan de woningvraag in de regio Utrecht. 346 woningen zijn aangekocht door Syntrus Achmea en de 69 sociale huurwoningen zijn aangekocht door woningcorporatie Portaal. Prijswinnend initiatief in duurzame gebiedsontwikkeling City Nieuwegein was de winnaar van de SKG Award publieksprijs 2022, dé Nederlandse prijs voor een bijzonder initiatief in duurzame gebiedsontwikkeling. Die prijs werd in maart jl. uitgereikt tijdens het jaarcongres van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling. Foto’s: Koopmans Bouwgroep
Sloop-nieuwbouw is volgens Karianne Vandenbroucke niet meer vanzelfsprekend goedkoper dan renovatie: ‘Erfgoed of geen erfgoed: alles heeft waarde – economisch, ecologisch, sociaal, maatschappelijk, vanuit het gebruik of cultuurhistorisch.’ Door al die waarden gewicht te geven in de evaluatie van een pand of gebied, ontstaat een ‘brede waardebenadering’. Karianne Vandenbroucke, architect erfgoed associate bij Rijnboutt, vat haar praktijkervaring samen in vier inspirerende tips. In de ideale wereld neemt de ontwerper alle waarden van een pand mee in de herbestemming of herwaardering ervan. Een degelijk ontwerp behoudt en versterkt goede waarden en kwaliteiten, en lost zwakke kanten of problemen op. Een nieuwe functie geeft het pand weer betekenis, zodat het weer jaren mee kan. Maar dit klinkt makkelijker dan het is. In de realiteit blijkt het best ingewikkeld … Lees dit artikel verder op de Architect. Tekst: Karianne Vandenbroucke Beeld: Kees Hummel
Een BIM-samenwerking in optima forma. Zo kun je het partnership tussen Rijnboutt en SBB Ontwikkelen en Bouwen bij het project Sluiseiland Vianen gerust noemen. BIM-software Archicad speelde hierbij een cruciale rol. Door KUBUS zijn onze collega’s Max Both en Lennart Brink uitgenodigd om meer te vertellen over deze bijzondere samenwerking, opgetekend in vakblad De Architect. 44 appartementen van 8000 m², een parkeergarage met 44 plaatsen, een buurtkamer van 140 m², en op de eerste verdieping een publiek toegankelijke daktuin. Dat zijn de programmaspecificaties van het ruimtelijke Noordblok op Sluiseiland Vianen, een project waar Rijnboutt een grote bijdrage aan levert. “In eerste instantie heeft Rijnboutt een prijsvraag gewonnen en een stedenbouwkundig plan voor het hele Sluiseiland ontworpen,” zegt Max Both, BIM manager bij Rijnboutt. “Daarna is het project opgesplitst in kleinere blokken. Wij werden verantwoordelijk voor het Noordblok en het Centrumblok. Dit zijn L-vormige appartementenblokken die als het ware in elkaar haken.” BIM-expertise Rijnboutt Bij een omvangrijk project als dit is een goede samenwerking met alle interne en externe betrokkenen vereist. Daarbij komt de brede BIM-expertise van Rijnboutt goed van pas. Het bureau past BIM toe in alle projecten, van ontwerpfase tot uitvoering. BIM stelt Rijnboutt onder meer in staat om goed samen te werken met andere partijen in de keten, om gestructureerd te modelleren en om betrouwbare projectgegevens uit te wisselen. “BIM is natuurlijk heel breed,” vertelt Lennart Brink, BIM-coördinator en technisch ontwerper bij Rijnboutt. “Als een mogelijke klant BIM ter sprake brengt, vragen we dan ook altijd goed door wat hij precies van ons verlangt. Dat gebeurde ook bij Sluiseiland. We onderzochten welke specifieke BIM-aanpak het beste zou passen bij de wensen van SBB.” Met Archicad ontwerpen van DO tot UO Het bruggetje van BIM naar Archicad is klein. Archicad is BIM-software waarmee architecten al hun projecten kunnen ontwerpen en waarvan KUBUS in Nederland de exclusieve distributeur is. Archicad is bij Sluiseiland op een bijzondere manier gebruikt. Brink: “Vanaf het Definitieve Ontwerp tot en met het Uitvoerend Ontwerp hebben we het ontwerp in Archicad gedetailleerd uitgewerkt. We konden met één model door alle verschillende fases heen, waardoor er geen verschillende typen software nodig waren.” Daar was wel vertrouwen van de aannemer voor nodig, stelt Both. “De kwaliteit van ons DO gaf SBB dat vertrouwen. Het komt voor dat aannemers in de laatste fase externe tekenbureaus inschakelen.” Zij zijn doorgaans wat goedkoper, maar focussen alleen op de technische uitwerking en kunnen eventuele ontwerpuitdagingen niet zelf oplossen volgens de visie van architect. “De beslissing van SBB om het aan ons over te laten, leverde per saldo meer voordelen op voor het bouwproces. Door alles in één hand te houden, hebben wij continu betrouwbare informatie kunnen leveren en efficiënter kunnen werken. Bijvoorbeeld dankzij onze kennis over producten, materialen en eventuele alternatieven konden we SBB adviseren, zoals over welke bezuinigingen er mogelijk waren. En doordat we dicht op de uitvoering zaten, konden we ontwerpen met de garantie dat het ontwerp ook integraal uitvoerbaar is. Uiteindelijk hebben we een bijzonder gedetailleerd uitvoeringsmodel opgeleverd waarin alle informatie van aannemers, onderaannemers en leveranciers is geïntegreerd.” Bijzondere samenwerking De enorme hoeveelheid data in Archicad speelde een essentiële rol bij het slagen van het project, denk aan het 3D-modelleren van de 2D details van de aansluitingen van de buitenruimtes rondom. Ook de unieke werkwijze van SBB leverde een belangrijke bijdrage. “Zij hebben eigen digitale informatiekaarten ontwikkeld voor co-makers en leveranciers”, legt Brink uit. “Deze kaarten, onderdeel van het BIM-protocol, laten specificaties zien van alle onderdelen in het bouwproces. Daarmee wordt tot in detail gevisualiseerd hoe een product eruitziet.” Zo is de samenwerking bij Sluiseiland gekenmerkt door de BIM-expertise van Rijnboutt, de bijzondere uitvraag van SBB en de talloze mogelijkheden die Archicad biedt. Deze onder architecten meest gebruikte software is intuïtief – gebruiksvriendelijk en flexibel – en bovendien kun je er heel veel mee. Both: “Je kunt een ontwerp dankzij Archicad heel ver brengen, tot aan de oplevering. Het stopt niet bij een DO.” Het einde van de mogelijkheden is daarbij nog niet in zicht. “Archicad maakt bijvoorbeeld ook parametrisch ontwerpen mogelijk, in combinatie met Rhino/Grasshopper-tools.” Last but not least is het prettig als de samenwerking met de distributeur soepel verloopt. En dat doet het. “Met KUBUS is het fijn samenwerken”, besluit Brink. “Als we een uitdaging hadden, meestal betrof dat een technische vraag, konden we razendsnel schakelen met ze. Mede dankzij die service is ook het project Sluiseiland een succes geworden.” Project Sluiseiland Vianen Op het historische Sluiseiland in Vianen, nabij Utrecht, verrijzen op een rustige plek in het groen en vlak bij de Lek tientallen appartementen en eengezinswoningen. In vier fases worden de in totaal 184 duurzame woningen gebouwd tussen oud en nieuw Vianen. De tender is gewonnen door een ontwerpteam bestaande uit opdrachtgever SBB Ontwikkelen en Bouwen, Witteveen+Bos, heren 5 architecten, Daring Dutch en Rijnboutt. Daarbij is Rijnboutt onder meer verantwoordelijk voor het landschapsontwerp en voor twee woonblokken: het Centrumblok en het Noordblok, oftewel Kop Noord. Bron: De Architect i.s.m. KUBUS Foto’s: Ineke Oostveen Visualisaties / tekeningen: Rijnboutt
De nood aan betaalbare huurwoningen in Enschede is hoog, de gemeente heeft een grote behoefte aan woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens. Om dat tekort aan te pakken, is de gemeente Enschede samen met woningcorporaties De Woonplaats en SJHT (Stichting Jongeren Huisvesting Twente) van plan om versneld woningen verhuurklaar op te leveren. Waar in Enschede kunnen die woningen dan het beste worden toegevoegd? Voor het antwoord op die vraag werd Rijnboutt geselecteerd. De afgelopen maanden deden we stedenbouwkundige studies naar modulaire en circulaire woningbouw op verschillende locaties in Enschede met elk hun eigen karakter. Er zijn veel kwalitatieve modulaire units en bouwsystemen op de markt, die voldoen aan de hoge duurzaamheidseisen die de corporaties stellen. Het aanbod in verschillende types is heel divers en vaak flexibel en ook in het ruimtelijke en architectonische beeld is veel mogelijk. Door slim combineren en positioneren kan extra kwaliteit worden toegevoegd aan de woning én aan de buurt. Voor een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Na een intensieve schetssessie waarin randvoorwaarden en programmatische ambities werden gedeeld, hebben we – in samenspraak met de gemeentelijke ontwerpers – voor enkele locaties meerdere concept verkavelingen uitgewerkt met de modulaire woningen als bouwstenen. In deze studie is de potentie van de plekken duidelijk geworden. De kwaliteiten van de locatie en de keuze voor het type modulaire woningen worden ingezet om een fijne woonbuurt te ontwerpen die past in de al bestaande omgeving. Ondertussen hebben de corporaties en de gemeente voor vier locaties, Het Stroink, de Ekersdijk, de Paulus Moreelsestraat en de Fazantstraat, afspraken gemaakt en zijn de eerste bewonersavonden geweest. De komende tijd werken we de verkavelingen van deze vier locaties verder uit zodat de richtlijnen voor alle partijen helder zijn. Waar komen voordeuren en buitenruimtes? Wat is de kapvorm, ontsluitingstypologie en beeldkwaliteit? Het tempo zit erin. Oplevering wordt verwacht in de loop van 2023.
Het recentelijk voltooide Holland Park in Diemen, naar het masterplan van stedenbouwkundige Sjoerd Soeters, is een bijzondere gebiedsontwikkeling. In opdracht van Snippe Projecten B.V. & Bouwaccent Vastgoedontwikkeling heeft Rijnboutt zes gesloten bouwblokken ontworpen, die als verschillende panden zijn ingedeeld, met bijzondere variaties in bakstenen, gebogen gevellijnen en balkons. Samen met de collectieve binnentuinen, grachten, pleintjes en het park, is de verouderde kantorenwijk Bergwijkpark getransformeerd tot een levendig stedelijk woongebied. Bergwijkpark, gebouwd in de jaren zeventig, werd begin 21ste eeuw gedomineerd door leegstand. De intentie was om hier een nieuwe woonwijk in een hoge dichtheid te realiseren. De ligging nabij twee metrostations, de goede ontsluiting voor auto’s en fiets, maar vooral de mogelijkheid om een groot aanbod aan betaalbare huur- en koopwoningen toe te voegen aan de Amsterdamse woningmarkt, maakte de ontwikkeling interessant. De initiatiefnemers Snippe Projecten BV en Dutch City Development vroegen Sjoerd Soeters om een stedenbouwkundige opzet te schetsen, waarna Karres en Brands het ontwerp van de openbare ruimte tekende. Om de wijk weer toekomst te bieden is het gebied getransformeerd tot een stedelijk woongebied met een duidelijke identiteit en herkenbaarheid. Soeters’ stedenbouwkundige opzet is verwant aan het door hem ontworpen Sluseholmen in Kopenhagen. Die wijk kent vergelijkbare woonblokken met verschillende woontypen en gevels van diverse architecten. De grachten, kades en bruggen met doorkijkjes over het water of in de binnenruimtes, de verlaagde terrassen en balkons die het contact met het water van de grachten versterken, het zijn de elementen die zowel Sluseholmen als Holland Park afwisselend maken. Gevarieerd gevelbeeld De zes blokken met in totaal zo’n 735 appartementen die wij tussen 2014 en 2021 ontwierpen, liggen in het centrale gebied van Holland Park. Twee blokken grenzen aan de noordzijde van het park. Ze laten goed zien hoe de architectuur bijdraagt aan de identiteit van de wijk: grote woonblokken met aan drie zijden water en veelkleurige gevels aan straten en grachten. Dit alles opgebouwd uit verschillende panden met een grote diversiteit aan woningtypen – van kleinere appartementen tot luxueuze penthouses – in huur en koop. De blokken zijn niet in één materiaal, kleur, of architectonische taal uitgevoerd. Gevels hebben verschillende uitstralingen; er is veel aandacht besteed aan de compositie van baksteenkleuren en -detailleringen. Zo is een rijk palet aan kleuren gekozen voor de bakstenen die in verschillende verbanden en voegkleuren een gevarieerd gevelbeeld opleveren. De afwisseling in balkons, ramen en erkers ondersteunt dit diverse beeld. Ook hebben we veel aandacht aan het daglicht besteed. De balkons zijn gericht op de zon en de lichte kleuren reflecteren het zonlicht. Voor de bouwblokken is ingezet op een uitgekiende volume-opbouw en configuratie van de blokken. Om maximaal licht toe te laten treden in de woningen zijn de blokken aan de zuidzijde deels geopend en loopt het naar het zuidwesten enigszins in hoogte af waardoor er een optimale lichttoetreding en zonoriëntatie is in alle woningen. De bijzondere serres en balkons op de hoeken en de variatie aan buitenruimtes, balkons en royale galerijen waar je je buren ontmoet, dragen bij aan de woonkwaliteit. Harmonieuze parkblokken In tegenstelling tot de overheersend bont geschakeerde identiteit van de meeste bouwblokken, hebben we de zuidgevels van de twee parkblokken, als één geheel ontworpen. Ze bestaan uit individuele panden met verschillende woningtypen. Door de eenheid in materiaal en kleur is een sterke samenhangende gevel aan het park gecreëerd. De warme lichtbruine baksteen, de twee hoektorens, het plein in het midden en de grote balkons, bieden samen met het pleinachtige karakter van de straat een harmonieuze aansluiting op het waterrijke park. Aan het plein zijn ruimtes met commerciële functies toegevoegd voor horeca en detailhandel, wat zorgt voor levendigheid aan de parkzijde. Collectieve binnentuinen De kwaliteit van de binnentuinen varieert sterk. Rijnboutt heeft voor enkele van de zes blokken een schetsontwerp voor de binnentuinen gemaakt met als uitgangspunt dat de tuinen een grote bijdrage aan de natuurbeleving en het gezamenlijk wonen kunnen geven. In de blokken die al wat langer geleden zijn opgeleverd is te zien dat de bewoners zich de collectieve buitenruimte hebben toegeëigend. Bijzonder zijn de poortgebouwen waar een voetgangersbrug toegang biedt tot levendige binnentuinen waar bewoners elkaar ontmoeten, en die overdag via trappen en bruggen ook toegankelijk zijn voor bezoekers. Een bijzondere transformatie Het is bijzonder om een nog niet zo oud kantorenpark geheel te transformeren naar een compacte woonwijk. Dat hiervoor een stads concept is gekozen met een redelijk hoge woningdichtheid pakt goed uit, met een openbare ruimte die plezierig is van maat. Onze hoop is dat de groene kwaliteit van de oevers, de levendigheid en het collectief gebruik van de openbare ruimte en de binnentuinen de komende jaren nog verder gaat toenemen. Met de moderne stadse grachtenpanden, een singel, het plein met horeca en winkels en een park met speelplekken, is Diemen een aantrekkelijke stadsbuurt rijker. Tekst: Richard Koek & Viveka van de Vliet Foto’s: Kees Hummel
De jury van de Rietveldprijs 2022, onder leiding van architect Janneke Bierman, heeft de genomineerden bekendgemaakt. Vijf projecten uit de afgelopen twee jaar, waaronder ons transformatieproject Post Utrecht, maken kans op de Rietveldprijs, de Utrechtse architectuurprijs ter bevordering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. De lijst bevat vijf zeer diverse projecten in Utrecht: een houten appartementengebouw dat verscholen ligt in het groen, een kindcentrum met een bijzonder ontsluiting, een hergebruikt jaren zestig-gebouw in Overvecht, het park langs het laatste stuk herstelde singel en de transformatie van het oude postkantoor tot bibliotheek. De vijf projecten komen in aanmerking voor de Rietveldprijs 2022, te kiezen door de vakjury, en maken tevens kans op de DUIC Publieksprijs. Beide prijzen zullen op zondag 20 november uitgereikt worden in Post Utrecht (Bibliotheek Neude). De vijf genomineerden, in willekeurige volgorde: Wooncoöperatie Overhoop (Camera Obscuradreef), M’n Architect Post Utrecht (Neude), Rijnboutt en Zecc Architecten Kindcentrum Rijnvliet (Pecanlaan), 9graden architectuur Catharijnesingel Zuid (tussen Marga Klompébrug en Bartolomeïbrug), Okra Landschapsarchitecten Woongebouw Monicahof, Studio Ramin Visch Jury De jury van de Rietveldprijs 2022 bestaat uit vier juryleden; voorzitter Janneke Bierman (BiermanHenket), stedenbouwkundige en architect Roy Bijhouwer (Quadrat), architect Carin ter Beek (BLAUW architecten) en Mark Minkjan (stadsgeograaf en architectuurcriticus). Bij het beoordelen van de Utrechtse bouwproductie van 2020 – 2021 kijkt de jury naar de kwaliteit van het project zelf, maar ook naar de bijdrage die het project levert aan de gebouwde omgeving van de stad Utrecht. DUIC Publieksprijs DUIC zal de komende tijd de genomineerde projecten uitlichten met video’s. Vanaf 1 oktober kan het publiek zijn stem uitbrengen op één van de vijf projecten. Het project met de meeste stemmen wint de DUIC Publieksprijs. Bij de prijsuitreiking op 20 november wordt ook een publicatie gepresenteerd, met daarin het juryverslag en een beeld- en tekstessay van de projecten. Bron: rietveldprijs.nl Foto’s: Kees Hummel
Wat zijn de groenste gebouwen van Amsterdam? Arcam zocht het uit en maakte ‘De groene architectuurgids van Amsterdam 2000-2025’. Onze collega Marleen van Driel, architect duurzaamheid associate bij Rijnboutt, was onderdeel van de redactie en heeft samen met collega’s uit het vak meermaals gediscussieerd over de selectie. Want wat maakt deze gebouwen energiezuinig, klimaatbestendig en circulair? Op maandagavond 26 september presenteert Arcam ‘De groene architectuurgids van Amsterdam’ in Pakhuis de Zwijger. De gids bevat de groenste gebouwen van 2000 tot en met 2025, met trendsetters, groene particuliere initiatieven, de top 25 groenste gebouwen van 2018 t/m 2022 en toekomstige iconen. De opgenomen projecten zijn gerangschikt op meetbare begrippen, zoals energieprestatie (EPC/BENG) en circulariteit (MAT1 en MPG), en op een kwalitatieve indicatie van natuurinclusiviteit en klimaatadaptiviteit. De gids laat zien hoe de stad letterlijk en figuurlijk vergroent. De cijfermatige benadering maakt de projecten vergelijkbaar. De selectie biedt ruimschoots aanleiding tot discussie. Wat is groen? Hoe kunnen we dat het beste meten? Wat is het effect van groene criteria in tenderbeleid? En zijn de groenste gebouwen ook de beste? Programma ‘De 25 groenste gebouwen van Amsterdam’ Bij de lancering van de architectuurgids op 26 september gaat moderator Indira van ’t Klooster (directeur Arcam) in gesprek met Marleen en anderen die hebben bijgedragen aan de gids, zoals Rubén Dario Kleimeer (fotograaf), Michiel de Bruine (Director Dutch Residential Investments bij Bouwinvest), Coen van Oostrom (oprichter & CEO bij EDGE), Sabine Lebesque (senior adviseur Ruimtelijke Kwaliteit bij Grond en Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam), Bob Mantel (Programmanager Sustainability Gemeente Amsterdam), Do Janne Vermeulen (architect en partner Team V Architectuur) en Mantijn van Leeuwen (Managing Director NIBE). Onthulling cover Tijdens het programma wordt ook cover onthuld van De groene architectuurgids van Amsterdam 2000-2025. Welk gebouw siert de cover en verdient daarmee de titel ‘groenste gebouw in Amsterdam van dit moment’? Het programma vindt plaats in de Grote Zaal van Pakhuis de Zwijger. Reserveer snel voor een gratis plekje in de zaal. Dit programma is enkel fysiek te bezoeken in de zaal. Het programma is wel later online terug te kijken via dezwijger.nl/terugkijken of via hun YouTube-kanaal. Wat: Lancering De groene architectuurgids van Amsterdam 2000-2025 Datum: Maandag 26 september, 20:00 Locatie: Pakhuis de Zwijer, Grote Zaal Toegang: gratis Bron: arcam.nl
Voor het Noordblok op Sluiseiland Vianen heeft Rijnboutt haar BIM-expertise ingezet vanaf het Definitieve Ontwerp tot het Uitvoerend Ontwerp. Opdrachtgever SBB Ontwikkelen en Bouwen voegde daar een bijzondere manier van uitvragen aan toe. De samenwerking leidde tot dit succesverhaal. Met het stedenbouwkundige plan voor het Sluiseiland tussen oud en nieuw Vianen wonnen wij in 2016 in een ontwerpteam met opdrachtgever SBB Ontwikkelen en Bouwen, Witteveen+Bos en heren 5 architecten de tender voor een nieuw woongebied op een langgerekt eiland langs het Merwedekanaal. We zijn ook verantwoordelijk voor het landschapsontwerp en twee woonblokken: het Noord- en Centrumblok op deze bijzondere locatie met zicht op de Lek, sluizen, bruggen en een passantenhaven. Voor het Noordblok hebben we in samenwerking met SBB BIM ingezet als primaire kennisdrager vanaf het Definitief Ontwerp (DO) tot het Uitvoerend Ontwerp (UO). Wat is het geheim van deze succesvolle samenwerking? Aan tafel zitten BIM-manager en technisch ontwerper Max Both, project- en kwaliteitscoördinator Joost Verheus en technisch ontwerper en BIM-coördinator André Meulenbelt van Rijnboutt, samen met werkvoorbereider Joris Smit en bouw- en procesdeskundige Léon Hoedjes van SBB. Ze vertellen over de samenwerking en het gemeenschappelijke doel bij het project Sluiseiland Vianen. “Hoe je een proces over de hele bouwbreedte aanvliegt is een kwestie van passen en meten. Als aannemer neem je de regie en zoek je naar een ‘normaal’ proces: wanneer trap je op de rem, op welk moment geef je gas?”, vertelt Léon. “Aan de voorkant bespraken we gezamenlijk al dat soort aspecten en de belangrijke details. Eenduidige verwachtingen en duidelijke communicatie zijn daarbij cruciaal voor een goede samenwerking”, zegt hij. Dat beaamt iedereen volmondig. Beide partijen bleken perfect op elkaar afgestemd. “We verstaan elkaars taal, hebben begrip voor elkaars ideeën en hebben als partners samengewerkt”, zeggen ze. Teamspeler “Rijnboutt is een goede teamspeler”, zeggen Léon en Joris van SBB. “Het team werkt procesmatig en bouwkundig op een hoog kwaliteitsniveau, stelt de juiste vragen en weet welke specifieke BIM-aanpak goed aansluit op onze wensen en eisen.” Rijnboutt kreeg ruimte voor eigen initiatief en zet op de juiste momenten de juiste stappen. “Zo kwamen we tijdens het proces dingen tegen die nog niet helemaal goed in elkaar zaten. Tijdens de gedetailleerde uitwerking zagen we dat verschillende aansluitingen van de buitenruimtes in het model nog doorliepen in de daken. Dit hebben we op eigen initiatief aangepast en daarmee de aannemer werk bespaard en de foutmarge verder verlaagd”, vertelt André. “Wij zijn dan ook geen architecten die alleen maar modelleren; wij zijn gevraagd tot aan het UO samen te werken en mee te denken en zetten daarvoor onze expertise en technische kennis in. Maar SBB heeft ons evengoed gevoed met hun kennis. Daardoor kunnen wij ook op dit hoge niveau acteren”, meent Joost. Vanaf het DO tot het UO werd het ontwerp met BIM tot in detail uitgewerkt. Door de kwaliteit van ons DO op BIM- en bouwkundig niveau had SBB het vertrouwen om de uitwerking door ons te laten doen in plaats van door een extern uitwerkbureau, zoals ze normaal gesproken doen. Het levert talloze voordelen op. Niet alleen kun je direct betrouwbare informatie leveren en sneller en efficiënter werken, je kunt ook al in de ontwerpfase zorgen dat de faalkosten worden gereduceerd. “Want juist in die periode kunnen er veel onzekerheden zijn waardoor je weer terug moet naar de tekentafel. Doordat controlerondes niet nodig zijn, win je tijd en geld,” weet Joost, “maar het levert ook lol op, want zo konden we met veel plezier samenwerken.” “Daarnaast zitten we niet alleen dichter bij de uitvoering maar wij bedenken en ontwerpen met de garantie dat het ontwerp ook integraal uitvoerbaar is en dat SBB het Noordblok ook echt kan bouwen”, zegt Max. Zo heeft Rijnboutt de TO-fase gebruikt om het model nog verder maakbaar te krijgen door bouwrelevante informatie, zoals de maten van de dakpannen, die normaal door een architect niet worden meegenomen, te verwerken. “Door de gedetailleerde uitwerking van het hele model is er over elke hoek en sprong nagedacht. Hiermee is het aantal verrassingen tijdens de bouw tot een minimum gereduceerd”, voegt André toe. “Dit betekent minder werkvoorbereiding en het levert een beter eindproduct aan de consument op”, voegt Joris toe. Digitale Informatiekaarten Voor het project Sluiseiland Vianen kreeg Rijnboutt een unieke gespecificeerde uitvraag van het bouwbedrijf. SBB gebruikte hiervoor zelf ontwikkelde Digitale Informatiekaarten – waarmee het in 2021 de DigiDare Award won. Deze kaarten hebben er verder aan bijgedragen dat de wederzijdse verwachtingen en de communicatie duidelijk en helder waren. De kaarten, die onderdeel zijn van het BIM-protocol, tonen tekst en de geometrische visualisaties van alle specifieke onderdelen per fase in het bouwproces zoals diverse kozijnen, dakranden en het metselwerk. Zo zeggen de kaarten niet alleen iets over de data maar zijn ze ook toegankelijker door te visualiseren hoe een product er tot in detail uitziet. “De kans dat de verwachtingen uiteenlopen is hierdoor veel kleiner dan als je gewoon de opdracht uitvoert: maak een TO tot de UO. Punt. Wij wisten precies wat we moesten maken. De heldere kaarten vormen een kapstok om gedurende het proces te communiceren”, zegt André die vanuit Rijnboutt in dagelijks contact stond met Joris en Léon van SBB. “De kaarten zijn niet alleen een hulpmiddel om vroegtijdig behoeftes duidelijk en bespreekbaar te maken en af te bakenen welke informatie nodig is in een bepaalde fase, maar zorgen ervoor dat we in het beoogde detailniveau veel verder kunnen gaan dan een architect normaal gesproken doet.” “Het zijn hapklare informatiebrokjes waarmee alle co-makers en leveranciers gevoed worden. Het maakt de uitwerking en uitvoering een stuk sneller bij het samen bereiden van de maaltijd”, zegt Max. Daarnaast kun je afspraken nog beter standaardiseren en vastleggen. “Dit leidt tot een betere risico-inventarisatie en meer grip op het proces”, zegt Léon tot slot. Het Noordblok met appartementen, een parkeergarage en een collectieve daktuin op dijkniveau en wijds uitzicht over de Lek, vormt samen met de blokken C en D het sluitstuk van alle gebouwen op het Sluiseiland en zal naar schatting medio 2024 worden opgeleverd. Onze ambitie om de BIM-expertise in te zetten bij samenwerkingen met aannemers, biedt veel kansen. Dat hebben projecten als HAAVE in Haarlem en Sluiseiland Vianen al aangetoond. Tekst: Viveka van de Vliet Visualisatie en BIM-modellen: Rijnboutt Digitale informatiekaart: SBB Ontwikkelen en Bouwen
Rijnboutt staat bekend als een vooruitstrevende en betrouwbare BIM-partner voor opdrachtgevers, adviseurs en aannemers. Maar we hebben als bureau hogere ambities: we willen een hoge kwaliteit en betrouwbaarheid bieden én aanjagers zijn van onderzoek en innovatie. Onze BIM-modellen dienen in veel projecten als een onmisbaar ontwerpinstrument, een bron voor betrouwbare en nauwkeurige informatie. Het zorgt voor het waarborgen van de kwaliteit en voor een goede communicatie voor zowel het bureau zelf als voor de ontwerppartners, opdrachtgevers en bouwpartners met wie we nauw samenwerken. “Daar ligt onze kracht: wij hebben veel kennis en (technische) expertise in huis om meer uit de digitale bouwmodellen te halen en waardevolle data aan te bieden aan opdrachtgevers in het ontwerpproces”, zegt architect-partner Maarten Castelijns. “Door samen met de ontwerppartners een integrale BIM-aanpak op te zetten, kunnen we gerichter sturen en in een vroeg stadium betrouwbare informatie leveren. Dat levert meer focus op in het gesprek met de opdrachtgever en zorgt dat we nog krachtiger en efficiënter kunnen ontwerpen dan in de traditionele projecten. Daarnaast kunnen we opdrachtgevers meenemen die niet bekend of onervaren zijn met BIM. Ook kunnen we ontwerppartners die de BIM-ambitie nastreven erbij betrekken.” Compact BIM-team Om de ambitie waar te maken hebben we een compact BIM-kernteam samengesteld waarin Maarten Castelijns en BIM-manager Max Both, samen verantwoordelijk zijn voor de borging van de kwaliteit en betrouwbaarheid van BIM binnen het bureau. Zij worden ondersteund door twee gespecialiseerde BIM-experts: architect Dario Sposini zorgt voor de innovatie en integratie van het ontwerp en technisch ontwerper Lennart Brink voor de technische fase en de interne kwaliteit. Samen zijn ze verantwoordelijk voor de interne scholing van zowel de ontwerpers als de technici op het gebied van BIM via de Rijnboutt Academy. Rijnboutt is onlangs al begonnen met een serie korte per kwartaal terugkerende trainingen. De in een kennisdatabank opgeslagen informatie wordt op een laagdrempelige en toegankelijke manier met alle medewerkers gedeeld. Zo neemt de kennis over de breedte van het bureau toe en leggen we de kennis van BIM niet meer bij één persoon, maar zorgt het dat er meer BIM-verantwoordelijken met affiniteit en kennis van BIM binnen het bureau samenwerken. Het kernteam zorgt daarnaast voor de nodige BIM-structuur en projectgerichte sturing. Vanaf de start van elk project kan het ontwerpteam zodoende samenwerken volgens heldere en per project specifieke BIM-afspraken die zijn vastgelegd in een BIM-protocol voor nieuwbouw, herbestemming en erfgoed. “BIM kun je zien als een groot organisch model. De mogelijkheden zijn eindeloos; je kunt het zo uitgebreid maken als je wilt, maar je moet focussen en keuzes maken in wat voor welk project relevant is,” zegt Max. Vanaf de ontwerpfase Max is binnen het kernteam ook gesprekspartner voor externe partijen en verantwoordelijk voor het onder de aandacht brengen van BIM bij opdrachtgevers, adviseurs en aannemers en het maken van heldere afspraken. Omdat elke ontwerpopgave waar wij aan werken uniek is, is een specifieke BIM-aanpak nodig die goed aansluit op de wensen en eisen van een opgave. Het kernteam haakt aan bij elk project zodat BIM in elke fase de gewenste aandacht krijgt. We passen BIM dan ook het liefst toe vanaf het eerste conceptuele schetsontwerp tot aan de allerlaatste schroef in de realisatie – of het nu een stedenbouwkundig, architectonisch of interieurontwerp betreft. “De grootste pijler van BIM is het creëren van een snelle manier om betrouwbare informatie te leveren in de ontwerpfase. Want juist in die periode kunnen er veel onzekerheden zijn waardoor een plan later niet haalbaar blijkt te zijn en je weer opnieuw naar de tekentafel moet. Dat kost veel tijd en geld. Het werkt effectiever voor beide partijen, voor ons en de opdrachtgever”, zegt Max. Maarten vult aan: “Doordat we in een vroeg stadium meer informatie hebben, kan de opdrachtgever de opbrengsten en kosten veel specifieker definiëren waardoor de onzekerheden kleiner worden.” “Dat is ook vaker de duidelijke wens van grote ontwikkelaars en beleggers die op een steeds vroeger moment die informatie willen”, weet Max. Creativiteit en experiment “We willen de potentie van BIM gebruiken om er het meeste uit te halen”, zegt Dario. “In het ontwerpproces is de tijd altijd beperkt. Maar als je weet wat de doelen en de behoeftes zijn en hoe je het proces eenvoudiger en sneller kan krijgen zonder dat de kaders van het model je in je mogelijkheden en creativiteit beknot, kan BIM als dienend middel fungeren. Het kan eraan bijdragen dat we tijdens de ontwerpfase niet onnodig tijd verspillen maar juist extra vrijheid en tijd creëren voor het design, creativiteit, research en experiment in het ontwerp. De uitdaging is om dat in balans te brengen”, zegt hij. “We willen de technisch ontwerpers en de architect-ontwerpers laten samenwerken zodat ze op dezelfde manier naar de waardes van BIM kijken. Dat zal de kwaliteit van een project ten goede komen”, vult Lennart aan. Vernieuwing en innovatie In de ambitie om voorop te lopen hechten we grote waarde aan vernieuwing en innovatie binnen het BIM-werkveld. Naast onderzoek in samenwerking met het Atelier Rijksbouwmeester naar een verregaande integratie van erfgoedinformatie in BIM-modellen van bestaande monumentale gebouwen, het BIM-loket en de BNA, ondersteunt Rijnboutt Open BIM waarbij de software het mogelijk maakt om IFC’s (universeel uitwisselbare bestandsformaten) te genereren. Hierdoor kunnen bestanden worden samengevoegd en kan en er goed worden samengewerkt. Binnen Rijnboutt krijgen BIM-experts over de breedte van het bureau de mogelijkheid aan onderzoek en ontwikkeling te doen. Zo kunnen ze de BIM-standaarden in de modellen aanscherpen en experimenteren met de nieuwste technologieën, zoals parametrisch ontwerpen en circulair bouwen. Van papierarchitectuur naar digitaal De wisselwerking tussen de analoge en digitale in- en output is een integraal onderdeel van het ontwerpproces. “Ondanks dat het tot nog toe een vrij 2D-gedreven platform is, verschuiven we steeds meer van papierarchitectuur richting 3D-modellen”, weet Lennart. “We integreren beiden door het gebruik van 3D-visualisaties, Augmented Reality, Virtual Reality en 3D-prints vanuit het BIM-model.” Lang niet alle architecten kunnen dat: Rijnboutt heeft de expertise om een gebouw zeer gedetailleerd te modelleren in 3D vanaf het SO, zodat IFC-bestanden kunnen worden uitgewisseld. Vanaf het VO worden hier bouwkundige elementen aan toegevoegd zoals vloeren, wanden en daken. Vanaf dit moment kunnen betrokken partijen zoals adviseurs actief met ons mee ontwerpen en eventuele knelpunten in een vroeg stadium oplossen. De digitale wereld wordt hiermee tastbaarder en concreter, je kunt een heel stedenbouwkundig plan beleven vanuit vogelvlucht en vanaf het straatniveau. Het realistische en goed doordachte ontwerp kunnen we vervolgens afstemmen met de aannemers. Stedenbouwkundig BIM-model We willen de mogelijkheden van BIM verder verbreden bij het opstellen van een stedenbouwkundig plan, waar ontwerpbeslissingen een grote impact hebben op de verdere uitwerking. “Betrouwbare informatie vanuit een stedenbouwkundig BIM-model wordt nog maar zeer beperkt toegepast maar kan goed helpen om hier in een vroeg stadium meer grip op de ontwikkeling te krijgen. Up-to-date informatie uit het BIM-model tijdens het ontwerpproces kan worden geïntegreerd zoals digitale zonne- en schaduwanalyses, windhinder, geluidsbelasting, waterretentie en verkeersanalyses, maar ook de hoeveel groen ten opzichte van stenen bij natuur-inclusief bouwen. Dit kan met name voor opdrachtgevers en gemeentes heel interessant zijn”, zegt Maarten, “en helpt ons duurzame, inclusieve en wendbare steden te ontwikkelen.” Tekst: Viveka van de Vliet Foto’s: Kees Hummel BIM model Rokin Amsterdam: Rijnboutt
Het voormalige Telegraafgebouw ligt aan de straat die ooit bekend stond als de Amsterdamse Fleetstreet. Het fiere krantengebouw uit 1930 herinnert aan die tijd. Maar binnen zijn de drukpersen verdwenen; ze maken plaats voor de moderne kantoren, publiek-commerciële functies en woningen. Rijnboutt heeft het Rijksmonument aan de Nieuwezijds Voorburgwal weer verbonden met het monumentale winkelpand aan de Kalverstraat. Ook zijn de oorspronkelijke kwaliteiten van de pershal, de ruimtelijkheid en het contact met de straat teruggebracht en zijn een aantal moderne blikvangers toegevoegd zoals een ronddraaiende glazen lift met spiraaltrap, een glazen atrium en een nieuw dak met panoramische ramen. Het stoere en uitgesproken gebouw midden in de binnenstad, dat architecten Jan Frederik Staal en G.J. Langhout destijds hebben ontworpen, wordt gekenmerkt door een indrukwekkende dubbelhoge hal op de begane grond waar ooit de enorme drukpersen stonden. Op de overige vier verdiepingen waren de letterzetterij en de kantoren voor de redactie, de administratie en de directie gevestigd en op de dakverdieping de kantine. Na vertrek van huurder Kasbank is Rijnboutt gestart met de herontwikkeling van het onlangs gerealiseerde totaalproject. In opdracht van Kroonenberg Groep, sinds 2016 eigenaar van de beide panden, is in het voormalige Telegraafgebouw meer dan 7.000 m2 kantoorruimte gerealiseerd waar de 250 werknemers van gamebedrijf Guerrilla Games hun intrek hebben genomen. Een inpandige tweelaagse parkeergarage, een viertal woningen boven het winkelpand op de Kalverstraat en een grote winkelruimte op de begane grond in de voormalige pershal, behoren eveneens tot de herontwikkeling. Dynamische route door twee panden De twee gescheiden monumenten mochten niet worden samengevoegd vanwege beschermde erfgrenzen. Maar uiteindelijk kon het bestemmingsplan toch worden gewijzigd, omdat uit onderzoek naar de geschiedenis bleek dat de twee kavels in de jaren dertig al met elkaar verbonden waren. Daardoor kon het voormalig Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal weer worden aaneengesloten met de winkel aan de Kalverstraat 28 waardoor nu aan beide zijden een entree is. Zo ontstaat een route door het historische bouwblok waarbij het mogelijk is vanaf het winkelpand aan de Kalverstraat – een gemeentelijk monument uit 1890 – via de wintertuin tussen beide panden door de voormalige drukpersenhal naar de Nieuwezijds Voorburgwal te lopen. Hiermee is meer dynamiek en levendigheid binnen het gebouw en op straat gecreëerd. “Wij hadden hiervoor een stalen portaal bedacht. Omdat de gevel van de Kalverstraat rust op dat portaal, waren standaard profielen niet afdoende; die hebben we zelf op maat gemaakt. Een huzarenstukje dat samen met de constructeur IMd is gerealiseerd”, aldus senior projectcoördinator Richard Zwagemaker. Ook binnen hebben we het van de omgeving afgesloten Rijksmonument weer geopend en de verloren gegane interne kwaliteit teruggebracht. “Gebaseerd op de meest aantrekkelijke ruimtes, hebben we een aantal keuzes gemaakt”, vertelt architect partner Frederik Vermeesch. “De begane grond was niet geschikt voor de vestiging van een retailer. Het daglicht was beperkt en de zichtbaarheid vanaf de straat en de interactie met het publiek was minimaal”, zegt hij. “De extra verdieping die Kasbank in de pershal had aangebracht om meer kantoorruimte te creëren, is daarom verwijderd waardoor de oorspronkelijke kwaliteiten van de voormalige pershal, een markant onderdeel van het gebouw, in volle glorie zijn teruggebracht.” De winkelruimte beslaat nu in totaal 2.700 m2 en is maar liefst acht meter hoog. Het daglicht valt weer ruimschoots door de ramen naar binnen. Naast een ingang aan de Kalverstraat heeft de winkel nu een hoofdentree aan de Nieuwezijds Voorburgwal, waar de expeditie van de Telegraaf was gevestigd, de plek waar de krantenjongens op de eerste kranten wachtten die van de persen rolden. De entree is weer voorzien van een op de oorspronkelijke luifel gebaseerde nieuwe luifel. Ronddraaiende glazen lift Naast de toevoeging van een drietal nieuwe liften kreeg de centrale hal de meest contrastrijke aanvulling op het historische gebouw: een hypermoderne spectaculaire ronde glazen lift met de eromheen gewikkelde trap. “We wilden aanvankelijk een lift met een ronde glazen schacht zonder kolommenstructuur vrij van de spiraaltrap realiseren”, zegt Zwagemaker, “maar je kunt geen acht meter overbruggen zonder extra ondersteuning.” Om de glazen lift toch los te houden van de trap is de ‘boom’ als draagstructuur gebruikt om de stalen treden aan te bevestigen. Drie tuien aan de vloer van de eerste verdieping geven de constructie extra stevigheid. Door het voor Nederland unieke draai-effect, draait de lift 180 graden waardoor bezoekers op de eerste verdieping bij het atrium met glazen dak en uitzicht op de achtergevel uitstappen. Om dit mogelijk te maken is een belangrijke ingreep gedaan. Alle installatietechniek was op de binnenhof op de tweede etage en op de dakverdieping weggewerkt. “Het bedrijfsrestaurant op de bovenste etage was daardoor klein, donker en belangrijker: je miste het fantastische uitzicht over de stad”, zegt Vermeesch. De installatietechniek is verplaatst naar de kelder waar deze in de randen van de parkeergarage met fietsenstalling is weggewerkt. Zo konden twee blikvangers worden vrijgemaakt. Atrium met glazen takken Het binnenhof kreeg een atrium met een glazen dak dat de kantoorruimtes naar elkaar ontsluit. Hier heeft Guerrilla Games de receptie met eigen theater en bioscoop gevestigd. Om de grote overspanning te realiseren werd een speciale boomkolom toegevoegd met transparante spanten als takken waarvan de toppen het glazen dak dragen. Hierdoor ervaar je volop het zicht op de bovenliggende verdiepingen en op de achtergevel. Panoramisch uitzicht Ook de kantine op de dakverdieping kon zodoende in oppervlakte worden uitgebreid. Het kunststof dak dat de Kasbank in 2000 had toegevoegd is vervangen door een nieuwe op maat gemaakte stalen spantconstructie. Door niet alleen het dak maar ook de gevel te voorzien van zink, ontstaat een mooie overgang. De kozijnen waren zo laag dat het uitzicht over de stad minimaal was. Om meer openheid te creëren zijn de ramen tot de goot teruggebracht en zijn de kopgevels van glas, zodat Guerrilla Games-werknemers vanuit het bedrijfsrestaurant een panoramisch uitzicht hebben over de hele stad. Van de oorspronkelijke architectuur is nagenoeg alleen de kolommenstructuur en het monumentale trappenhuis origineel. Om het gebouw de sfeer van weleer te laten ademen in combinatie met een moderne uitstraling, is het gevelmetselwerk en het trappenhuis gerestaureerd en is het kleuren- en materialenpallet met brons, diepbruin natuursteen en zwart staal hersteld en vertaald naar de materialen van nu. Zo is het Spaanse natuursteen Emperador dat in de jaren dertig werd gebruikt, aangevuld met een hedendaagse natuursteen Moleanos. Ook de stalen profielen met gebloemd glas die ooit de kantoorruimtes van elkaar scheidden, dienden als inspiratie voor de nieuwe zwartstalen profielen met streepjesglas. Het stoere en robuuste monumentale gebouw heeft hiermee een hedendaagse allure gekregen en vormt weer een kloppend hart in de Amsterdamse binnenstad. Tekst: Viveka van de Vliet Foto’s: Kees Hummel
Sinds 2019 is Dick van Gameren decaan van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft. Dit voorjaar presenteerde hij een meerjarenplan dat zich richt op de maatschappelijke rol van de architect. Een gesprek over de architect als vertaler en verbinder, het belang van samenwerken en de kwaliteit van de Nederlandse ontwerptraditie. Een meerjarenplan opstellen, is dat business as usual? “Het idee is dat de opleiding zich eens in de zoveel jaar opnieuw profileert. Zelf ben ik nu ongeveer tweeënhalf jaar decaan, dus voor mij is dit de eerste keer. Ons plan is vooral gericht op samenwerking. Wat bindt die vier afdelingen van Bouwkunde: architectuur, stedenbouw, bouwtechniek en management? Dat lijken soms werelden op zich en tegelijk liggen er allerlei onbenutte kansen in samenhang en samenwerking. De basis is het idee dat de universiteit geen gesloten enclave is. Er spelen vraagstukken in de samenleving en we verwachten van onze studenten dat ze die verkennen en daarin hun positie bepalen. Het perspectief op wat je als architect aan de samenleving kunt bijdragen is de laatste jaren behoorlijk veranderd. Samenwerking en een integrale benadering worden steeds belangrijker. Centraal in ons meerjarenplan staan drie grote maatschappelijke uitdagingen: stedelijke ongelijkheid, de klimaatcrisis en de schaarste aan grondstoffen. Dat zijn onderwerpen die direct gelieerd zijn aan ruimtelijk ontwerp, maar die zo complex zijn dat je ze niet louter vanuit ons eigen vakgebied kunt benaderen. Daarom is het zo goed om binnen Bouwkunde met de vier afdelinge samen op te trekken en andere faculteiten binnen de TU Delft op te zoeken. Daarnaast werken we samen met collega-instellingen voor onderzoek en onderwijs, zoals de Erasmus Universiteit en het Erasmus Medisch Centrum, maar ook met het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS), een samenwerking van TU Delft, Wageningen University & Research (WUR) en Massachusetts Institute of Technology (MIT).” De faculteit Bouwkunde van de TU Delft is zeer internationaal georiënteerd. Wat is er specifiek Nederlands aan de opleiding? “We hebben inderdaad veel buitenlandse studenten, en een groot deel van de onderzoekers en docenten is eveneens afkomstig uit het buitenland. We laten ons inspireren door visiting professors als Marina Tabassum uit Bangladesh, met haar benadering die lokale cultuur, klimaat, materialen en geschiedenis combineert. En visiting professor Anne Lacaton, die ons uitnodigt om het vak te benaderen vanuit het idee dat we alleen nog gebruiken wat we al hebben. Interessant is ook visiting professor Tatiana Bilbao, die zich richt op de eindeloze urbanisaties in Mexico. Daarbij blijft de worteling van onze opleiding in Nederland heel belangrijk. Een grote kwaliteit van de Nederlandse ontwerpcultuur is de integratie van schalen, het bij elkaar brengen van gebouw, stad en landschap. In het buitenland zie je vaak een tweedeling tussen planning – meer in de zin van landinrichting – en het gebouw, met weinig daartussen. De ontwerpcultuur in Nederland onderscheidt zich door een getrapte benadering en de verbindingen tussen de schalen, een kwaliteit die we met de uitdagingen van vandaag heel goed kunnen gebruiken.” Management in the Built Environment komt in jullie plan naar voren als een afdeling met veel kansen. Ligt de oplossing vaker in orgware, denk je? “Management gaat over dingen voor elkaar krijgen. De hele wereld is in transitie, niet alleen wat betreft energie en klimaat maar ook op veel andere terreinen. Ontwerpers proberen die transities te vertalen in concrete ruimtelijke voorstellen, maar daar moet je mensen wel in meekrijgen. Daarin heeft management een sleutelrol. Je ziet dat op meer plekken, zoals op de Bartlett School for the Built Environment van University College London. Zij hebben een campus in Oost- Londen, een gebied dat met het Olympic Park een enorme impuls heeft gekregen. Daar werken ze nu met verschillende faculteiten en partners samen om met lokale partijen, waaronder bewoners en kunstinstellingen, de transitie verder inhoud en gestalte te geven. Daarin is het proces en hoe je dat organiseert heel belangrijk. Iets vergelijkbaars zetten we nu op met Erasmus MC en de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Er is een enorm verschil in levensverwachting tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam ten noorden van de Maas. Je kunt dat constateren – en iedereen schrikt daarvan – maar dan moet je er ook iets aan gaan doen, op een ontwerpende, nadenkende en onderzoekende manier. Daarbij speelt proces een hoofdrol. Want als je dat goed managet en vormgeeft, dan zorgt dat voor de aansluiting tussen ontwerpers enerzijds en bewoners en gebruikers van de plek anderzijds.” Wat is de connectie tussen de opleiding Bouwkunde en de praktijk van de architectenbureaus? “Als opleiding lever je nooit volleerde architecten af. Het is hier geen praktijksimulatie. We leiden onderzoekende ontwerpers op die zaken met elkaar kunnen verbinden en in staat zijn om die ruimtelijk te vertalen. Dat betekent niet dat ze al helemaal weten hoe je een project realiseert. Die kennis kunnen ze hier wel krijgen, maar ze leren het vaak in de praktijk en daarvoor is natuurlijk de Beroepservaringperiode (BEP) heel geschikt. Het is anders dan vroeger, toen Bouwkunde vooral een professionele scholing aanbood. Tegenwoordig is dit een academische opleiding en dat maakt academisch onderzoek een cruciaal onderdeel van het werk. Toch kiezen we er niet voor om op de faculteit alleen mensen die gepromoveerd zijn in dienst te nemen, zoals in het buitenland wel gebeurt. Bij Bouwkunde zoeken we zeker ook docenten uit de praktijk van de ontwerpbureaus.” In het meerjarenplan wordt de ambitie uitgesproken om de architect van de toekomst op te leiden. Wat kenmerkt die architect? “Die architect heeft een brede blik, staat open voor inzichten van buiten de eigen discipline en werkt vanuit het besef dat architectuur geen autonoom vak is maar dat de kracht ligt in verbindingen. De inspiratie daarvoor komt uit verschillende hoeken. Op een grote faculteit als die van ons gaat dat van filosoof Peter Sloterdijk tot socioloog Richard Sennett, van het werk van socioloog en filosoof Bruno Latour tot dat van econoom Thomas Piketty, en vele anderen. Zo bereiden wij onze studenten erop voor dat zij een wezenlijke maatschappelijke bijdrage kunnen leveren door via het ontwerp de dingen bij elkaar te brengen. Het gaat om de architect als vertaler en verbinder. Naast de traditionele ontwerpmethoden beschikt de ruimtelijk ontwerper ook over een nieuw instrumentarium. Dan gaat het met name over datagedreven ontwerp en artificial intelligence. Er zijn tegenwoordig enorme hoeveelheden data beschikbaar waarvan bijvoorbeeld iemand als Maarten van Ham, onze hoogleraar Urban Geography, gebruikmaakt voor zijn onderzoek naar stedelijke ongelijkheid. Die data leveren, tot op buurtniveau, inzichten op die we als stedenbouwkundigen en architecten kunnen gebruiken. Toch is die slag naar het ruimtelijk ontwerp niet altijd even evident. Van artificial intelligence weten we dat het kan helpen om patronen te vinden en combinaties te verkennen, bijvoorbeeld in het werken met data. Maar hoe geavanceerd algoritmes ook worden, ze zullen de ontwerper nooit kunnen vervangen. Die is als vertaler en verbinder in staat samen te werken en kennis te combineren, en kan tegelijk de intuïtie laten spreken. Een ontwerpproces is namelijk nooit puur rationeel. Zelf heb ik de Global Housing research group opgericht. Die richt zich op stedelijke vraagstukken in de Majority World, het deel van de wereld dat we tot voor kort de Global South noemden. Neem Addis Abeba, een stad die hoofdzakelijk bestaat uit informal settlements. In een geregisseerde stedelijke ontwikkeling met een tabula rasa benadering worden die wijken nu in rap tempo gesloopt. Belangrijk punt is echter dat met de krotten ook de sociale structuren tegen de grond gaan, en dat heeft een verwoestend effect op de gemeenschap. We hebben verschillende Ethiopische PhD-kandidaten in Delft die onderzoek doen naar dit onderwerp. Daarbij spelen data en mapping opnieuw een grote rol. Het gaat erom zowel het zichtbare als het onzichtbare te zien, om oog te hebben voor zowel de fysieke stad als de sociale verbanden en structuren die daarin een plek vinden. Wie zich bijvoorbeeld in de zichtbare en onzichtbare kwaliteiten van informal settlements verdiept, zal zich realiseren dat mensen daar niet alleen wonen maar er ook hun inkomen genereren. Wie ontwerpt voor een sloppenwijk doet er dus goed aan om dat niet puur als een woningbouwprobleem te benaderen. Dat geldt ook voor het actuele woningvraagstuk. Daarvoor moeten we het niet zoeken in kwantitatieve oplossingen, we hebben juist veel verschillende strategieën en ontwerpen nodig die samen recht doen aan de stedelijke realiteit.” Dit artikel is gepubliceerd in Rijnboutt Magazine #13 Werk (december 2021). Liever een fysiek exemplaar? Vraag ‘m aan via press@rijnboutt.nl. Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Frederik Vermeesch Fotografie: Ineke Oostveen
City Nieuwegein is de winnaar van de SKG Award publieksprijs 2022, dé Nederlandse prijs voor een bijzonder initiatief in duurzame gebiedsontwikkeling. Op 31 maart is de prijs uitgereikt tijdens het jaarcongres van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling. Wij zijn trots dat we met ons project Doorslagzone, ook wel CityPromenade, samen met onze opdrachtgevers NEOO en Koopmans Bouwgroep bijdragen aan de ambitie van de gemeente om van Nieuwegein de meest duurzame binnenstad van Nederland te maken. Doorslagzone is een ontwikkeling van 452 duurzame huur- en koopwoningen aan de oostzijde van het centrum van Nieuwegein, aan de Doorslag. Een aantrekkelijke locatie om te wonen met de kade van het Doorslagkanaal voor de deur, vlakbij het park Oudegein en met alle stedelijke voorzieningen om de hoek. De hoge dichtheid van het project versterkt de stedelijke kwaliteiten van het stadshart, zowel programmatisch als ruimtelijk. De opzet van woongebouwen biedt grote diversiteit aan woningtypes variërend in grootte van 45 tot ruim 200 vierkante meter. Een gemengde plint met horeca, entrees en woningen zorgt voor de aansluiting op de openbare ruimte. Groen is een centraal thema: collectieve daktuinen op de terrassen van de gebouwen, een publiek toegankelijke binnentuin aansluitend aan het Stadsplein en groene dakranden creëren een aantrekkelijk beeld en dragen bij aan klimaatadaptatie en de biodiversiteit van het stadshart van Nieuwegein. Duurzame gebiedsontwikkeling Voor de SKG Award 2022 waren negen projecten genomineerd. Alle negen inzendingen konden meedingen naar de stem van het publiek via Gebiedsontwikkeling.nu. De publieksprijs is overtuigend gewonnen door City Nieuwegein, ingediend door gemeente Nieuwegein. Met 35 procent van de uitgebrachte stemmen won City Nieuwegein van nummer 2 De Drie Hoefijzers in Breda (ingediend door AM) dat op 21 procent van de stemmen kon rekenen en nummer 3 Buiksloterham (ingediend door gemeente Amsterdam) dat goed was voor 14 procent. Naast de publieksprijs heeft de vakjury van de SKG Award 2022 Buiksloterham in Amsterdam tot winnaar uitgeroepen. Het is de derde keer dat de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) de SKG Award en de publieksprijs uitreikt aan een bijzonder initiatief in duurzame gebiedsontwikkeling. Hiermee willen SKG en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling van de TU Delft de kwaliteit van gebiedsontwikkeling in Nederland waarderen en stimuleren. De vakjury bestond dit jaar uit Co Verdaas (hoogleraar gebiedsontwikkeling TU Delft – voorzitter), Anjelica Cicilia (director acquisition & development bij Syntrus Achmea), Ed Anker (wethouder van onder andere Ruimte en Wonen in Zwolle), Joks Janssen (senior-adviseur-onderzoeker bij PON & Telos en Professor of Practice aan Tilburg University) en Joost Zonneveld (hoofdredacteur Gebiedsontwikkeling.nu). Lees meer op Gebiedsontwikkeling.nu.
“Is dit de straat waar de eendagszaak zit? Zeg maar, een winkel waar bewoners eigen initiatieven mogen uitproberen? Een initiatief van Rochdale?” Najah Aouaki, econoom en stadsstrateeg voor creatieve en inclusieve steden, is zojuist in de Buurtkeuken gearriveerd voor een gesprek naar aanleiding van haar opiniestuk eind vorig jaar in Het Parool. Daarin toonde ze zich zowel kritisch als bezorgd over de wijze waarop de gemeente Amsterdam haar circulaire ambities waarmaakt. Of laat liggen, het is maar hoe je het beschouwt. “Hebben jullie een specifieke gedachte bij deze locatie?” wil Aouaki weten. Onze reden om in de Buurtkeuken in de Lodewijk van Deysselstraat af te spreken hadden we voor later in het gesprek willen bewaren, maar nu trappen we ermee af. De Van Deysselbuurt wacht een ingrijpende vernieuwing, leggen we uit. Deze naoorlogse wijk uit het AUP kampt met een lage leefbaarheid en kansarmoede. “Ontwikkelbuurt?” onderbreekt ze. Ja. Het gaat om een vernieuwings- en verdichtingsopgave in opdracht van Rochdale, waarbij renovatie hand in hand gaat met sloop en nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de huidige bewoners in de buurt moeten kunnen blijven wonen. De Lodewijk van Deysselstraat, van oorsprong het hart van de buurt, blijft intact. Aouaki knikt. “Die woningen die jullie bouwen zijn voor een ander segment?” Ja en nee. Van de bestaande woningen wordt ongeveer de helft gerenoveerd, de andere helft betreft sloop/nieuwbouw. Vanuit de wens om te verdichten worden er ongeveer zevenhonderd woningen aan de buurt toegevoegd. Voor een deel van de bewoners wordt uitgegaan van een grotere bestedingsruimte, het andere deel is afkomstig uit de sociale sector. Beide groepen staan nieuwbouw én renovatiewoningen ter beschikking. “In Amsterdam-Noord wordt die hoeveelheid nieuwkomers en de snelheid waarmee dat gepaard gaat echt als geweld ervaren. Jullie willen dat er hier sprake is van een meer organische ontwikkeling? Een grote opgave.” In één adem vervolgt ze: “Kennen jullie mijn project in de Javastraat? Met de winkeliers?” Een economie van welbevinden Als huiswerk hadden we het artikel in Het Parool bestudeerd. Dat stuk wond er geen doekjes om: “In één keer is zichtbaar waar economen, nationaal en internationaal, al jaren voor waarschuwen. Namelijk dat het huidige neoliberale economische model de ongelijkheid al decennialang doet toenemen. (…) De financiële markten, kortetermijnwinsten en kapitaal zijn leidend geworden, de menselijke maat is uit het oog verloren. Dit systeem staat heel ver af van het ideaalbeeld van marktwerking die zou leiden tot het beste product voor de beste prijs.” Aouaki verbaasde zich erover waarom de gemeente haar ideeën voor Amsterdam Donutstad, naar het model van econoom Kate Raworth, zo beperkt inzet. Raworth, schreef Aouaki, streeft in haar donuttheorie naar een balans tussen “het ecologisch plafond” en “een sociale ondergrens”. Financiële welvaart vertegenwoordigt daarin slechts één van de waarden. Minstens zo belangrijk zijn “opleiding, gezondheid, natuurlijke en ruimtelijke omgeving, en sociale verbanden.” Het opiniestuk was een pleidooi voor het loslaten van de fixatie op economische groei, ten gunste van een “economie van welbevinden, waarin meerdere waarden worden gewogen en bediend.” Eerste laag: het potentieel Het zijn niet alleen maar woorden. Voor de Javastraat ontwikkelde Aouaki in 2015 op eigen initiatief, met bescheiden ondersteuning van het Stadsdeel, een plan dat noodlijdende winkeliers wil ondersteunen. De Javastraat is in hoog tempo veranderd, het gevolg van gemeentelijk beleid. De buurt werd ‘opgewaardeerd’ om hem aantrekkelijker te maken voor kapitaalkrachtige nieuwkomers en ondernemers in het hogere segment. “In nauwelijks drie jaar tijd kwamen er vijfentwintig nieuwe ondernemingen in de straat. Bestaande ondernemers werden daar compleet door overrompeld.” Het initiatief van Aouaki helpt de oorspronkelijke winkeliers aansluiting te vinden bij de transitie. Van adviezen voor aanpassingen in de winkelpresentatie tot pogingen om met het aanbod ‘verschil’ te kunnen maken. De eerste pilot betrof Tigris & Eufraat, een winkel met producten uit het Midden-Oosten. “Op het eerste gezicht de zoveelste groentewinkel, maar je kunt er tahina halen, labneh, zeg maar alles wat je voor Ottolenghi nodig hebt,” zegt ze met gevoel voor ironie. De investeringen moeten de winkeliers zelf doen. “Er dient wel sprake te zijn van een incentive, dat je erin gelooft die stap te zetten.” Net zo belangrijk: hoe geef je vorm aan verandering zonder daarbij je eigen identiteit te verliezen? “Je moet dicht bij jezelf blijven, zelfwaardering is vaak een indicator voor kwaliteit.” Kwaliteit blijkt de grote verbinder. De doelgroep weet waar ze de echte manakish kunnen halen. “Tigris & Eufraat is nu een van de bestlopende zaken in de Javastraat, omarmd door de hipsters in de buurt.” Tweede laag: eigenaarschap De vervolgstap is om een sociale onderneming te starten, waarbij de ondernemers zich organiseren om hun eigen diensten te ontwikkelen. Een gezamenlijke bezorgservice bijvoorbeeld. “Ik heb een pilot gedraaid met een Javabox. Die collectiviteit moet je zelf organiseren, anders doet een HelloFresh dat voor jou. Het doel is winst voor iedereen: de consument, de werknemers, de winkeleigenaar.” Dan is er de Javastraat Foodtour, die Aouaki samen met het Tropenmuseum organiseert. “Mijn moeder vertelde dat toen zij in Nederland aankwam, je nergens koriander kon krijgen. Ottolenghi en humus zijn niet vanzelfsprekend; die zijn met de migratie meegekomen.” Het project beoogt bewoners en winkeliers te verbinden. “Aan bewoners laten zien: dit is goed eten. Trots creëren aan de kant van de winkelier. Zo van: jij maakt hele goede baklava. Jij hoeft je prijs niet te verlagen om het toegankelijker te maken.” In Het Parool verwijst ze naar econoom Mariana Mazzucato. Die laat zien dat “alle innovaties die het kapitalisme hebben voortgestuwd, te herleiden zijn tot overheidsinvesteringen.” Aouaki: “Beleg eigenaarschap en verantwoordelijkheden dan zo dat het de samenleving is die de vruchten plukt – hetzij direct in financiële zin, hetzij doordat marktpartijen binnen de donutgrenzen moeten werken en ook voor maatschappelijk gewin moeten zorgen.” Derde laag: duurzaam verankeren The proof of the pudding is in the eating. Nu lokale ondersteuning loont, zoekt Aouaki aansluiting op bestuurlijk niveau. Ze praat met de stadsdeelvoorzitter, de Dienst Economische Zaken van Amsterdam. “Ik wilde ze laten zien dat het ook anders kan. Dat je met relatief weinig ondersteuning veel impact kunt realiseren. Een andere route.” De gemeente geeft te kennen niet aan buurteconomie te doen. Laat er maar een ondernemingsvereniging ontstaan, die kunnen hun eigen boontjes doppen. “Ze gaan ervan uit dat een Czaar Peterstraat hetzelfde is als een straat als deze. Maar dat is absurd. Ze zien niet dat marktforces zo krachtig zijn, dat die een lokale economie, die wij op papier allemaal superleuk vinden, verdringt.” In het coalitieakkoord leest Aouaki dat de gemeente, net als zijzelf, streeft naar een inclusieve, ongedeelde stad. “We delen het doel. Maar in de route ernaartoe zijn we niet georganiseerd. Waar de gemeente op meerdere waarden zou moeten sturen, legt ze het accent op economische groei. Einstein zei: ‘Insanity is doing the same thing over and over again and expecting different results.’ Dat was ook mijn noodkreet met dat stuk voor Het Parool. We blijven gewoon hetzelfde doen, maar verwachten een ander resultaat.” Dan, met nadruk: “De overheid is het enige kaderstellende orgaan. Bouw dan als overheid de structuren waarbinnen zo’n winkelstraat een eigen corporatie kan worden, waarmee de waardestijging lokaal verankerd blijft. De randvoorwaarden van onze huidige economie creëren een situatie waarbij we wat we hebben opgebouwd, uit handen geven aan Uber of HelloFresh.” Lodewijk van Deysselbuurt “Neem deze wijk, waar jullie als architectenbureau bezig zijn met een vernieuwingsslag. Probeer om ook na te denken over de eigendomsconstructies waarbinnen dat plaatsvindt. Je mengt de buurt met het idee: er moeten woningen bij. Het mechanisme zegt: daarvoor trekken we meer kapitaalkrachtigen aan. We weten dat er veel behoefte is aan woningen voor mensen die al in Nieuw-West wonen. Die bewoners zijn ook opgeleid, die kunnen ook waarde toevoegen. Bovendien verbinden zij zich veel makkelijker met een bestaand ecosysteem.” Belangrijke functies als leerkrachten, kunnen die een plek krijgen in de wijk? Kan het jongerenwerk al worden gehuisvest en wat zijn hun ambities op de langere termijn? “Kijk bij alles wat je doet naar de financieel-economische randvoorwaarden. Financiering hoort er altijd bij. Punt. De vraag is: wat kun je zélf doen? De corporatie kan zeggen: we ontwikkelen alles via land trust. We gaan het voor bewoners toegankelijk maken om in te stappen en te investeren. We halen heel die speculatiehandel eruit. Je hebt hierin een keus.” Het ecosysteem van een wijk Dat wij anno 2021 moeten strijden voor een minimumloon in dit land? En dan willen we het hebben over de leefbaarheid in een wijk? Ze vindt het een gotspe. “De groep werkende armen is gigantisch, het aantal werkende daklozen groeit. Bij het feit dat een stad voor een groot deel bestaat uit deze groepen, blijft buiten beeld dat de stedelijke diversiteit wordt gevoed vanuit precies deze humuslaag. Het zijn termen die we gebruiken als we het hebben over creativiteit en kunstenaars, maar ze gelden ook voor deze groepen. Zij voeden een ecosysteem waar nieuwe dingen uit voortkomen, dingen die een stad bijzonder maken.” Het woord ‘probleemwijk’ is op zich al een issue, betoogt Aouaki. Al noem je het een prachtwijk, een kanswijk; je gaat hierin voorbij aan wie die bewoners zijn. “Het zijn wijken waarbij soms in één generatie de stap wordt gezet van analfabeet naar iemand met een universitaire studie. Die opwaartse mobiliteit, ook in Nieuw-West, is gigantisch. Schrik niet als je te veel tv-schotels ziet. De mensen die daar wonen zijn op een andere manier verbonden. Waar sommigen rommeligheid zien, zie ik kwaliteit, de basis van een economische structuur. Daar zit voor mij ook een groot deel van de inclusiviteit. Bouwen vanuit de wijk. Verbinding maken met haar ecosysteem.” Even houdt ze in. Dan: “Ik kom zelf uit een achterstandswijk. De gelaagdheid van zo’n wijk is bij mij embodied. Het is én-én. Soms in één persoon, soms in één gezin. In één wijk. Om met die gelaagdheid te kunnen werken, moet je je verbinden met wat messy is. Slordig. Dat is niet in simpele structuren te vatten.” Dit artikel is gepubliceerd in Rijnboutt Magazine #13 Werk (december 2021). Liever een fysiek exemplaar? Vraag ‘m aan via press@rijnboutt.nl. Tekst: Jan van Grunsven Deelnemer gesprek: Frederik Vermeesch Fotografie: Ineke Oostveen
De WELL Building Standard, een certificering van het International WELL-Building Institute (IWBI), is de eerste bouwstandaard die zich uitsluitend op de gezondheid en welzijn van de mens richt. Dario Sposini, architect bij Rijnboutt, is een van de eerste architecten in Nederland die de WELL-certificering heeft behaald. De plekken waar we wonen, werken, leren en ontspannen, hebben een grote invloed op onze gezondheid, ons welzijn en de productiviteit. In deze gebouwen brengt ieder van ons ongeveer negentig procent van ons leven door. Daarom zouden ze de kern moeten vormen van de oplossing om welzijn te bevorderen en positieve gezondheidsresultaten te behalen. Daarvoor heeft het Amerikaanse International WELL-Building Institute (IWBI) in 2014 de WELL Building Standard ingevoerd. De organisatie ontwikkelde een toonaangevende tool die wereldwijd onze gezondheid en welzijn in gebouwen, gemeenschappen en organisaties bevordert. Het onafhankelijke op prestaties gebaseerde systeem waarbij de gezondheid in gebouwen wordt gemeten, gecertificeerd en gemonitord, is de eerste bouwstandaard die zich uitsluitend op de gezondheid en welzijn van de mens richt. Architect Dario Sposini behaalde de in Nederland nog vrij nieuwe WELL-certificering en is nu een Accredited Professional (AP). Vanuit een grote interesse in duurzaamheid en in het centraal stellen van het welzijn van mensen, wil hij hiermee bewustzijn creëren dat we onze focus moeten veranderen. “Het gaat niet alleen om het verkopen van vierkante meters, om het investeren in gebouwen, maar ook om het investeren in het welzijn van de mensen die erin leven en werken”, zegt hij. “Bijdragen aan het zo plezierig, comfortabel en gezond mogelijk maken van de omgevingen waarin mensen verblijven, zie ik als belangrijkste doel.” Expertise in huis Rijnboutt onderzoekt met diverse opdrachtgevers de mogelijkheden voor het behalen van een WELL-certificering bij nieuwe projecten. Sposini wil met zijn kennis zijn collega’s adviseren en coachen op het gebied van welzijn en gezondheid. Ook wil hij samen met architect duurzaamheid associate Marleen van Driel opdrachtgevers motiveren om te investeren in WELL. “Ik hoop dat ik als adviseur word meegenomen in het ontwerpproces tot aan de implementatie zodra Rijnboutt een samenwerking start met een ambitieuze opdrachtgever. Een opdrachtgever die een lange termijnvisie heeft en wil investeren in bewoners of werknemers door het opgeleverde gebouw te voorzien van een WELL-certificaat”, zegt hij. Tot nog toe huren veel architectuurbureaus externe adviseurs in voor advies. “Het biedt voordelen om mensen met deze expertise juist in huis te hebben die direct en snel met de eigen architectenteams kunnen overleggen”, denkt Sposini. Aan een WELL-certificering zitten vele voordelen, weet Sposini. “Ervan uitgaand dat de levensduur van een gebouw ongeveer dertig jaar is, dekt de investering in het kantoorpersoneel meer dan 90% van de totale investering (zowel de bouw van het pand als de jaarlijkse kosten). Dit betekent dat investeren in de gezondheid van de mensen in het gebouw een enorme impact heeft op de omzet, als we het alleen over geld hebben. Bovendien heeft een nieuw ontwikkeld kantoorgebouw dat WELL nastreeft, een grotere marktwaarde.” Je kunt substantieel besparen op personeelskosten doordat mensen die tevreden en gezond zijn ook productiever zijn, fysiek sterker en minder vaak gestrest, ziek of burned-out. “Zeker tijdens de pandemie zijn mensen bewuster geworden van het belang van een prettige en comfortabele leef- en werkruimte”, weet Sposini. “Mensen stellen meer eisen aan wat ze voordien als vanzelfsprekend aannamen. Daarom moeten wij het creëren van kantoor- en thuisomgevingen stimuleren die fysiek en mentaal gezond zijn, plekken waar mensen graag tijd doorbrengen en hun gezondheid kunnen verbeteren door onder andere beter eten en de mogelijkheid tot sporten.” WELL-checklist Aan de hand van de WELL-checklist is te meten welke factoren bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving waarin je verblijft, zoals voldoende daglicht en een goed lichtplan, ventilatie, de temperatuur, de mate van isolatie, maar ook de inrichting en kwaliteit van het interieur, het kleurgebruik, het promoten van drinkwater, gezond eten, de aanwezigheid van sportfaciliteiten en de aanwezigheid van trappen zodat mensen meer bewegen. Een andere factor is de zogenoemde biophilia, waarbij de natuur wordt binnengehaald; een groene omgeving is zowel goed voor ons welzijn als voor onze gezondheid. Daarnaast willen we niet in de luchtvervuiling door de stad fietsen, maar in huis of op kantoor is schone lucht minstens zo noodzakelijk om niet ziek te worden. “WELL gaat dus niet alleen over data maar ook over hoe je je ergens voelt”, zegt de architect. De WELL (v1) Building Standard heeft sinds 2020 een uitgebreidere opvolger: de WELL v2 Building Standard, die is ontworpen voor alle type gebouwen, zoals woonhuizen, kantoren en restaurants en geldt voor zowel nieuwbouw, renovaties als bestaande bouw. Anders dan bijvoorbeeld BREAAM, dat de duurzaamheidprestatie van gebouwen bepaalt en specifiek per land is ontwikkeld, is WELL een certificering die wereldwijd geldt. Sposini ziet echter een belangrijke overlap tussen de certificeringen WELL, BREAAM en ook LEED. “Ze beïnvloeden en versterken elkaar”, meent de WELL-AP. “De kwaliteit van een gebouw en de bouwmaterialen zijn belangrijk, want als het bijvoorbeeld teveel hitte absorbeert, heeft dat direct invloed op het interieur en hoe comfortabel mensen zich erin voelen. Daarom levert een opdracht waarbij je alles meeneemt in je ontwerp het beste resultaat op lange termijn.” WELL-projecten worden inmiddels in 68 landen wereldwijd uitgevoerd. In Nederland zijn er nog maar enkele voorbeelden van architectenbureaus die WELL-projecten doen of WELL-AP’s in huis hebben. Ook voor Rijnboutt is het een ambitie om in concrete termen te meten wat WELL precies voor het bureau betekent, meent Sposini. “Door te streven naar een WELL-certificering, kan Rijnboutt zelf als visitekaartje dienen in de ambitie WELL onder de aandacht te brengen”, vindt hij. Wil je meer weten over de mogelijkheden voor een WELL-certificering? Neem contact op met Dario Sposini. Meer informatie: www.wellcertified.com Tekst: Viveka van de Vliet Portret: Ineke Oostveen Afbeeldingen: WELL
“Gebieds- en functiemenging zorgen voor aantrekkelijke en veiliger wijken. Het voorkomt verdere segregatie.” “Inclusiviteit is méér dan bepaalde sociale klassen mengen. De gemengde stad werkt op lange termijn voor geen meter!” Op uitnodiging van Rijnboutt gaan Esther Fleers en Frans Soeterbroek in gesprek over ‘stadmaken’. Wat betekent het eigentijdse woonvraagstuk voor ‘kwetsbare wijken’? Esther Fleers, directeur van Heijmans Vastgoed regio West, en Frans Soeterbroek, socioloog, stadmaker en oprichter van De Ruimtemaker, treffen elkaar in Den Haag Zuidwest. Een kwetsbaar gebied, waar Heijmans in samenwerking met corporatie Staedion en de gemeente Den Haag een succesvolle wijkvernieuwing wil realiseren. De wederopbouwwijken Dreven, Gaarden en Zichten moeten een aantrekkelijk, veerkrachtig en duurzaam woon- en werkgebied worden. De ambitie om van deze buurten een vitale wijk te maken bleek het startpunt voor een twistgesprek over de inclusieve stad, participatie en de rol van de burger in de gebiedsontwikkeling. Gemengde wijk als tovermiddel Den Haag wil een inclusievere stad worden. Maar hoe maken we de stad inclusief en van wie is de stad? Frans Soeterbroek vraagt zich direct hardop af: wat ís een inclusieve stad? En wat levert dat op? Esther Fleers’ respons klinkt helder: “Ik geloof heel erg in een gemengde en inclusieve stad. Het is een plek waar elke doelgroep met elkaar kan wonen en werken. Waar verschillende woontypologieën geïntroduceerd worden, waar mensen wooncarrière kunnen maken, waar werkplekken dichtbij huis zijn wat bijdraagt aan een duurzame mobiliteit. Het is een stad waar verschillende sociale klassen mengen en elkaar kunnen versterken.” De combinatie van wonen en werk vormt een prominente component in deze ruimtelijke opgaven, stelt Fleers. “De inclusieve stad kent aan werk en werknemers, de maakindustrie, een plaats toe in het geheel. Om kwetsbare wijken tegen te gaan is een gemengde stad noodzakelijk.” “Gebieds- en functiemenging zorgen voor levendige en aantrekkelijke wijken, de veiligheid neemt toe en het voorkomt verdere segregatie,” licht Fleers verder toe. Toch druist dit eigentijdse inclusieve denken in tegen Soeterbroeks sociale visie op stadmaken: “Inclusiviteit is méér dan bepaalde sociale klassen mengen. De gemengde stad werkt op lange termijn voor geen meter! We moeten samen de stad maken. Er is nood aan een fijngevoeliger strategie. Op een organische manier dingen laten gebeuren.” Als zelfbenoemd activistische adviseur denkt Soeterbroek niet vanuit grote opgaven, een begrip waar hij lichtelijk geïrriteerd van raakt. “Er moet maatwerk worden geleverd voor de huidige bewoners in plaats van grootschalig te mengen. De woningdifferentiatie helpt niet per se voor de wijkeconomie. Het draagt bij aan schoonheid en veiligheid, maar brengt de sociale samenhang niet vooruit,” betoogt hij. In deze bevraging van de meerwaarde van functiemenging divergeren Fleers en Soeterbroek. Ze vinden elkaar in de kracht van participatie. Maar ze begeven zich op andere schaalniveaus. De sociologische blik van Soeterbroek vertrekt vanuit de bewoner, terwijl Fleers’ overkoepelende visie op wijkvernieuwing uitgaat van samenwerkingen tussen marktpartijen, gemeenten en corporaties, waarin participatie uiteraard een belangrijke rol speelt. Ze heeft zich de afgelopen jaren vanuit haar ontwikkelaarsrol ingezet voor de maatschappelijke meerwaarde van vastgoed. Atypische vastgoedrol “Om de opgaven van vandaag het hoofd te bieden, moeten we beter begrijpen wat er aan de hand is in de wijken. De rol van ontwikkelaars verandert,” beweert Fleers. De casus Den Haag Zuidwest demonstreert de poging van Heijmans om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in deze wijken voor zowel de huidige als toekomstige bewoners, door aandacht te hebben voor programmering die de werkgelegenheid en wijkeconomie stimuleert. “We kunnen als ontwikkelaar een verbinding maken tussen het ruimtelijke-fysieke domein en het sociaal-maatschappelijke domein,” verklaart Fleers. De vraagtekens bij Soeterbroek worden leesbaar: “Ervan afgezien dat Heijmans het goed zal bedoelen, om nu als marktpartij te claimen dat je een regie voert over een buurt, is verontrustend. De wooncrisis toont aan dat we moeten teruggrijpen naar de bewoners, naar het lokale activisme.” (…) “Stadmaken is een publieke zaak. Dat begint bij de bewoners. Zo simpel is het. Door in grote opgaven te denken is er een soort nieuwe bestuurlijke arrogantie ontstaan bij de markt, de overheid en corporaties,” verklaart hij. Die grote opgaven landen vaak als ufo’s bij de buurtbewoners. Mensen komen logischerwijs in verzet omdat de transformatieplannen niet als eigen aanvoelen. “We handelen nog te reactief!” De bewoners worden pas betrokken als de marktpartijen, de gemeente en de overheid hun plannen gemaakt hebben. “Dat is te laat.” De fundamentele vraag is: wie bepaalt wat er in deze wijken gebeurt? Soeterbroek: “Het is een democratische misser dat de bewoners niet als prominente schakel worden ingezet bij wijkvernieuwing. Begin bij gebiedsontwikkeling eerst met het betrekken van de bewoners en handel niet vanuit de marktpartij.” Er wordt in Den Haag Zuidwest doelbewust met de huidige bewoners samengewerkt om de slaagkansen van de wijkvernieuwing te verhogen. Maar ze vormen een onderdeel in een groter structureel geheel waarin diverse (markt)partijen aan de touwtjes trekken. Een doorn in het oog van Soeterbroek. Kwetsbare wijken De transformatie van functiescheiding naar functiemenging in de wederopbouwwijken is een belangrijke maatschappelijke en culturele opgave. Een nieuwe buurteconomie in Den Haag Zuidwest creëren waar zowel de huidige als de toekomstige bewoners zich thuisvoelen, is een complexe zaak. “De problematiek met de leefbaarheid, in combinatie met de enorme druk op de woningmarkt, zorgt ervoor dat breed het besef groeit dat er iets moet gebeuren in de wijken,” duidt Fleers. Het gebied zal de komende vijftien jaar transformeren en verdichten. Hoe zet je zoiets op? De hoe-vraag is volgens Fleers nog niet structureel te beantwoorden. “Er ontbreekt een eenduidige aanpak voor de herstructureringsopgave, terwijl we zien dat in veel steden dezelfde opgaven liggen. Overal zijn er wijken waar dit aan de hand is. En de opgaven verschillen misschien van wijk tot wijk, maar dat betekent niet dat we steeds opnieuw het wiel hoeven uit te vinden.” Marktpartijen kunnen de probleemstelling agenderen en met de betrokken partijen een integrale aanpak uitwerken waarin de bewoner een cruciale rol vervult. “Wij gaan hier niet ontwikkelen zonder de bewoners!” Om integraal te kunnen werken hebben gemeenten bewoners en lokaal activisme nodig, stellen beide gesprekpartners. Bewoners zijn een buitengewoon krachtig middel tegen verkokerd denken en werken. Soeterbroek: “We moeten toch minder markt hebben, en meer publieke sector. Corporaties moeten handelen als volkshuisvester in plaats van als semimarktpartij.” Zowel Fleers als Soeterbroek pleiten voor het opnieuw toekennen van een bredere rol aan woningcorporaties in wijkvernieuwingen. Die weten wat er speelt in de sociale wijken. In plaats van zich alleen te ontfermen over complexbeheer moeten corporaties weer aan wijkvernieuwing kunnen doen. Nu hebben ze die financiële ruimte en middelen niet. De wederopbouwwijken in Den Haag Zuidwest beschikken over sterke ruimtelijke kwaliteiten (ruime opzet en veel openbaar groen). De potentie voor verdichting en het creëren van een gezonde leefomgeving is hier torenhoog. In combinatie met sociaal-maatschappelijke vraagstukken als leefbaarheid, betaalbaarheid en sociale cohesie vraagt dit om een integrale wijkaanpak. “Want een integrale aanpak gaat verder dan alleen de woonomgeving,” poneert Fleers. “Het is de taak van de rijksoverheid om overkoepelend te werken in gebiedsontwikkeling, en een meer integrale wijkaanpak op te zetten waar alle stemmen worden gehoord,” beaamt Soeterbroek. Verbinding “Het behoud van de sociale structuur in Den Haag Zuidwest is een belangrijke uitdaging,” erkent Fleers. Die sociale structuur is een krachtig instrument. Toch meent Soeterbroek dat er over het algemeen nog te weinig wordt gestuurd op het behoud van deze structuren: “Dat komt omdat mensen benaderd worden als consument van hun buurt, als ‘eindgebruiker’ en niet als burger.” Er ligt een onmiskenbare rol voor lokaal activisme bij een cultuur van ‘samen de stad maken’. “Het begint met kijken naar wat er al is,” zegt Soeterbroek. Fleers stemt hiermee in en geeft aan dat je op wijkniveau moet achterhalen welke (woon-werk) kwaliteiten aanwezig zijn en dat je deze vervolgens moet versterken. “Het zichtbaar maken van de informele wijkeconomie is doorslaggevend.” Het makkelijkste is om voort te bouwen op wat er is. Je begint niet vanaf een nulpunt. “Dit is een foutief idee bij gebiedsontwikkeling. Er borrelt al heel wat in wijken. Leer om van daaruit te werken,” stelt Soeterbroek. Laat het transformatiegebied Den Haag Zuidwest hierin een voorbeeld zijn. De verbinding met de burgers op kleinschalig niveau vormt een minimale vereiste in gebiedsontwikkeling. “Want de samenleving herbergt veel collectieve kracht. Het gaat erom die aan te boren en op een hoger plan te brengen. Dat doe je door ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling te verbinden en te vervlechten met democratische vernieuwing en gemeenschapsvorming,” zegt Soeterbroek. “Daarbij komt dat overheden nog te sterk gericht zijn op hun eigen agenda, systemen en logica. Dat werkt verbinding tegen. Terwijl die essentieel is in gebiedsontwikkeling.” Dit artikel is gepubliceerd in Rijnboutt Magazine #13 Werk. Tekst: Charlotte Thomas Deelnemer gesprek: Desirée Eggink Fotografie: Ineke Oostveen
Deze titel is ontleend aan het nieuwe coalitieakkoord waarbinnen de start moet worden gemaakt aan een nieuw Nederland. Want hoewel ik me realiseer dat 75% van wat er nu al gebouwd of aangelegd is, er over 30 jaar nog steeds is, zal ons land ook onherkenbaar veranderd moeten zijn. Weerbaarder, duurzamer, inclusiever en gezonder. Veel belangrijke keuzes die decennialang zijn uitgesteld, zullen nu gemaakt moeten worden. Veel opgaven zijn al urgent, en met een mogelijke toename van ons inwoneraantal tot 20 miljoen in 2050 kan er niet langer worden gewacht. Nu al deelt lang niet iedereen mee in de welvaart van Nederland. Nu al ervaren we de problemen van klimaatverandering in de wateropgave en het natuurbehoud. En nu al kampt ons land met vraagstukken van afnemende leefbaarheid door de milieudruk van verkeer, industrie, landbouw en consumptie. Allemaal opgaven die zich niet vanzelf oplossen. De ontwikkeling van de stad is allesbehalve een gezonde ontwikkeling geweest. Vervuiling, overbelasting, verkeer, pandemieën, uitstoot van stof, lawaai en stank, alles hoopte zich in de stad op. Zelfs na het succes van de modernistische scheiding ging dat door. Maar het tij begint te keren. De aandacht voor gezondheid, welzijn en geluk neemt toe. Ons vak van stedenbouw en architectuur ontbeert daarvoor echter nog veel kennis of meetinstrumenten. Het is veel meer dan alleen groen toevoegen. Het gaat over materialen, over beweging, over vervoersstromen, over zingeving, binnenklimaat, speelruimte. Laten we de lat altijd zo hoog mogelijk leggen en leren van onze zoektocht. Als samenleving staan we in relatie tot gezondheid voor een aantal grote maatschappelijke vraagstukken. Zo neemt de vergrijzing toe, stijgen de zorgkosten, groeit de kloof tussen lage en hoge sociaaleconomische groepen en staan we oog in oog met de gevolgen van klimaatverandering. In de stedelijke leefomgeving komen deze vraagstukken bij elkaar. En juist de stad zelf is ook volop in ontwikkeling. Als motor voor economische ontwikkeling groeit de stad en trekt zij meer en meer inwoners, forensen en bezoekers aan. Naar verwachting woont in 2050 ongeveer 70% van de wereldbevolking in de stad. Ook in Nederland blijven steden de komende jaren uitbreiden en verdichten. De genoemde maatschappelijke uitdagingen vallen daarmee samen met de groei van steden. En dat brengt ons tot de vraag hoe we de stad op de korte en lange termijn leefbaar kunnen houden voor haar inwoners. De gezonde stad Veel aspecten van de hedendaagse stad hebben een negatieve invloed op onze gezondheid. De groei van fastfoodketens en thuisbezorging maakt het bijvoorbeeld mogelijk om een gezond voedingspatroon in te ruilen voor goedkope en gemakkelijke, maar ongezonde keuzes. Ook lichamelijke inactiviteit is een zorg van deze tijd. Een actieve leefstijl wordt bepaald niet gestimuleerd door onze grotendeels geautomatiseerde leefomgeving. Bovendien is naar buiten gaan en jezelf door de stad verplaatsen ook geen onverdeeld genoegen. Veel steden kampen nog met mobiliteitsproblemen die zich uiten in files, drukte in openbaar vervoer, met fijnstof gevulde lucht en onveilige fietsroutes. In een stedelijke omgeving is het een uitdaging om de gezondheid van bewoners en bezoekers te beschermen en een gezonde leefstijl te stimuleren. Wereldwijd gezien scoren Nederlandse steden relatief goed als het gaat om gezondheid. De levensverwachting van onze stedelingen is relatief hoog en het aantal jaren dat men in goede gezondheid leeft ook. Dat willen we graag zo houden, ook als de steden in dichtheid groeien. We moeten dus zoeken naar de kansen voor steden om hun fysieke omgeving verder te optimaliseren ten gunste van de gezondheid. Want de Gezonde Stad is immers geen status quo; zij creëert en verbetert juist voortdurend haar fysieke en sociale omgeving. Onze alledaagse omgeving is een integraal onderdeel van gezondheid en speelt een fundamentele rol bij hoe gezond we zijn, als individu en als gemeenschap. Door de verwachte stedelijke groei is het een flinke opgave om onze steden fysiek zo in te richten dat een bijdrage wordt geleverd aan de gezondheid van de bewoners. Een extra uitdaging ligt er voor de wijken waar veel mensen met een lager inkomen en lagere opleiding wonen. De opgave is hier om de fysieke omgeving gezonder te maken, samen met de bewoners. En voor steden die krimpen is het de uitdaging om voorzieningen die bijdragen aan de gezondheid te behouden. Ook in de wetenschap staat gezonde verstedelijking en een gezonde leefomgeving in de belangstelling. Waar onderzoek naar het bevorderen van gezond gedrag zich tot eind jaren negentig voornamelijk op de individuele aspecten richtte (Hoe motiveer je mensen om gezond te leven?), staan de laatste 15 jaar juist kenmerken van de omgeving waarin mensen leven sterk in de belangstelling (Hoe maak je de gezonde keuze ook de makkelijke keuze?). Dergelijk onderzoek laat zien dat de buurt waarin je woont samenhangt met hoe gezond je bent en of je er een gezonde leefstijl op na houdt, óók wanneer rekening wordt gehouden met de demografische samenstelling van buurten. Ongelijkheid in gezondheid is hiermee ook geografisch een belangrijk thema. Hoe komt het dat mensen in de ene buurt gemiddeld tien jaar minder lang leven dan mensen in de andere buurt? Deze kwestie is ook voor beleidsmakers van groot belang. Gezonde steden zijn fiets- en voetgangersvriendelijk, veilig, duurzaam en klimaatbestendig, hebben gezonde gebouwen en zijn soms ook ‘rafelig’. Niet alles is bestemd en er is letterlijk ruimte over voor spontaan gebruik. Om rekening te houden met de behoeften van de toekomst, kunnen steden bijvoorbeeld zorgen dat ze voldoende groene ruimte bieden in de directe nabijheid van woningen, hitte stress tegengaan en verleiden tot bewegen. Ze kunnen weerbaar worden tegen bijvoorbeeld klimaatverandering. Al deze zaken zijn meetbaar en te monitoren. Steden moeten ook oppassen voor zeldzame en onvoorspelbare gebeurtenissen (zoals de huidige Corona-pandemie) die levens kunnen kosten en hun ontwikkeling kunnen vertragen. Dit betekent dat ze voldoende veerkrachtig moeten zijn. Gezonde ontwikkeling betekent dat aan de huidige eisen wordt voldaan zonder het potentieel voor toekomstige generaties inwoners in gevaar te brengen. De brede definitie van ‘gezondheid’ betekent dat de meting ervan verschillende dimensies moet weerspiegelen. Een gezonde stad is: • een stad die in een gezonde gebouwde omgeving voorziet: ruim, hygiënisch, respect voor cultureel erfgoed • een stad waarin je op een gemakkelijke en gezonde manier door de stad kan bewegen: fietsvriendelijk, voetgangersvriendelijk, dekkend OV netwerk, verkeersveilig • een stad die een gezonde buitenruimte creëert om in te spelen en te verblijven: buitenspelen, met groen om in te spelen, creëren van luwe plekken, zichtbaar groen • een stad die gericht is op een gezond milieu: luchtkwaliteit, geluidsoverlast en hittestress • een stad met een gezonde gemeenschapszin en ruimte voor sociale interactie: veiligheid, ontmoeting, verleiding tot bewegen links: Arcadis, Gezonde Stad Index, 2020 (in dit geval gemeten voor Nijmegen) rechts: Gehl Institute, Inclusive Healthy Places, 2018 De gezonde stad is ook slim De focus van onderzoek ligt op een tegelijk slimme en gezonde stad. Slim, omdat we de kwaliteit van onze leefomgeving centraal stellen. Slim, omdat we afval scheiden en als grondstoffen hergebruiken. Slim, omdat we ons vervoer efficiënter inrichten en onze huizen duurzamer bouwen. Gezond, omdat we geen uitlaatgassen meer willen in de stad. Gezond, omdat we de stad groener maken. Gezond, omdat onze moderne steden uitnodigen tot meer bewegen en ontmoeten. In de slimme en gezonde stad staan bewoners centraal en is het goed wonen, bewegen, werken en ontspannen. Het gaat niet alleen over groener, duurzamer en digitaler; maar ook over de vraag hoe inwoners met elkaar en met de overheid omgaan. Hoe we overlegstructuren inrichten. Die ontwikkeling is een gezamenlijk proces waarin de stad steeds meer vorm krijgt. Voorzieningen zoals medische zorg, onderwijs, transportsystemen en nutsvoorzieningen kunnen met elkaar worden verbonden via een netwerk van sensoren, internet en innovatieve technologische apparaten. Maar met nieuwe technologie alleen krijg je nog geen slimme en gezonde stad. Ook inwoners gaan zich anders gedragen. Zij wekken zelf hun energie op, delen auto’s, leasen hun kleding en interieur en zetten geen vuilnis meer buiten, maar handelen in grondstoffen. De 21ste eeuw vraagt om nieuwe coalities, om grote en kleine initiatieven van overheid, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en kritische en betrokken mensen uit alle lagen van de samenleving die zich willen en kunnen inzetten voor een slimme, duurzame en inclusieve samenleving. Tekst: Richard Koek
De realisatie van het creatieve district Backer+Rueb komt steeds dichterbij. Niet alleen is vorige week de anterieure overeenkomst getekend door gemeente Breda en gebiedsontwikkelaar Amvest, ook is onlangs een uitgebreide ontwikkelingsvisie gepresenteerd in de vorm van een boek. Backer+Rueb wordt een bruisende stedelijke buurt met volop ruimte voor werken, horeca aan de kade en andere publieke voorzieningen. In opdracht van Amvest en in samenwerking met de gemeente Breda heeft Rijnboutt het stedenbouwkundig plan ontworpen en het beeldkwaliteitplan opgesteld. Karres en Brands is verantwoordelijk voor de visie op de openbare ruimte. Met onze gezamenlijke plannen wordt Backer+Rueb onderdeel van het Creative District van Breda. De hele buurt ademt het industriële verleden en wordt gekleurd door kunst, cultuur en creativiteit. Het krijgt kenmerkende zachte, groene binnengebieden en stevige, meer publieke randen. Bijzondere historie In de jaren ’60 van de vorige eeuw was Backer en Rueb een levendig fabriekscomplex en één van de grootste werkgevers van de stad. Meer dan 1400 werknemers maakten er stoommachines, roltrappen en paternosterliften, ketels en allerhande andere machines. Van het destijds imposante bedrijfscomplex resteren nog enkele kenmerkende hallen. Met de herbestemming wordt het gebied weer volledig tot bloei gebracht. Van industrieel erfgoed tot nieuwbouw Backer+Rueb wordt een veelzijdige buurt van circa 500 woningen waarvan de bestaande fabrieksbebouwing de basis vormt. Het Backer en Rueb-kantoor en de hallen zijn de identiteitsdragers van het gebied en worden ook onderdeel van de publieke ruimte. De gebouwen worden opgewaardeerd tot creatieve uitwisselingsplekken door toevoegingen, doorsnijdingen en veranderingen. Ook de nieuwbouw draagt kenmerken van de industriële bebouwing, met bijzondere dakvormen, gebouwcomposities met stapeling van elementen, overstekken en forse maten. De kade aan de haven is een wandelgebied en biedt ruimte aan horeca en terrassen. Over de haven komt een definitieve brug gemaakt die de beide oevers met elkaar verbindt. De stedelijke opzet, het groene karakter en de verwevenheid met de culturele uitingen zorgt voor een levendige en aantrekkelijke nieuwe stadsbuurt. Groen, gezond en stoer In Backer+Rueb wordt het industriële karakter door de inrichting van de openbare ruimte versterkt. Het terrein wordt zo groen mogelijk en autoluw ingericht. Verharding komt alleen daar waar dit noodzakelijk is. Aan de westzijde komt een industrieel openbaar park terwijl de kade langs de haven een stoer karakter krijgt met robuuste inrichtingselementen en bijpassende beplanting. Het groen en water zorgen voor een gezonde leefomgeving en leveren een bijdrage aan klimaatadaptatie. Op weg naar een mooi eindresultaat Na het afronden van het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan volgt een nieuwe fase. Karres en Brands werkt de openbare ruimte verder uit. Onze collega Desirée Eggink beoordeelt in haar rol van superviserend stedenbouwkundige de plannen van de architecten en begeleidt hen richting het CRK (commissie ruimtelijke kwaliteit). In deze hoedanigheid adviseert ze of de plannen binnen de kaders van het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan passen. Naar verwachting wordt in 2022 het bestemmingsplan en de eerste omgevingsvergunning aangevraagd. Lees de volledige Ontwikkelingsvisie hieronder: Meer informatie: www.backerenrueb.nl Visietekening en axo duurzaamheid: Rijnboutt Plantekening: Karres en Brands
Op het binnenterrein van een gesloten woonblok in De Baarsjes in Amsterdam, wordt een telefooncentrale, een gemeentelijk monument uit 1926, herbestemd tot een bijzonder woongebouw met binnentuin en groen dak. Naar verwachting wordt het plan in 2022 verder uitgewerkt. De sinds 2015 leegstaande voormalige KPN-telefooncentrale ligt aan een verhard parkeerterrein in Amsterdam-West. Het is er kaal en verlaten. In ons herbestemmingsplan wordt het bijzondere monument, dat als een verborgen parel midden in een bouwblok ligt, weer tot leven gebracht. Voor de herontwikkeling is gekozen voor een transformatie naar achttien stadswoningen en twee appartementen en een ruime binnentuin als een oase van rust. “De Amsterdamse geschiedenis kent plekken waar rondom gebouwen als scholen of kerken een woonblok wordt gebouwd”, vertelt senior architect Sebastian Janusz die sinds drie jaar aan deze transformatie werkt. “Het uitzonderlijke is dat dit de enige telefooncentrale in Amsterdam is die binnen een bestaand woonblok is gerealiseerd. Daarbij is het werkelijk een verstopte schat die vanaf de straat niet te zien is.” Naast het participatietraject met de buurtbewoners en het indienen van de omgevingsvergunning, heeft Rijnboutt verschillende scenario’s onderzocht – van een kantoor als bestemming tot een gebouw met veertig woningen zoals de opdrachtgever GPS Vastgoed voor ogen had. In onderhandeling met de gemeente en omwonenden is uiteindelijk een programma van eisen opgesteld waarin een compromis van twintig woningen is bereikt. Ook heeft GPS Vastgoed samen met de gemeente een website gelanceerd om buurtbewoners te informeren over het project en ter ondersteuning van het participatieproces. Cultuurhistorische waarde Dit gemeentelijke monument op het binnenterrein tussen de Filips van Almondestraat, Witte de Withstraat en Admiralengracht, is ontworpen door architect Alfred Boeken in de tijd dat er grote behoefte ontstond aan telefoonverbindingen en er niet veel ruimte was in de stad. Als onderdeel van de uitbreiding van Plan West was deze 6e telefooncentrale gepland midden in een woonblok in De Baarsjes. Een bijzondere locatie. Op de begane grond kwam de opslag en de technische ruimte, op de eerste verdieping de telefooncentrale waar dames handmatig de telefoonverbindingen legden. Het pand is in de jaren zestig meerdere malen verbouwd en uitgebreid en is sinds 2009 een gemeentelijk monument, met name vanwege de cultuurhistorische waarde. De ruimtelijke kwaliteiten van het nog gave interieur, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de monumentale hoofdentree met glas-in-loodramen in het originele ontwerp zijn als uitgangspunt genomen om twintig bijzondere, ruimtelijke woningen te ontwerpen die rug aan rug zijn geschakeld. Ze hebben dus allemaal een privé-buitenruimte op de begane grond die aansluit op de gemeenschappelijke tuin. De dominante monumentale schoorsteen die nog altijd voor de KPN-antennes wordt gebruikt, blijft behouden. “Het vormt een belangrijke verticale toevoeging aan een vrijwel horizontaal gebouw”, verklaart Janusz. Daarnaast worden de verwijderde oorspronkelijke kwaliteiten zoveel mogelijk teruggebracht. Zo krijgt het dak een op het origineel gebaseerde nieuwe lichtstraat die weer licht in het gebouw brengt en worden de kunststof panelen die KPN in de loop van de tijd heeft aangebracht vervangen door op de originele gebaseerde houten kozijnen. De oorspronkelijke geveldetaillering wordt zoveel mogelijk hersteld. Vergroening en biodiversiteit Amsterdam-West kent vanwege het grote percentage verhard oppervlak problemen met hittestress en wateroverlast die door het veranderende klimaat in de toekomst alleen maar groter worden. ‘Wij spelen daarop in door maximaal te vergroenen”, zegt landschapsarchitect Michiel van der Drift. “Zorgen voor voldoende schaduw en vergroening is de meeste efficiënte manier om hittestress tegen te gaan.” Het binnenterrein dat in gebruik was als verharde parkeerplaats wordt daarom getransformeerd tot een ruime gemeenschappelijke binnentuin met planten en bomen voor de nieuwe – bewust geen autobezittende – bewoners die de locatie als verbetering van de plek en de stad waarderen. Ook wordt het gebouw voorzien van een groen mos-sedumdak dat de afvoer van regenwater vertraagt. Via een infiltratiebuis wordt het hemelwater afgevoerd naar een grindkoffer onder de vlonders van de privéterrassen zodat het water in de grond kan infiltreren. De tuinmuur krijgt een verscheidenheid aan klimplanten en nestkasten voor vogels en insecten waardoor de locatie niet alleen voor de toekomstige bewoners maar ook voor de flora en fauna een aangename verblijfsplek wordt en bijdraagt aan de biodiversiteit. “Het landschaps- en stedenbouwkundig herbestemmingsproject is zodoende een typisch voorbeeld van de missie van Rijnboutt om de stad beter te maken dan ze was”, zegt Janusz. “Wat goed is, is behouden en wat beter kan, is getransformeerd. Door de multidisciplinaire 360° aanpak vertellen we een integraal, compleet verhaal waarin elk aspect bij de missie aansluit. Het realiseren van het woongebouw betekent een duurzame verdichting van een stuk stad. Het wordt een levendige nieuwe plek om te wonen.” Blijf op de hoogte van het project via www.fva15.nl. Tekst: Viveka van de Vliet Visualisaties: Rijnboutt
Aanstaande zondag 19 september wordt het Nationaal Holocaust Namenmonument in Amsterdam van opdrachtgever het Nederlands Auschwitz Comité officieel geopend door Koning Willem-Alexander. In aanloop naar die datum publiceren we een drietal artikelen over onze rol als coördinerend en uitvoerend architect bij de realisatie van dit bijzondere project. Gedurende het proces werkte Rijnboutt nauw samen met de ontwerper van het monument, architect Daniel Libeskind en vooral diens projectarchitect Johan van Lierop. Omdat Johan van Lierop volgens eigen zeggen te lang weg was uit Nederland, ging het in New York gevestigde Studio Libeskind op zoek naar een lokale partner met organisatorische kwaliteiten, kennis van de lokale bouwpraktijk, goede contacten met de gemeente Amsterdam, en een scherp oog voor detail. Dat wij met succes een vergelijkbare rol hadden vervuld bij de transformatie van het C&A-gebouw aan het Damrak in samenwerking met de eveneens Amerikaanse architect Robert A.M. Stern (RAMSA) en landschapsarchitectuur onderdeel is van ons portfolio, speelde mede een rol bij de keuze om Rijnboutt voor te stellen aan het Nederlands Auschwitz Comité als coördinerend en uitvoerend architect. Toen het project op deze locatie in 2016 startte, was Johan van Lierop hoofdarchitect van het ontwerpteam dat vanuit New York opereerde. Inmiddels is hij als supervisor betrokken bij het Nationaal Holocaust Namenmonument van Studio Libeskind, waar hij dertien jaar heeft gewerkt. Dat hij met zijn gezin naar Nederland verhuisde toen de uitvoering van het Namenmonument startte, bleek de perfecte timing omdat de projectarchitect vanuit Nederland nog sneller kon schakelen in samenwerking met Rijnboutt, meent hij. Aan het realiseren van het Namenmonument ging een wekelijks contact met het Auschwitz Comité en Rijnboutt vooraf om het ontwerp door te spitten en de kritieke details van het complexe project te bekijken en aan te passen. Ook al is het geen gebouw, bij een monument komt evengoed veel kijken, weten beide partijen. De maakbaarheid van het ontwerp Omdat alle aandacht op de stenen moest komen te liggen diende de noodzakelijke maar afleidende techniek subtiel te worden weggewerkt. “Senior projectcoördinator Paul Beijeman en senior technisch ontwerper Margret van den Broek van Rijnboutt zijn uitstekende partners die ons enorm hebben geholpen door steeds met het kritische oog van een expert naar de technische detaillering te kijken”, is de ervaring van Van Lierop. “Dat ze die kwaliteiten hoog in het vaandel hebben staan, geeft vertrouwen en zorgt dat het proces vloeiend verliep.” De thematiek ligt Daniel Libeskind na aan het hart. Eerder heeft hij dat verbeeld zoals in het Joods Museum in Berlijn en het National Holocaust Monument in de Canadese stad Ottawa, waarbij hij een statement niet schuwt. Vanuit de gedachte dat alle slachtoffers een plek verdienen, niet weggestopt maar onder de volle aandacht zodat je er niet omheen kan, is ook het Nationaal Holocaust Namenmonument een confronterend en sterk statement. De boodschap is gevat in vier grote Hebreeuwse letters van spiegelend roestvast staal die van bovenaf het woord ‘In Memoriam’ vormen. Dat de omgeving en zelfs de reflectie van de omgeving wordt gereflecteerd, zorgt voor een caleidoscopisch effect. De elementen lijken los van de muren te zweven; de leegte verbeeldt de discontinuïteit van de geschiedenis. Het ziet er ogenschijnlijk simpel uit maar de muren dragen de uitkragende massieve letters van in totaal 150 ton op slechts 26 kolommen. Hoe deze constructie zich verhoudt, is ook in samenwerking met Rijnboutt en door het kritische oog van Beijeman en Van den Broek bekeken en uitgewerkt, terwijl Studio Libeskind het esthetische ontwerp bewaakte. “Rijnboutt wilde precies weten welke ontwerpzaken voor Libeskind belangrijk waren zodat de voorgestelde aanpassingen die hier niet aan voldeden, al in het projectteam konden worden afgekeurd en snel gezocht kon worden naar een betere oplossing. Het tijdverschil tussen New York en Amsterdam speelde ons in de kaart; problemen die in de middag gedeeld werden, kregen de volgende dag – Nederlandse tijd – vaak al een antwoord”, vertelt Beijeman. Van Lierop hield Libeskind voortdurend op de hoogte en stuurde de gevisualiseerde ontwerpoplossingen naar New York. Deze kwamen vervolgens met de blessing van Daniel Libeskind terug. “Rijnboutt hield een vinger aan de pols en zorgde dat alle partijen met de neus dezelfde kant op stonden”, zegt Van Lierop. Elke steen is een individu Dat het monument opgebouwd moest zijn uit bakstenen heeft niet alleen met de Nederlandse baksteentraditie te maken, Daniel Libeskind wilde geen monument uit een stuk, zoals in het Wertheimpark, omdat elk slachtoffer een individu is die moet staan voor één steen. Dat het niet-lineaire labyrint van muren is gebouwd met 102.000 stenen geeft een idee van de omvang van het aantal slachtoffers van de Holocaust. Daarnaast refereert het aan een Joods gebruik: het leggen van steentjes op het graf van de overledenen. Daarom is er een speciaal vak met kiezels waaruit mensen een steentje kunnen pakken en die kunnen nalaten op de basaltstenen strip op de grond langs de muren. Om de stenen met gegraveerde namen op alfabetische volgorde te leggen, vergde veel rekenwerk en gepuzzel. Collega David Philipsen bedacht een methode om de namen uit de database de juiste plek te geven op de tekeningen en dus op de wanden. Een aardige uitdaging omdat de database op dat moment nog aan verandering onderhevig was. Het resulteerde in een dynamische lijst voor de positie van de namen en de volgorde van het metselwerk. Diezelfde lijst werd vervolgens door Koninklijke Woudenberg omgezet in een plan voor de productie en de logistiek. De lijst wordt straks ook gebruikt zodat nabestaanden de naam van hun familielid of -leden kunnen terugvinden. Dienstbaar groen Ook voor het landschapsontwerp werd Rijnboutt ingeschakeld, inclusief de afwatering, de keuze voor de beplanting en de aansluiting op de openbare ruimte. “We hebben in ons ontwerp goed nagedacht over hoe we de locatie een parkachtige uitstraling kunnen geven die logisch aansluit op de Hoftuin, een prachtige groene oase van rust in de stad,” zegt senior landschapsontwerper Petrouschka Thumann. Zo is vanwege de herkenbaarheid en herhaling, net als in de Hoftuin, aan de drukke Weesperstraat ook een beukenhaag geplaatst zodat je op straatniveau groen ervaart. Ook de keuze voor een plantenvak tegen het hek naar de Hoftuin met siergras en een groenblijvende haag, is zorgvuldig. “Door het landschapsontwerp sober te houden gaat alle aandacht naar het monument”, zegt ze. Vanaf de Hoftuin kun je via de nieuwe stenen trap het Nationaal Holocaust Namenmonument betreden. “Al in 2017 hebben we bij de boomkweker acht exemplaren van de Hertengeweiboom (Gymnocladus dioica) uitgezocht en gereserveerd, een in Nederland zeldzame karakteristieke boom met een markante takkenstructuur”, vertelt Thumann. “In 3D hebben we elke boom met elk een uniek silhouet een passende plek toebedeeld. Wie op het bankje onder de boom met een parasolachtige vorm zit, vindt zo beschutting en de meerstammige exemplaren met grillige bast zijn tussen de letters van het monument geplaats vanwege de aantrekkelijkheid op ooghoogte. Ook was het een logistieke tour de force om alle bomen op de krappe locatie te kunnen planten. Daarom werden de bomen een voor een in een eigen vrachtwagen vervoerd, gelost en geplant. Bezoekers kunnen door en om het monument lopen op een ondergrond van halfverharding. Die keuze heeft meerdere redenen. “Met dit natuurlijke duurzame materiaal is een mooie vlakke vloer te maken die volledig tot aan de stammen van de bomen kan doorlopen, het zorgt voor een goede afwatering en biedt een rustige parkachtige uitstraling”, verklaart Thumann. Zo zijn we erin geslaagd een landschapsontwerp te realiseren dat een vanzelfsprekende toegevoegde kwaliteit biedt, past bij de omgeving en dienstbaar is aan het monument. Alle partijen zijn trots en uiterst tevreden met het resultaat van hun inspanningen. “Het Nationaal Holocaust Namenmonument is straks een bijzondere plek voor nabestaanden om te herdenken, maar ook een toegankelijke plek voor iedereen om te verblijven, te reflecteren op de tragedie in onze geschiedenis en te beseffen dat de dreiging nog altijd bestaat”, zegt Van Lierop tot slot. Tekst: Viveka van de Vliet Visualisaties: Rijnboutt Foto’s: Kees Hummel
Wat nu een grijs bedrijventerrein is aan de Korte Noorderweg in Hilversum, kan in de toekomst het Geuzenpark worden; een aantrekkelijk en toegankelijk woon- en werkgebied in het groen. Op deze compacte locatie moeten ruim 300 woningen worden gerealiseerd. Dat stuit op weerstand van omwonenden. “Maar wat dit project uniek maakt is het proces”, zegt stedenbouwkundige en associate Desirée Eggink. Tijdens het opstellen van de stedenbouwkundige visie wordt intensief met omwonenden gesproken. De intentie van zowel Rijnboutt als opdrachtgever Prosperity is om zorgvuldig naar hen te luisteren, uit te leggen waarom we iets doen en onze plannen waar nodig aan te passen. Op 13 juli 2021 werd de intentieovereenkomst getekend waarin de gemeente Hilversum en de ontwikkelaar Prosperity de afspraak maken om de haalbaarheid van het plan voor Geuzenpark te onderzoeken. Rijnboutt gaat nu in samenspraak met bewoners verder aan de slag met het stedenbouwkundig plan om te komen tot een locatie-ontwikkelplan. Het bedrijventerrein ligt in de Geuzenbuurt, slechts enkele minuten van station Hilversum en het centrum, en wordt voornamelijk omringd door laagbouw uit de eerste helft van de 20e eeuw. De locatie aan de Korte Noorderweg karakteriseert zich door bedrijfsloodsen en achterzijden als tuinschuttingen, parkeerplekken en garageboxen. Het is een gebied met onaantrekkelijke dichte gevels waar de levendigheid ontbreekt en mensen zich ’s avonds niet altijd veilig voelen. Binnen de stedenbouwkundige visie van Rijnboutt wordt dit terrein getransformeerd tot een attractieve en toegankelijke plek waar wonen, werken en groen samengaan. Met een ‘wijk-werk-hub’ gericht op thuiswerkers uit de buurt en voorzien van ondersteunende functies zoals horeca, kinderopvang of zorg. En met een mix van privé buitenruimtes, gemeenschappelijke daktuinen en een openbaar park voor de hele buurt. Bewonersavonden Het woonprogramma vormt een uitdagende opgave op deze compacte plek. De locatie is aangewezen als ontwikkellocatie in de Gebiedsagenda 1221. Dit ambitiedocument voor onder andere de Geuzenbuurt is door de gemeente, ontwikkelaars en bewoners gezamenlijk opgesteld en recent vastgesteld door de raad. Zoals daarin staat geformuleerd, is er behoefte vanuit de wijk aan betaalbare woningen voor starters en ouderen. Om binnen het huidige financiële kader aan deze specifieke wens te kunnen voldoen is echter een hogere dichtheid nodig dan gewenst wordt in het ambitiedocument. Uit meerdere bewonersavonden blijkt dan ook dat de weerstand van direct omwonenden aanvankelijk groot is. “Zij zijn kritisch en vrezen voor inbreuk op hun privacy, meer drukte en het blokkeren van hun zonlicht door de nieuwe bebouwing. We bouwen immers letterlijk in hun achtertuin”, vertelt Eggink. Tijdens de eerste informatieve bewonersavond (4 maart) hebben we onze ambities besproken. Bij de tweede bewonersbijeenkomst (16 maart) hebben we ons plan inhoudelijk toegelicht en vragen beantwoord. Op basis van de reacties en gesprekken tijdens die avonden konden we de belangrijke thema’s definiëren: groen en de openbare ruimte, zon en privacy, ontsluiting en parkeren en leefbaarheid en sociale veiligheid. Bij de derde avond (7 juni) hebben we vervolgens wijzigingen binnen die thema’s in drie varianten voorgelegd om zo het gesprek te kunnen voeren over wat men belangrijk vindt. De zichtbaarheid en toegankelijkheid van het groen en de openbare ruimte spelen hierbij een belangrijke rol als tegengewicht voor de dichtheid. Door gebruik te maken van heldere visualisaties en passende referentiebeelden hopen we te laten zien dat huidige bewoners echt iets moois terugkrijgen. Ondanks de aanwezigheid van hei, het bos en de plassen rondom Hilversum, hebben de Geuzenbuurt en haar aanliggende wijken een groot tekort aan groen in de openbare ruimte. “De groenbehoefte is heel groot”, weet Eggink. “Door te vergroenen voegen we nieuwe kwaliteiten toe aan deze plek, zowel voor de omwonenden als voor de nieuwe bewoners. Het zorgt voor meer biodiversiteit en draagt bij aan een klimaatbestendiger omgeving. En groene daken zorgen voor de opvang van regenwater, isolatie en het tegengaan van hittestress.” Levendig en veilig “Door parkeren ondergronds op te lossen is er minder verkeer en wordt het straatbeeld veiliger en vriendelijker”, vervolgt Eggink. “Ook zorgen we voor levendigheid en een verbetering van de sociale veiligheid door niet met de rug naar de wijk gekeerd te bouwen maar open en toegankelijk met hoofdentrees aan de binnenroutes. Horeca en andere functies in de plinten van de woonblokken en het creëren van plekken voor ontmoeting, dragen daaraan bij.” “Zo hopen we in dit traject de complexe puzzel te ontrafelen en voor te sorteren op een vloeiend proces. Met als resultaat een levendige, veilige en groene buurt waar iedereen zich thuis voelt”, zegt Eggink. Meer weten over het project? Bekijk de projectwebsite. Tekst: Viveka van de Vliet Visualisaties: Rijnboutt
Na een bloeiend visserijverleden wacht het Vlaardingse schiereiland al meer dan twintig jaar op een nieuwe bestemming. Daar komt nu verandering in met het ‘Eiland Van Speyk’. Het is een van de nieuwe woongebieden dat deel uitmaakt van de herstructurering van het kerngebied van de Rivierzone van Vlaardingen waarvoor wij het stedenbouwkundige plan hebben ontworpen. Richard Koek presenteerde op 8 juli 2021 de visie en ambities voor deze plek. De ontwikkeling van Eiland van Speyk kan niet los worden gezien van andere plannen langs de Buitenhaven en de Koningin Wilhelminahaven, het kerngebied van de Rivierzone. Alle deelgebieden worden integraal ontwikkeld en vormen samen de verbinding van de oude stadskern van Vlaardingen met de Nieuwe Maas. De gebieden hebben weliswaar verschillende karakters, maar naast de historische connectie door het belang van het visserijverleden voor de stad hebben ze met elkaar gemeen dat ze het stadsweefsel aaneenrijgen, verdichten en versterken en ruimte bieden aan circa 2.000 nieuwe woningen. Zo is deelgebied Nieuw Sluis rondom het metrostation Vlaardingen Centrum in ontwikkeling. En is Eiland van Speyk – vernoemd naar de monumentale lichtbaak – straks een nieuw dynamisch gebied met een skyline aan de rivier en een grotendeels gesloten bouwblok met een stoere en robuuste compositie van hogere en lagere woongebouwen met daktuinen. Maar ook met toegankelijke openbare ruimtes, nieuwe bedrijvigheid in de plint en op de parkeergarage en fietsenstalling een grote, groene en geluidluwe binnentuin waar bewoners veilig en gezond kunnen verblijven. Dynamiek van verleden en heden Het drie hectare grote schiereiland ligt in zijn geheel in het beschermd stadsgezicht van Vlaardingen en is ingeklemd tussen het bedrijvengebied rond de Koningin Wilhelminahaven, de Buitenhaven en de Nieuwe Maas. Het schiereiland is alleen bereikbaar via het Grote Visserijplein en de Oosthavenkade. De spectaculaire ligging aan de rivier en de korte afstand tot de historische stad en het metrostation vormen aantrekkelijke uitgangspunten voor de nieuwbouw van Eiland van Speyk. Ook de dynamiek van de haven met z’n loodsen, kranen en opslagtanks en de aansluiting op oude pakhuizen die herinneren aan een bloeiend visserijverleden, zijn aanlokkelijke aspecten. De bedrijvigheid is al aan verandering onderhevig; een groot deel van de bebouwing is gesloopt of heeft nieuwe culturele en uitgaansfuncties gekregen. Creatieve bedrijven en de lokale bierbrouwer hebben zich gevestigd in een aantal van de historische pakhuizen en rederijkantoren die herinneren aan een havenleven waar grote scheepswerven en haringrederijen en -rokerijen deel van uitmaakten. Ook de Witte Villa, het meest in het oog springende gebouw aan de Oosthavenkade, wordt opgenomen in de stedenbouwkundige structuur van de ontwikkeling. “De relatie met de geschiedenis en de stoere karakteristieken van de omgeving vormen zodoende een aanknopingspunt voor de nieuwe bestemming”, aldus stedenbouwkundige Richard Koek. Spectaculair uitzicht op water en groen Er wordt flexibel en divers gebouwd om ruimte te geven aan een gevarieerde woningvraag, waarbij is geprobeerd zodanig te ontwerpen dat zoveel mogelijk appartementen naar twee kanten zijn georiënteerd. Zo is het daglicht optimaal en wordt een geluidluwe zijde gecreëerd. Er komen kade- en stadswoningen aan de Oosthavenkade en gebouwen van vijf verdiepingen die zijn geïntegreerd met zes torens van 8 tot 22 verdiepingen waarvan de bovenste lagen geschikt zijn voor grotere appartementen. De torens zijn zo ontworpen dat ze minder schaduweffecten veroorzaken en terrassen hebben met een prachtig uitzicht. De lagere blokken hebben een gemeenschappelijke kern die direct toegang heeft tot de parkeerplaatsen en fietsenstallingen. De locatie van de torens wordt bepaald door een gebalanceerd ritme van het hele ensemble en biedt voldoende zonlicht voor alle ruimtes, zo min mogelijk impact van schaduw en een weids uitzicht op de omgeving. De daken van de lage gebouwen worden groene daken of fungeren als uitkijkpunten. De binnentuin heeft een netwerk van paden in verschillende richtingen. Zo kun je een route lopen van de Waterleidingstraat naar het park bij de rivier. Het zuidelijke deel van de binnentuin heeft twee grote open poorten met een hoogte van drie verdiepingen waardoor ook van binnenuit het water te ervaren is. Oplossingen voor milieu- en geluidsprobleem Voor alle deelgebieden van de Rivierzone geldt een gedeelde visie op de mobiliteit, de verbindingen en het groen. Daarnaast is er ook een gezamenlijke strategie van de samenwerkende partijen in relatie tot de milieubelasting. De ligging aan de Nieuwe Maas is attractief maar vormt ook milieutechnisch een grote uitdaging. Het plangebied ligt immers in het havenindustrieel complex van Rotterdam, recht tegenover Pernis, met ook de Koningin Wilhelminahaven en de Vulcaanhaven als lokale industriële bestemmingen in de directe nabijheid. Geluid van industrie en scheepvaart, de complexiteit van het periodiek hoog water in dit buitendijkse gebied en veiligheid vormen uitdagingen ten aanzien van de toekomstige indeling van het gebied. Dat betekent maatwerk in het kader van de Stad & Milieubenadering om woningbouw hier mogelijk te maken, weet Koek. Het stedenbouwkundig plan is de eerste opzet om aan te tonen dat op een verantwoorde en kwalitatieve wijze in het gebied gewoond kan worden. Voor de geluidsproblematiek (het Eiland van Speyk is alzijdig geluidbelast vanwege de omringende industrie) zijn maatregelen als extra kierdichting in de gevel, goed afgeschermde buitenruimtes, de kwaliteit van de openbare ruimte en het geluidluwe binnenterrein belangrijk om een aangenaam en rustig woon- en verblijfsklimaat te creëren. Tenslotte zal het huidige maaiveld, waarvan de bodem deels is gesaneerd en deels nog wordt gesaneerd, worden afgedekt met een laag schone grond waardoor het verhoogde terrein ongeveer 3,45 m. +NAP komt te liggen en goed bestand is tegen hoog water. De bereikbaarheid van het Eiland van Speyk, met name voor de hulpdiensten, is in geval van periodiek hoog water nog wel een uitdaging. Deze uitdaging zal voor het gehele gebied rondom de Koningin Wilhelminahaven moeten worden opgepakt. Gezond en duurzaam In onze visie, opgesteld in opdracht van OMA Amsterdam, Kroon & De Koning, VolkerWessels en de gemeente Vlaardingen, kan het plangebied bijdragen aan een duurzame stedelijke vernieuwing. De belangrijke thema’s vanuit de ‘Sustainable Development Goals’ van de VN zijn vertaald in categorieën waarop de planvorming is gebaseerd. Gezondheid is vanwege de ligging in het havengebied het belangrijkste aspect. In ons plan wordt onder meer de geluidsproblematiek zorgvuldig aangepakt door de inrichting van de binnentuin en de uitwerking van de woningen. We zetten verder in op het opvangen en gebruiken van hemelwater, op een hoge mate van natuurinclusiviteit en biodiversiteit en op het tegengaan van hittestress. Ook wordt een specifiek warmte- en energieconcept opgesteld. Daarbij zijn bodem en water bruikbaar, komen PV-panelen op de daken van de hogere torens en spelen garages en elektrische oplaadpunten een rol in de energiehuishouding. Daarnaast werken we aan een toegesneden mobiliteitsconcept waarbij het gebruik van fiets en OV voorop staat. In het ontwerp wordt tevens het collectief beheren en regelen van zaken door bewoners aangemoedigd, zoals de zorg voor het grote binnenterrein dat wordt voorzien van een collectieve ontmoetingsruimte en de ondergelegen stallingsruimten voor auto’s en fietsen. De eerstvolgende stappen die dit jaar op de planning staan zijn het opstellen van een MilieuEffectRapportage (MER) voor het plangebied van de gehele Rivierzone en de afronding van het ontwerpbestemmingsplan voor Eiland van Speyk. Beide worden naar verwachting in het voorjaar van 2022 vastgesteld. Dan zal ook het stedenbouwkundig plan worden uitgewerkt richting de bouwplannen en het inrichtingsplan voor het landschap. Meer informatie vind je op de projectwebsite van de gemeente Vlaardingen of op rivierzone.com. Tekst: Viveka van de Vliet en Richard Koek Visualisaties: Rijnboutt
In september opent het Nationaal Holocaust Namenmonument in Amsterdam van opdrachtgever het Nederlands Auschwitz Comité naar het ontwerp van architect Daniel Libeskind. In aanloop daar naartoe publiceren we een drietal artikelen over onze rol als coördinerend en uitvoerend architect bij de realisatie van dit bijzondere project. Hierbij waren tal van externe adviseurs betrokken, zoals de constructeur, metselwerkspecialist, rvs-specialist en het restauratiebouwbedrijf. Rijnboutt was de tekenpen van alle betrokken partijen. “Wij spreken de taal van iedereen”, vertelt senior projectcoördinator Paul Beijeman. “Omdat het Nationaal Holocaust Namenmonument noch een kunstwerk noch een gebouw is, konden wij en veel betrokken adviseurs en specialisten niet putten uit ervaring”, vertelt Beijeman. “Daarom heeft Rijnboutt als spin in het web een belangrijke rol gespeeld. Wij maakten de vertaalslag van het jargon van de specialisten naar een taal die begrijpelijk is voor onder andere de opdrachtgever en de gemeente.” Speciaal ontwikkelde bakstenen Enkele specialisten, waaronder constructeur IMd Raadgevende Ingenieurs, werden gevraagd vanwege eerdere goede ervaringen in de samenwerking met Rijnboutt, maar baksteenfabrikant Rodruza bood zichzelf aan als leverancier van gratis bakstenen voor het monument. Voor dit project ontwikkelden ze een baksteen met een specifieke kleur, maat en samenstelling. Die stenen moesten aan hoge – esthetische – kwaliteiten voldoen. Voor het adviseren en controleren van de bakstenen en het metselwerk werd Adviesbureau Vekemans ingeschakeld. Paul Beijeman: “Samen met Harrie Vekemans hebben we alle bakstenen gekeurd. Er zijn meerdere partijen stenen voor nodig geweest om tot een definitieve selectie te kunnen komen, want het luistert heel nauw.” De stenen mochten niet te klein of te groot zijn, niet te donker of te licht van kleur en geen oneffenheden bezitten die gevolgen konden hebben voor het juist graveren van de 102.000 namen van Nederlandse slachtoffers van de Holocaust – Joden, Sinti en Roma – die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Vekemans ging ook op zoek naar een partij die de namen, geboortedata en de leeftijden van de slachtoffers in de bakstenen kon graveren. Er zijn verschillende testen gedaan, onder andere bij Energieonderzoek Centrum Nederland in Petten. Uiteindelijk zijn de gegevens door Reijnders graveer & lasertechniek stuk voor stuk met een robotarm op de 102.000 stenen gelaserd, een proces dat ruim vijf maanden duurde. Tijdrovend, complex karwei met precisie uitgevoerd “Omdat het monument geen standaard gebouw is, werd besloten om een aannemer toe te voegen aan het ontwerpteam: er werd een shortlist van vier aannemers opgesteld die we een pitch hebben laten doen”, vertelt Beijeman. Koninklijke Woudenberg, dat gespecialiseerd is in herbestemming, renovatie, restauratie en onderhoud van cultureel erfgoed, zoals kerken, monumenten en beeldhouwwerken, is gekozen vanwege deze kennis en ervaring. Het restauratiebouwbedrijf heeft het labyrint van 72 muren met namen met de grootst mogelijke nauwkeurigheid opgemetseld. Van tevoren is exact berekend hoe de stenen in kleine bundels worden verwerkt, zodat elke steen op de vooraf bepaalde positie in het monument kon worden geplaatst. Alle namen die het Nationaal Auschwitz Comité uit verschillende databases heeft verzameld, zijn op alfabetische volgorde gelegd. “Dat was een enorme puzzel”, vertelt Beijeman, “Omdat de eerste steen uit het alfabet links bovenin begint in verticale rijen, maar het metselwerk uiteraard links onderaan start en horizontaal wordt gemetseld. Deze zeer ingewikkelde logistieke klus heeft meerdere personen vele maanden werk bezorgd.” Voor het metselen van de bakstenen is een speciale lijmtechniek gekozen, zodat de muren decennialang schadevrij overeind kunnen blijven staan en eventuele ontbrekende of verkeerd gespelde namen vervangen kunnen worden. Omdat er nog steeds namen of correcties bijkomen, is tevens besloten een reserve-namenwand te realiseren. Hebreeuwse verwijzing en bijzonder lichtontwerp Het monument draagt vier objecten van spiegelend roestvaststaal; Hebreeuwse letters לזכר die samen het woord ‘in memoriam’/ ‘in herinnering aan’ weergeven. De bakstenen in combinatie met de sterk reflecterende geometrische vormen van de stalen letters, leggen een verbinding tussen het Amsterdams verleden en het heden. Op de plek waar de bakstenen muren en de metalen vormen elkaar kruisen, zit een smalle leegte waardoor de letters lijken te zweven. Er was geen ervaring met het werken met spiegelend vlak rvs en ook niet elk bedrijf is in staat zulke unieke elementen te maken. We kwamen terecht bij het bedrijf AIP partners, dat over de hele wereld kunstprojecten realiseert met dit materiaal en ervaring heeft met de bewerkingen op dit hoge uitvoeringsniveau. Omdat het berekenen van het rvs een aparte expertise is, werd ABT als tweede specialist erbij gevraagd. Paul Rohlfs, projectmanager bij het Nationaal Auschwitz Comité, vertelt hierover: “Het voltooien van de spiegelstalen bovenconstructie was een zeer bijzondere mijlpaal. Temeer als je bedenkt hoeveel voeten het in aarde heeft gehad. Met het verwezenlijken van Libeskind’s ontwerp hebben we met alle partijen mogelijk gemaakt wat op momenten onmogelijk leek.” Voor het geheel moest vervolgens een lichtontwerp worden gemaakt. “Daarvoor hadden wij Ulrike Brandi Licht voorgesteld, met wie we aan het Damrak hebben samengewerkt. Zij heeft veel ervaring met het uitlichten van schouwburgen en monumenten”, weet Beijeman, “En ook Studio Libeskind was heel enthousiast over haar.” Tot slot heeft Rijnboutt het landschapsontwerp gemaakt, een uitwerking van de door Libeskind gewenste sfeer, en geadviseerd over bomen, planten en het maaiveld. In de uitvoering is nauw samengewerkt met directievoerder Pieter van den Berge van Aumento om ervoor te zorgen dat het eindresultaat van alle eerder genoemde specialisten gewaarborgd werd. Het Nationaal Holocaust Namenmonument vormt nu het meest actuele tastbare archief van de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust; achter elke naam schuilt een omgekomen persoon die eindelijk een plek ter nagedachtenis heeft gekregen. “Vergeten zijn ze niet en nooit zullen ze vergeten worden”, aldus Jacques Grishaver, voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité. Beijeman: “Mooi om te zien dat alle betrokken partijen zich gedurende het proces bewust zijn van de waarde en beladenheid van dit project. Tot en met het leggen van de laatste steen wordt er met uiterste zorgvuldigheid aan gewerkt.” Tekst: Viveka van de Vliet Foto’s monument: Kees Hummel Foto van bouw: Dirk Spits
Stedelijk wonen in een bomenrijke, autoluwe en door water omringde duurzame wijk. Dat is wat Rijnboutt beoogt in de Boerhaavewijk in Schalkwijk. Woensdag 23 juni is de bouw gestart van het integrale nieuwbouwproject HAAVE dat bestaat uit een ensemble van drie hoogwaardige nieuwe wooncomplexen. Wij ontwierpen het Singelgebouw, het Parkgebouw en de randvoorwaarden voor het derde blok, Hof van Damiate, dat in een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap wordt uitgegeven. We zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor het bijzondere en gevarieerde landschapsontwerp. De modernistische uitbreidingswijk Schalkwijk in Haarlem Zuid is een typische jaren zestigbuurt die sterk in ontwikkeling is en uitgroeit tot een volwaardig tweede stadshart van Haarlem. Rijnboutt geeft met HAAVE een krachtige impuls aan de Boerhaavewijk. Hiermee wonnen we in 2017 samen met projectontwikkelaar BEMOG de tender van de gemeente Haarlem. Net zo divers als het landschap zijn de woonwensen: daarom realiseren we een gemixte woonbuurt met een grote variatie aan architectuur, woningtypen en woonoppervlaktes. Op het nog braakliggende grasveld tussen de Floris van Adrichemlaan en de Louis Pasteurstraat moeten in totaal 150 woningen verrijzen. In het Parkgebouw komen 47 huurappartementen, in het Singelgebouw 87 wooneenheden met verschillende typologieën: een woongebouw met respectievelijk 52 koopappartementen, achttien eengezinswoningen, veertien huurappartementen en drie specials. De zestien zelfbouwwoningen (in CPO) zijn ontworpen door Gubu architecten. Op de hoek van de Floris van Adrichemlaan en Louis Pasteurstraat komt op de begane grond in het Singelgebouw een commerciële ruimte, Donker Groen realiseert een gemeenschappelijke binnentuin en Rijnboutt creëert grote entreehallen. Deze dienen tevens als multifunctionele ruimtes waar bewoners elkaar ontmoeten en activiteiten kunnen organiseren. “Het sluit aan bij de thema’s van deze tijd: inclusiviteit, collectiviteit en duurzaamheid”, zegt architect partner Mattijs Rijnboutt. Duurzame ambitie Dat het een duurzame wijk wordt, is een gemeenschappelijke ambitie van Rijnboutt, BEMOG en de gemeente Haarlem. “Daar worden hoge eisen aan gesteld,” weet Mattijs Rijnboutt. “Woningen worden aardgasvrij, beschikken over een warmtepomp, vloerverwarming en met PV-panelen wekken bewoners hun eigen energie op. Daarnaast hebben we gebruik gemaakt van toekomstbestendige bouwmaterialen zoals hout voor de afwerking op de begane grond van de woonblokken. De lichte kleurstelling van de bakstenen gevels met horizontale lijnen en de mooie detaillering van de toegepaste materialen, geven de gebouwen met royale raampartijen en verspringende, deels inpandige balkons, een hedendaagse, warme eigen identiteit als ensemble.” “Ook de half verdiepte parkeergarage met in totaal 130 parkeerplaatsen, geeft veel kwaliteit aan het openbare gebied tussen de woongebouwen”, vertelt de architect verder. Zo krijgt de binnenstraat van HAAVE een kindvriendelijke autoluwe inrichting; bestemmingsverkeer kan slechts in een richting een rondje rijden. Een groot deel van de bewoners beschikt over een eigen fietsenberging en er zijn twee inpandige collectieve fietsenstallingen. De koopappartementen boven de parkeergarage krijgen groene terrassen. Aan de zuidzijde van dit woonblok aan de Floris van Adrichemlaan komt een nieuwe gracht met woningen die de sfeer van Amsterdamse grachtenpanden uitstralen, compleet met trappetjes en een kademuur waarop bewoners bijna met hun voeten in het water kunnen zitten. Hier bloeien straks gleditsia’s met hun gele bladkleur, terwijl aan de straatkant iepen komen die geschikter zijn voor verharde omgevingen. Natuurinclusieve ambitie Vanuit een integrale ontwerpbenadering heeft Rijnboutt de kwaliteit van de buitenruimte weten te waarborgen met natuurinclusiviteit als ambitie. “We hebben veel aandacht besteed aan de overgang van de woningen naar de openbare ruimte en aan het verhogen van de natuurwaarde door zo min mogelijk verharding in de wijk te brengen. Veel groen en water zorgt ook voor sfeer en een gevoel van rust en natuurbeleving in een stedelijke omgeving”, aldus senior landschapsarchitect Marian Enders. Het plangebied is strak vormgeven langs de rechte ruggengraat van de doorgaande Amerikavaart aan de westzijde en de straat aan de oostkant. “Een ‘tapijt’ van rode baksteen klinkers geeft duidelijk de afbakening van deze nieuwe woonwijk aan. Daarop hebben we vier verschillende gebieden gecreëerd waarbij bomenrijen, kruiden en struiken per deelgebied variëren en aansluiten op de strakke uitstraling”, vertelt hij. Een aantal bestaande bomen moest worden gekapt, maar daarvoor is het dubbele aantal bomen – van elzen en iepen tot de ahorn en fruitbomen – teruggekomen. “De privéterrassen aan de westzijde van de koopappartementen in het Singelgebouw sluiten aan op het openbare gebied, aan de ecologische structuur en de brede oevers van de Amerikavaart. Dit hebben we nog aantrekkelijker gemaakt door een half verharde wandelpromenade te creëren die geflankeerd wordt door kruiden en bloemen. Ook komen er gekapte bomen te liggen die vogels en insecten aantrekken. We proberen de kwaliteit van wat er al aan natuur is zoveel mogelijk te behouden”, zegt Enders. “Dat inzicht passen we vaker toe: we laten delen van de natuur z’n gang gaan in plaats van dat we alles willen ontwerpen.” Park met wadi Bewoners van het Parkgebouw hebben uitzicht op het openbare park aan de noordzijde van de nieuwe wijk. Het gemeentelijk park wordt heringericht met onder andere nieuwe paden en beplanting, waarbij de diversiteit van de bestaande bomen wordt gekoesterd. Tussen de woonblokken hebben wij een wadi gecreëerd. Deze bufferings- en infiltratievoorziening verzamelt het hemelwater en zorgt dat het de kans krijgt in de grond te infiltreren. Wanneer de wadi vol is, loopt het water over naar de Amerikavaart. Voetgangers kunnen via blokken die tevens als speelobject dienen, over het water lopen. Er worden elzen aangeplant die goed tegen natte voeten kunnen. “Op deze manier wordt ingespeeld op klimaatveranderingen: een aantrekkelijk woongebied met veel groen is goed voor het microklimaat, door de bomenrijkheid wordt voldoende schaduw gecreëerd en de aanleg van een wadi zorgt ervoor dat het gebied is uitgerust om zware buien aan te kunnen”, weet Enders. “Zo vormt HAAVE een aanwinst voor de stad”, vat Mattijs Rijnboutt het project samen. Tekst: Viveka van de Vliet Visualisaties: Beeldenfabriek
Het kwam voor velen als een totale verrassing in het maandagochtendoverleg: het vertrek van algemeen directeur Bart van der Vossen. Vijfentwintig jaar lang was hij een verbindende factor binnen Rijnboutt; nu gaat hij zijn maatschappelijke ambities buiten het kantoor verkennen. Hij laat het bureau met een gerust hart achter: “Ik ben Rijnboutt niet, Rijnboutt is zichzelf.” Toen hij ging studeren was het een twijfelpunt: medicijnen of bouwkunde? “Ik heb vaak gedacht was ik maar huisarts geworden,” zegt Bart van der Vossen lachend. “Dan wordt je expertise tenminste erkend, althans door de meeste mensen. Als architect moet je voortdurend knokken voor erkenning van het vakmanschap en je positie bevechten. En het lastige is dat architecten nog steeds niet zo goed zijn in lobbyen.” Een blik op zijn staat van dienst als architect, partner en algemeen directeur bij Rijnboutt, wekt de indruk dat het hem toch aardig gelukt is. Ideale opdracht Vijfentwintig jaar Rijnboutt; hoe loop je daar in een uurtje doorheen? Van der Vossen praat liever over processen dan resultaten. Op verzoek noemt hij twee projecten die hem na aan het hart liggen. De eerste is de Ontmoeting in Amstelveen, een complex met een gevarieerde mix van woningen voor 55-plussers en zorg- en welzijnsvoorzieningen voor een breder publiek. Een samenwerking met aannemer De Nijs, midden in de financiële crisis. Van der Vossen: “Dat was de ideale opdracht in een gekke tijd. Toen we gingen pitchen in 2007 kwamen er voor ons twintig mannen in pak de deur uit: een enorm consortium van beleggers en financiers. En toen kwamen wij, Winfred de Nijs en ik. Winfred stond persoonlijk garant met zijn eigen jaarrekening die hij over tafel schoof. We wonnen, en hebben in de uitvoering op geen enkele manier op kwaliteit ingeleverd. Dat was het goede aan de kredietcrisis: alleen de mensen die echt moeite en energie in het realiseren van een project stopten kregen het voor elkaar.” Integrale teams Een “ideaal Rijnboutt-project” van recentere aard is de Kop van Cruquius in Amsterdam: de transformatie van een oud industriegebied naar gevarieerde woonwijk. Rijnboutt raakte er op een argeloze manier bij betrokken, maar dat groeide uit tot iets veel groters: een integrale opdracht van ontwikkelaar Amvest. “We kregen het stedenbouwkundig ontwerp, de gebouwen en het landschapsontwerp van de openbare ruimte en de daktuinen. Dat betekent een multidisciplinaire aanpak in integrale ontwerpteams, helemaal zoals we het graag willen. De gemeente ging vrij rigide om met het ontwikkelkader, dat hebben we ter discussie gesteld. Vervolgens hebben we samen stap voor stap een nieuw raamwerk gemaakt. Het wordt denk ik een heel mooie openbare plek, waar je lekker kunt eten in de avondzon en een minifestival kunt organiseren. En dan is het woonprogramma ook nog heel breed; alles zit erin.” Leermeester Terug naar het begin. Hij belandde in 1996 bij de Architectengroep – de voorloper van bureau Rijnboutt – onder de hoede van Kees Rijnboutt. “Kees was een mooie leermeester, ik heb heel veel van hem geleerd. Na zijn Rijksbouwmeesterschap heeft Kees iets bijzonders gedaan voor het vak. Hij begon workshops gebiedsontwikkeling te organiseren, waarbij hij alle verschillende disciplines die daarbij komen kijken met elkaar aan tafel zette. Dat was vrij nieuw.” Het plantte een zaadje dat uitgroeide tot een overtuiging over het belang van interdisciplinair samenwerken. “Ik had in mijn opleiding nooit met landschapsarchitecten gewerkt; bij Rijnboutt ontmoette ik Peter Lubbers. Ik stond versteld toen die zich frank en vrij met de stedenbouw en architectuur begon te bemoeien, hij ging zonder gêne over de scheidslijnen van de vakgebieden heen. Ik vond dat heel erg inspirerend. Door landschapsarchitecten vanaf de start te laten meewerken in het ontwerpteam, ontstaat meer rijkdom en gelaagdheid in de plannen.” Zinderend Die vruchtbare samenwerking met andere bloedgroepen is een terugkerend thema in het verhaal van Van der Vossen. Hij is blij dat ze bij Rijnboutt landschapsarchitecten, stedenbouwers én architecten in kantoor hebben. Hij is er trots op dat er onder zijn leiding een cultuur is gecreëerd waarin iedereen elkaar scherp houdt en inspireert. Die werkgemeenschap vindt hij het mooiste aan het bureau. Hij beschrijft de opluchting toen ze weer mensen konden aannemen na de financiële crisis: jonge schoolverlaters. “Toen begon Rijnboutt weer te bruisen, het was echt fantastisch om te zien wat voor ontwerpkracht daaruit voortkwam. Alles wat met duurzaamheid en gezond leven te maken heeft is vol op de agenda gezet. Er is nu een waanzinnig levendige en diverse groep mensen die elkaar voortdurend beïnvloeden, die er verschillende ontwerpopvattingen op nahouden en continu bevragen waar we mee bezig zijn. Dat heeft iets moois dynamisch.” Als aanvoerder van die club vond hij het belangrijk om iedereen een stem te geven, ook de nieuwkomers: “Jonge mensen hebben heel veel ideeën, op het moment dat ze die ook mogen ventileren, gaat het zinderen.” Leren luisteren Zonder in managementtaal te vervallen, vertelt Van der Vossen hoe hij een visie op leidinggeven heeft ontwikkeld in de loop der jaren. In de Comenius Leiderschapsleergang die hij volgde aan de Rijksuniversiteit Groningen realiseerde hij zich pas dat hij goed was in het aansturen van professionals. “Die hebben een intrinsieke motivatie om goede dingen te maken. Daarmee hebben ze niet zo veel management nodig, maar wel leiding. Je zou het een soort bescheiden of dienend leiderschap kunnen noemen.” Hij heeft een analytisch oog, ziet wat de kwaliteit van mensen en producten is, laat ze graag zelf beslissen. En hij kan rust in een organisatie brengen. “Ik heb in de jaren bij Rijnboutt heel goed leren luisteren. Mijn grootste valkuil is mijn ongeduld, daar werden bij mijn afscheid nog veel grappen over gemaakt. Ik heb geleerd om langer te wachten, dat levert meer op.” Tegelijkertijd roemde creatief directeur Frederik Vermeesch de gave die Van der Vossen ontwikkeld heeft om vertraagd een mening vormen, waardoor er ruimte ontstaat voor anderen om in te stappen en deel te zijn van het proces. Van der Vossen: “Dat gaat over Socratische gespreksvoering. Je mening uitstellen en zo lang mogelijk vragen blijven stellen om daarmee tot de kern van de zaak te komen. Ontwerpgesprekken moeten een dialoog zijn en géén debat. Anders kom je niet verder.” Stedenbouwer De lol zit voor hem vooral in het complexe proces dat voorafgaat aan de daadwerkelijke realisatie van een gebouw. “Je hebt architecten die een oeuvre opbouwen, die vooral oog hebben voor het eindproduct. Ik beleef meer plezier in het traject ernaartoe.” Collega Jan van Grunsven heeft weleens gezegd dat Van der Vossen eigenlijk meer een stedenbouwer is dan een architect. “Dat vind ik een compliment,” zegt Van der Vossen. “Ik ben ook helemaal geen estheet. Neem nou Zonnehuis Theresia, een woonzorggebouw dat ik heb ontworpen in Ouderkerk aan de Amstel. Dat is geen spectaculair ontwerp, maar wel heel zorgvuldig gemaakt in overleg met de gebruikers. De zorgverleners die daar werken zeggen dat ze het een supergoed gebouw vinden. Dan ben ik tevreden.” Hij gaat graag even kijken of de gebouwen waaraan hij gewerkt heeft goed gebruikt worden, om te checken of wat op papier bedacht is ook echt werkt. Iets wat je volgens hem vaak al kunt zien aan de buitenkant: wat goed onderhouden wordt, zit meestal wel goed. Dood in de pot Twee jaar geleden begon het te knagen. De verantwoordelijkheid voor een kantoor van negentig mensen begon zwaar te voelen. Hij heeft moeite met de verharding en commercialisering van de woningmarkt. Met het feit dat aannemers steeds vaker de uitvoeringstekeningen maken. Dat noemt hij de dood in de pot. “We moeten ervoor waken dat architecten straks alleen nog maar de gevel tekenen, en dat daarachter altijd een standaard woningplattegrond zit.” Hij merkte dat hij zijn werk als supervisor van Over-Amstel en voorzitter van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam en het Ruimtelijke Kwaliteitsteam Waalsprong in Nijmegen leuker begon te vinden dan het werk voor kantoor. Niet alleen omdat hij daar invloed kan uitoefenen op de kwaliteit, maar ook vanwege de bredere scope en de interdisciplinaire samenwerking. “Ontwerpers zijn toch een beetje fanaten. De mix met andere bloedgroepen maakt het rijker.” Ansichtkaart Tijdens de Comenius-leergang analyseerde hij de vraag die hem bezighield: wil ik tot mijn pensioen bij Rijnboutt blijven of wil ik het loslaten? Dat het dat laatste is geworden kwam voor velen als een schok. “Ik vond het wel lastig dat het door corona zo stil was op kantoor. Normaliter had ik iedereen allang bij het koffieapparaat verteld wat er speelde. Ik heb alle medewerkers een ansichtkaart gestuurd met een persoonlijke boodschap.” Op zijn website staat te lezen dat hij zich in de toekomst als directeur of bestuurder wil inzetten voor een maatschappelijke organisatie. Dat betekent niet de sector verlaten, maar er een maatschappelijker invulling aan geven, als directeur van een woningcorporatie of erfgoedinstelling bijvoorbeeld. Maar het kan nog alle kanten op – niet te snel beslissen, weet hij uit ervaring. Een maand na zijn afscheid heeft hij een prima gevoel over zijn vertrek. “Wat ik heel erg aan Rijnboutt ga missen zijn de mensen die me zeer dierbaar zijn. Maar voor de organisatie is het best verfrissend als een leider opstapt. Dat brengt vernieuwing, dat zie je nu al gebeuren. En ik ben Rijnboutt niet, Rijnboutt is zichzelf. Die organisatie stáát gewoon, ze hebben mij helemaal niet nodig.” Tekst: Willemijn de Jonge Foto’s: Ineke Oostveen Visualisatie Kop van Cruquius: Rijnboutt en Zes x Zes
Op het bedrijventerrein tussen de Arkelsedijk en de Linge komt de nieuwste wijk van Gorinchem: Lingeoever. Een groene plek aan het water met circa 500 verschillende woningen. Gisteren presenteerde stedenbouwkundige landschapsarchitect partner Richard Koek de plannen voor de nieuwe wijk tijdens de bewonersavond. Rijnboutt ontwerpt het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan. Dat doen we in nauwe samenwerking met Tetteroo Bouw & Projectontwikkeling B.V. – eigenaar van het gebied en verantwoordelijk voor de ontwikkeling, de gemeente Gorinchem en het door de gemeente aangestelde Kwaliteitsteam. Tussen de Arkelsedijk en de Linge ligt als een lange smalle waaier het bedrijventerrein waar vroeger staalconstructiefabriek De Vries Robbé was gevestigd. Hoewel de locatie aantrekkelijk is, was de stad van de Linge afgekeerd geraakt en was de Arkelsedijk steeds meer een drukke verkeersader geworden. Met de ontwikkeling van de wijk Lingeoever zal Rijnboutt het gebied weer met de Linge verbinden en de Lingeoevers toegankelijk maken voor alle inwoners van Gorinchem. Ook zal de Arkelsedijk als 13e-eeuwse landschapsstructuur met haar rij monumentale platanen weer een betekenisvolle plek voor de stad worden. Focus op groen De wijk Lingeoever heeft een voor Gorinchem hoge dichtheid. Daarom zijn de landschappelijke en de architectonische kwaliteit van groot belang. De identiteit van de nieuwe wijk bestaat uit een combinatie van groene waarden en een onderscheidende architectuur. Het stedenbouwkundig plan is opgedeeld in drie landschappelijke zones: de Lingeoever, de dijkzone en een reeks groene daken voor de verschillende woongebouwen. Hierdoor ontstaan hoogteverschillen, maar ook een variëteit in gebruik en in sfeer. Alle woningen zijn op de groene ruimtes georiënteerd en de meeste woningen hebben zicht op de dijk of de rivier. Op de begane grond hebben de woningen een directe relatie met één van de landschappelijke zones. Refererend aan de geschiedenis worden historische kenmerkende elementen hergebruikt die terugkomen in het beeldkwaliteitsplan. Ecologische parkzone De oever van de Linge wordt getransformeerd tot een ecologische parkzone: geen versteende kades, maar zachtere oevers, meer groen, hoogteverschillen en verblijfsplekken. Langs deze groene boulevard kunnen bewoners straks wandelen, fietsen en recreëren. Over de Linge zal de gemeente bovendien een nieuwe brug realiseren. Zo ontstaat er een nieuwe verbinding tussen de westelijke en oostelijke Lingeoever en wordt de doorstroming van verkeer bevorderd. Volgens de huidige planning zal het stedenbouwkundig plan na de zomer worden vastgesteld en aansluitend het beeldkwaliteitsplan en het bestemmingsplan. Naar verwachting worden de eerste woningen in 2022 gebouwd en is eind 2022 het ontwerp voor de brug gereed. Meer informatie: www.lingeoever.nl Alle communicatie rondom het project wordt verzorgd door Kickstad. Fotografie: Kickstad Tekeningen: Rijnboutt
Het grotendeels braakliggende bedrijventerrein Kayersmolen-Noord is een vergeten en wat verwaarloosde plek in de stad Apeldoorn. Het gebied moet uitgroeien tot een groen, gezond, gemeenschappelijk en levendig woon-leefgebied met circa 550 woningen. Op donderdag 3 juni lichtte Richard Koek de gebiedsvisie voor deze locatie toe aan de raadscommissie. Apeldoorn is een snelgroeiende stad die staat voor een forse opgave: invulling geven aan een duurzame groei. De ambitie die in nauwe samenwerking met marktpartijen en woningbouwcorporaties wordt vormgegeven is een (hoog-)stedelijk woonmilieu te realiseren in de bestaande stad. Een van de plekken die daarvoor in aanmerking komt is Kayersmolen-Noord. Nu is dat nog een binnenstedelijk bedrijventerrein met een mengvorm van bedrijvigheid en productie met deels ook leegstand en braakliggend terrein met een plaatselijk ernstig vervuilde bodem. Hoewel het een centrale en aantrekkelijke locatie is op korte afstand van het stadscentrum, het station en het kanaal, is het een vergeten en wat verwaarloosde plek in de stad. Al sinds de planvorming van de Apeldoornse Kanaalzone behoort Kayersmolen-Noord tot een van de potentiële ontwikkelingslocaties die de stad kan versterken. De verschillende eigenaren en ontwikkelaars hebben in 2020 overeenstemming bereikt over het gezamenlijk tot ontwikkeling brengen van dit gebied tot een stedelijk gemengd woon- en leefmilieu, waarvoor Rijnboutt nu de gebiedsvisie heeft opgesteld. Levendig en aantrekkelijk “De nabijheid van het station, de binnenstad en het kanaal zijn aantrekkelijke uitgangspunten om een gebied van hoge dichtheid te creëren waarin gezond wonen wordt bevorderd, de auto ondergeschikt is aan de voetganger en het groen intensief wordt beleefd”, vat Richard samen. Hij formuleert de verschillende uitgangspunten die de opgave weergeven. Daarin past het realiseren van een stedelijke dichtheid met circa 550 woningen en appartementen in woongebouwen die afwisselen in grootte en hoogte, maar samen wel een eenduidig stedenbouwkundig geheel vormen. In de plinten krijgt het ensemble een mix van functies. Een divers programma wat betreft wonen, werken en voorzieningen zorgt voor een hoge woon- en leefkwaliteit en versterkt de levendigheid in de buurt. De beleving wordt gekoppeld aan een gemengd gebruik van het gebied; een aantal goedlopende bedrijven wordt ingepast in het plan. Voor de zittende kunstenaars wordt gekeken of ze hun studio’s kunnen behouden. Er is aandacht voor het hergebruik van waardevolle objecten die verwijzen naar een industrieel verleden; enkele van die bestaande gebouwen worden ingezet voor ontmoetingsfuncties, horeca en voorzieningen. Er komen geen winkels, maar werken aan huis of dienstverlening voor de wijk zijn wel mogelijk. Belangrijk is ook de aandacht voor een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte. Deze wordt autoluw; de auto’s zijn zoveel mogelijk uit het zicht. Daarbij streven we naar een groen, klimaatadaptief en natuurinclusief kwalitatief verblijfsgebied met goede verbindingen naar het kanaal. Kayersmolen-Noord zal zo een onderscheidend en aantrekkelijk gemengd gebied worden dat past bij Apeldoorn.
In september opent het Nationaal Holocaust Namenmonument in Amsterdam van opdrachtgever het Nederlands Auschwitz Comité en naar het ontwerp van architect Daniel Libeskind. In aanloop naar die datum publiceren we een drietal artikelen over onze rol als coördinerend en uitvoerend architect bij de realisatie van dit bijzondere project. Gedurende het hele proces was Rijnboutt de pen van alle betrokken partijen, de allesverbindende architect. Op zoek naar een architect met kennis van de lokale bouwpraktijk die het complexe proces kan begeleiden, werden we in 2016 – na een selectie door Studio Libeskind – door Jacques Grishaver van het Nederlands Auschwitz Comité gekozen voor het Nationaal Holocaust Namenmonument. Dat Rijnboutt eerder met succes een vergelijkbare rol had vervuld bij de verbouwing van het C&A-gebouw aan het Damrak in samenwerking met de Amerikaanse architect Robert A.M. Stern speelde mee. “Wij zijn goed in de rol van dienstverlenend architect. Deze opdracht past binnen onze filosofie: we zijn gericht op de klant en op het proces met als doel een uitstekend product te leveren. Om dat te bereiken moet je in staat zijn om goed te luisteren en te bemiddelen tussen alle betrokken partijen”, vertelt senior projectcoördinator Paul Beijeman. Samen met het team van Rijnboutt was hij de verbindende factor tussen Studio Libeskind, het Nederlands Auschwitz Comité, de gemeente Amsterdam en alle adviseurs en specialisten die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het resultaat. Intensieve samenwerking tussen alle partijen Onlangs is de laatste steen gemetseld in het voormalig Weesperplantsoen, tussen de Weesperstraat en de Hoftuin van de Protestantse Diaconie. Hier komt het gedenkteken met 102.000 op bakstenen gegraveerde namen van Nederlandse slachtoffers van de Holocaust – Joden, Sinti en Roma – die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Een logische locatie, middenin het Joodse kwartier in de nabijheid van belangrijke Joodse culturele gebouwen, zoals de Portugese Synagoge en het Joods Historisch Museum. Maar aan het realiseren van het Nationaal Holocaust Namenmonument ging een complex proces vooraf dat vijf jaar duurde. Bij elke verandering of toevoeging – van stenen tot lampen en hekken – en bij elke kleine hindernis onderweg, werden de tekeningen bijgewerkt. Door middel van 3D-modellen en detailtekeningen werden de consequenties van betrokken adviseurs in beeld gebracht die Studio Libeskind visualiseerde in ontwerptekeningen om tot de beste oplossing te komen. Zo was er wekelijks contact tussen ons en projectarchitect Johan van Lierop van Studio Libeskind om te zorgen dat we zo dicht mogelijk bij de essentie van het ontwerp bleven. De weg naar de vergunning Nadat we het ontwerp van Studio Libeskind binnen de Nederlandse wet- en regelgeving hadden uitgewerkt, presenteerde architect partner Bart van der Vossen het ontwerp aan de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam. Voor hen was het een uitzonderlijke vraag om te beoordelen, want het monument is geen kunstwerk in de openbare ruimte en ook geen gebouw. Het team van Rijnboutt bereidde daarnaast samen met Johan van Lierop de vergunningaanvraag voor die door stadsdeel Centrum werd verstrekt. Bezwaarschriften van omwonenden – die uiteindelijk afgewezen werden – vertraagden het proces met ruim een jaar. Voor het Auschwitz Comité en de juristen vertaalden we het jargon van de specialisten naar voor alle partijen begrijpelijke taal. En het extra jaar werd benut om het monument in 3D te visualiseren, zodat Van Lierop, Grishaver en andere leden van het Nationaal Auschwitz Comité met behulp van een VR-bril alvast door het monument konden lopen. “Dat was een emotioneel moment en een prachtige toevoeging aan al ons tekenwerk, omdat iedereen zich het resultaat opeens veel beter kon voorstellen”, zegt Beijeman. Eervolle opdracht “Voor ons is het Nationaal Holocaust Namenmonument een zeer eervolle opdracht”, besluit Beijeman. “Het monument is van grote emotionele waarde voor heel veel mensen. Het is een belangrijke plek voor de directe nabestaanden van de slachtoffers van de Holocaust. Dat wij hier een bijdrage aan hebben geleverd, daar zijn we trots op.” Tekst: Viveka van de Vliet Beeld: Kees Hummel
Onlangs zijn omwonenden ingelicht over de plannen voor het voormalig belastingkantoor Belcanto in Schalkwijk-Midden te Haarlem. De komende jaren wordt het gebied getransformeerd tot een aantrekkelijk, levendig en groen woon-werkgebied. We zijn verantwoordelijk voor het stedenbouwkundige plan, het inrichtingsplan van de openbare ruimte & daktuinen en – in samenwerking met andere architecten – de architectonische uitwerking van de gebouwen. In de video die speciaal ontwikkeld is voor het participatietraject, vertelt architect partner Mattijs Rijnboutt dat het een uitdaging was om 700 woningen in te passen in het stedenbouwkundige plan van ROOTZ, zonder in te leveren op kwaliteit. “We hebben de massa’s zodanig ontworpen dat het luchtig blijft voelen.”, aldus Mattijs. In het nieuwe voorstel maakt een groot deel van de huidige bebouwing plaats voor meer groen. Het entreepaviljoen van het voormalig belastingkantoor blijft staan als een knipoog naar het verleden, waarin het ROOTZ-café gevestigd wordt. ROOTZ vormt een bomenlandschap waarbij gebouwen te gast zijn en wordt een groene, duurzame en gezonde leefomgeving voor voetgangers en fietsers. Over de nieuwe bebouwing zegt Mattijs: “Het zijn 8 lekkere bonbons, die allemaal heel verschillend zijn. Als je een doos bonbons hebt en ze zijn allemaal lekker, dan is het lastig kiezen welke je wil hebben.” Wil je meer weten over het plan en een voorproefje van deze heerlijke bonbons? Bekijk de video hieronder.
Met het stedenbouwkundige plan voor het Sluiseiland tussen oud en nieuw Vianen won Rijnboutt in 2016 in een ontwerpteam met SBB Ontwikkelen en Bouwen, Witteveen+ Bos en Heren 5 architecten de tender voor een nieuw woongebied. Rijnboutt tekende ook voor het landschapsontwerp en twee woonblokken waarvan de bouw van de eerste appartementen en grondgebonden woningen van blok Centraal, begin mei van start ging. Rijnboutt brengt kwaliteit en nieuw leven op het eiland, dat tot nog toe voornamelijk werd gebruikt als evenementenlocatie en parkeerplaats. Dit langgerekte Sluiseiland is uniek: het ligt in een parkachtig landschap met bomenrijen en hoogteverschillen, wordt geflankeerd door het Merwedekanaal met sluizen, bruggen en de passantenhaven en het ligt op een steenworp afstand van het historische stadscentrum van Vianen. ‘Van deze smalle locatie van een kilometer lang hebben we elke centimeter goed benut om er een landschappelijk bijzonder en compact woongebied van te maken. Sommige plekken hebben we zelfs leeg gelaten als verwijzing naar het verleden en om de ruimtelijke ervaring te versterken. Het was een complexe puzzel’, vertelt stedenbouwkundige en associate Desirée Eggink, eindverantwoordelijk voor het integrale stedenbouwkundige en landschapsontwerp. Om de kwaliteit te waarborgen is ze nog steeds betrokken als adviseur van opdrachtgever SBB Ontwikkelen en Bouwen. In het plan zijn in totaal 186 duurzame woningen opgenomen. Daarvoor hebben verschillende architectenbureaus een ontwerp gemaakt: Heren 5 tekende voor de woonblokken ten weerszijden van de oude sluiswachterswoningen en op Kop Zuid, KRFT voor het woonblok van het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Rijnboutt, dat als stedenbouwkundig bureau veel ervaring heeft met vaak complexere opgaven, verzorgt de woningbouwblokken met voorzieningen zoals horeca in blok Centraal en een collectieve buurtkamer, de Lek-kamer genoemd, in het blok Kop Noord. Om met meerdere architecten een samenhangende identiteit te creëren, zijn tijdens het uitwerken van het stedenbouwkundige plan twaalf regels geformuleerd als uitgangspunten voor de architectuur. Zodat de bebouwing op het eiland een identiteit krijgt die aansluit op de binnenstad, maar ook past in de stoere context van het Sluiseiland. Zo zijn onder andere het metselwerk- en kleurpalet bepaald, daarbinnen hebben de betrokken architecten vrijheid in hun ontwerpen. Speelse architectuur Bouwblok Centraal markeert de entree van het zuidelijk deel van het Sluiseiland Centraal en wordt een gemengd bouwblok van vijf verdiepingen met 15 appartementen en 14 grondgebonden woningen aan de passantenhaven. ‘De geschakelde panden refereren weliswaar aan de historische binnenstad met de rijke ornamentiek, maar we hebben geprobeerd niet te historiserend te zijn. Door de vertaling te maken naar een meer abstracte en strakkere vormgeving ontstaat een eigentijds gevelbeeld’, zegt Pank van ’t Hoog, senior architect bij Rijnboutt. ‘We hebben elk pand een eigen gevelindeling en kleurstelling gegeven, er is gespeeld met verschillende kapvormen, de plaatsing van de ramen, en gevels zijn verrijkt met bijzonder metselwerk. Zo ontstaat een interessante en speelse afwisseling in de architectuur’, vertelt de architect. Het groen wordt in de bebouwing verweven door sprongen in de rooilijn. Zo krijgt een terugspringend pand bijvoorbeeld een voortuin. Door te spelen met hoogteverschillen zijn afwisselend woonruimtes aan het maaiveld en verhoogde woonruimten gemaakt op de half verdiepte parkeergarage waardoor een goed uitzicht op de haven en de boten ontstaat. Ook is er een getrapt grastalud waarin het verdiepte terras op de kop van de passantenhaven ligt. In dezelfde vormentaal zijn de appartementen gecreëerd met op de begane grond de horecavoorziening met terras aan het water en havenfaciliteiten voor de passantenhaven. Aan de andere zijde ligt de toegang tot de half verdiepte parkeergarage met daarop woningen. Om de 14 grondgebonden woningen een extra kwaliteit te geven heeft Rijnboutt in de beperkte ruimte een intieme collectieve binnentuin weten te ontwerpen met door groen afgeschermde privéterrassen. Afwisselende ruimten Rijnboutt heeft zich rijkelijk laten inspireren door het sluizencomplex, de vaarroute en de hoogteverschillen in het landschap. De noord-zuidverbinding verbindt alle gebouwen en is beperkt toegankelijk voor auto’s richting de dijk. In oost-westrichting zijn fiets- en wandelroutes aan het netwerk toegevoegd. Ook komen er bruggen met attractiewaarde zoals de karakteristieke ophaalbrug en een brug van het eiland naar het hart van de stad die ‘door het water’ loopt. Tussen de woonblokken op het zuidelijk deel van Sluiseiland komen twee open plekken: een met groen en speeltoestellen en een als een pleintje met bomen en picknicktafels. Zo heeft Rijnboutt een mooie reeks van afwisselende ruimten toegevoegd die het eiland kwaliteit geven. Terwijl voor blok Centraal de eerste paal is geslagen, bevindt blok Kop Noord met 44 appartementen, een parkeergarage en een collectieve daktuin, zich nog in de ontwerpfase. Het zal straks het sluitstuk van alle woongebouwen vormen dat in het uiterste noorden op dijkniveau komt te liggen met wijds uitzicht op de Lek. Tekst: Viveka van de Vliet
Gisteren is ons tweejarige interne opleidingsprogramma voor alle junioren en medioren van start gegaan. Rijnboutt Jong geeft onze jonge collega’s een vliegende start van hun carrière. Het belangrijkste doel? Het versnellen van de ontwikkeling, zowel op persoonlijk als vakinhoudelijk vlak, om zo de ontwerpkracht van ons bureau en het werkplezier te vergroten. Ontwikkeling en verbinding staan centraal Tijdens het programma Rijnboutt Jong komen de junior en medior collega’s samen bij acht bijeenkomsten. Iedere bijeenkomst bevat een intervisie-onderdeel waarbij alle deelnemers uitdagingen en oplossingen kunnen delen. Op deze manier leren de nieuwe collega’s elkaar beter kennen en ontstaat er een groeps- en vakoverstijgende verbinding. Ook senior collega’s en partners spelen een belangrijke rol in het programma als sprekers en workshopleiders. Op informele wijze begeleiden ze hun jongere collega’s en delen hun persoonlijke verhalen en ervaringen. Aan het eind van het traject weten alle junioren en medioren precies bij wie ze voor wat terecht kunnen en waar hun eigen kwaliteiten en expertise liggen. Jezelf presenteren, online én offline De eerste sessie van Rijnboutt Jong ging over personal branding, storytelling en presentatietools. Hoe neem je je publiek mee in je verhaal? Wat is je doelgroep? In groepjes werden er tijdens de interactieve workshop pitches voorbereid en gepresenteerd voor diverse doelgroepen. In volgende bijeenkomsten komen onder andere thema’s als persoonlijk leiderschap, time- en relatiemanagement en ontwerpmethodologieën aan bod. Het was onze eerste COVID proof bijeenkomst, waarbij ruim afstand gehouden werd en alle aanwezigen voorafgaand een test hebben gedaan. Het opleidingsprogramma Rijnboutt Jong is ontwikkeld in samenwerking met Bureau de Bont, gespecialiseerd in business- en organisatieontwikkeling.
Per 1 april zijn senior architect erfgoed Karianne Vandenbroucke (l) en senior architect duurzaamheid Marleen van Driel (r) benoemd tot associate. Door de benoeming van de twee associates wil Rijnboutt ruimte maken voor verdere ontwikkeling van de vakdisciplines erfgoed en duurzaamheid. Samen met de partners en collega-associates zetten Karianne en Marleen zich in voor de strategische ontwikkeling en de groei van de portefeuille van ons multidisciplinaire ontwerpbureau. Karianne Vandenbroucke “De verduurzaming van cultureel corporatiebezit wordt de komende jaren een interessante opgave. De cultuurhistorische waarde zit hem vooral in de dierbaarheid van de wijken en moet daarom op stedenbouwkundig niveau worden opgepakt. De verduurzaming en het up-to-date brengen van het comfort spelen zich juist af op gebouwniveau, in de individuele woning. Het is een seriematige, maar ook een heel persoonlijke opgave en gaat tegelijkertijd over cultuurhistorische en maatschappelijke verduurzaming. Alles komt hier samen en de noodzaak is hoog.” Sinds haar aanstelling bij Rijnboutt in 2016 werkte Karianne onder meer aan Post Utrecht aan de Neude in Utrecht en het voormalige hoofdkantoor van de Telegraaf aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam. Met haar werk aan deze projecten en de dialoog die ze met het team voert over herbestemming, levert Karianne een belangrijke bijdrage aan de expertise van Rijnboutt op omgang met erfgoed en identiteit. Uit de verschillen en overeenkomsten tussen de herbestemmingsprojecten bij Rijnboutt en haar eerdere ervaring als restauratiearchitect bij Vereniging Hendrick de Keyser haalde zij de inspiratie voor haar boek ‘Mag dit weg’, dat in 2020 verscheen. Karianne zet zich in voor onderwijs op het raakvlak van architectuur en erfgoed. Zo geeft ze gastlezingen aan verschillende onderwijsinstellingen, is ze bestuurslid bij de ErfgoedAcademie en doceert ze sinds januari 2021 aan de TU Delft Bouwkunde bij de sectie Heritage & Design. Marleen van Driel “Niet eerder werd de noodzaak van een duurzaam ruimtegebruik in Nederland zo gevoeld. De gevolgen van klimaatverandering, de energietransitie, de nieuwe woningschaarste, de transformatie naar een circulaire maatschappij, spreken voor zich. Elke bouwopgave is relevant. Als groot, multidisciplinair ontwerpbureau hebben we de kracht en kennis om ons tot deze maatschappelijke urgentie te verhouden. Daar wil ik me met het hele team volledig voor inzetten.” Sinds 2019 neemt Marleen het team van Rijnboutt mee in de mogelijkheden om duurzaam te ontwerpen met de nadruk op kwaliteit, uitvoerbaarheid en verbinding. Zo werkt ze onder meer aan Merwede in Utrecht en presenteerde ze in 2020 een toekomstvisie voor Panorama Lokaal Julianadorp. Naast haar werk aan projecten is Marleen redactielid van Rijnboutt Magazine. In 2020 verscheen de twaalfde editie ‘Een nieuw klimaat. Later is nu’. Marleen doceert sinds enkele jaren aan de TU Delft Bouwkunde voor de ontwerpstudio EXTREME Architecture. Eerder heeft ze bij Benthem Crouwel Architekten ruime ervaring opgedaan met complexe opgaven. Foto’s: Ineke Oostveen
Samen met Koninklijke Tichelaar ontwikkelden we bijzondere keramische gevelelementen met een gemêleerd glazuur voor Post Utrecht. Hiermee is het nieuwbouwgedeelte aan de Oudegracht op een expressieve manier verbonden met het monumentale gebouw. Als een glanzende parel op een stadspaleis. Aan de achterzijde van Post Utrecht aan de Oudegracht, is een bouwdeel toegevoegd met twee entrees naar de winkels en horeca. De gevel met veel glas bezit eveneens opvallende verticale ribben die bestaan uit glanzende keramische tegels in een kleurenmix van antraciet, blauw, brons en zilver. Hiervoor werkte Rijnboutt samen met Koninklijke Tichelaar dat voor Post Utrecht destijds ook al de dakpannen had vervaardigd: grote prominent aanwezige dakvolumes die als slagschepen op het gebouw liggen. “In de zoektocht naar een keramisch materiaal en een glazuur wilden we aanvankelijk ook de nieuwe gevel aankleden met dakpannen, maar dat bleek in zijn detaillering te grof”, vertelt architect partner Frederik Vermeesch. “We zochten naar een architectuurtaal die eigenheid toevoegt, maar ook respectvol verwantschap toont met het bestaande. Op basis van de analyse van de architectuur van het gebouw uit 1918 van Joop Crouwel, is de verticale belijning, het reliëf en de ornamentiek vertaald in karaktervolle keramische gevelelementen. De profilering is specifiek voor deze gevel bedacht en is op een subtiele manier net zo aanwezig als de dakpannen.” Hoewel de materialisering afwijkt van het bestaande gebouw heeft de hedendaagse keramische gevel in geleding, textuur en volume een duidelijke vanzelfsprekende connectie gekregen met het monument. Parel aan de gracht Refererend aan de dakpannen werd gezamenlijk gezocht naar een nieuwe frisse kleur. “Het glazuur moest een beetje antraciet en blauwig zijn maar ook bruin en glanzend als een parel aan de gracht”, zegt Vermeesch. Koninklijke Tichelaar, dat gespecialiseerd is in het ontwikkelen van speciale glazuren, ontwikkelde met natuurlijke pigmenten en mineralen een reactief glazuur met een metallisch effect. Hierdoor ontstaat een rijk gemêleerde kleurnuancering. “Ook het productieproces is ambachtelijk en handmatig waardoor de typische eigenschappen van keramiek optimaal worden benut”, zegt Jan Kok directeur van Koninklijke Tichelaar. “Elk stuk is daardoor uniek. Daarmee onderscheidt het zich van strak industrieel keramiek.” De samenwerking is opmerkelijk vanwege de overeenkomstige waarden tussen Rijnboutt en Koninklijke Tichelaar. “We verstaan elkaar en vullen elkaar aan. Dat zorgt voor het beste resultaat”, is de ervaring van Kok. “We begrijpen elkaars taal omdat we op eenzelfde manier in het vak staan”, meent Vermeesch. “Het streven naar het realiseren van mooie producten met veel gevoel voor kwaliteit is onze gemeenschappelijke ambitie. Ook zijn we kritisch en dus niet snel tevreden. We hebben ons tot het uiterste ingespannen om deze keramische gevel te realiseren. Daar zijn we beiden trots op.” Op zoek naar de financiële haalbaarheid en zonder in te boeten op kwaliteit is de oplossing gevonden in het opdelen van de keramische delen in drie kleinere elementen die als een puzzel op de gevel zijn aangebracht. Hierdoor ontstonden nog meer schakeringen en nuances die het resultaat alleen maar ten goede zijn gekomen. Of het nu bewolkt is of zonnig, ochtend of avond, en of de bomen gebladerte hebben en het licht filteren of winters kaal zijn, de kleur van het glazuur verandert voortdurend en speelt zo een levendig spel met de omgeving. “Dat je de gevel op verschillende manieren kunt lezen en beleven, geeft het gebouw een intrigerende rijkheid”, besluit Jan Kok. Tekst: Viveka van de Vliet Beeld: Kees Hummel
Onlangs behaalde Rijnboutt het ISO 9001-cerficaat. Waarom vinden we dat belangrijk? En wat betekent het voor onze dienstverlening? Rijnboutt heeft het kwaliteitsmanagementsysteem (KMS) binnen het bureau toegankelijk en helder gemaakt voor iedereen. Het zorgt dat we steeds betere manieren vinden om processen te verbeteren om zo optimaal, efficiënt en prettig mogelijk te werken. “Het certificaat is de bevestiging dat we de kwaliteit die we voorstaan beheersen, nu en in de toekomst”, vertelt operationeel directeur Renée Liefting. Rijnboutt werkte weliswaar al op basis van een KMS, maar naarmate het bureau in omvang groeit wordt het steeds belangrijker om de kwaliteit structureel te borgen. “Schaalvergroting gaat hand in hand met de behoefte aan een meer overzichtelijke en toegankelijke werkmethodiek”, zegt ontwerper architectuur Mees Temmink. “In de loop van de tijd was een breed scala aan methodes, mappenstructuren en manieren beschikbaar om het systeem in te richten.” In de aanloop naar de ISO-certificering zijn alle KMS documenten – handleidingen, checklists en templates – geüpdatet en via het intranet van Rijnboutt toegankelijk gemaakt. Ook zijn alle processtappen vastgelegd. Dat geldt voor zowel het primaire proces (projecten en vakinhoudelijke zaken) als het secundaire proces (de bureauorganisatie). Zo kan degene die het project leidt nog sneller en efficiënter een project voorbereiden. “Neem het startdocument waarin we ambities, doelen en verantwoordelijkheden vastleggen”, vertelt Mees verder. “Zo weet iedereen wat er in welke fase van een project zowel intern als extern moet gebeuren. En hiermee bekijken we bij aanvang van het project al waar de te benutten kansen liggen en waar de risico’s schuilen.” Met de optimalisatie van het KMS is nog duidelijker geworden wat de afspraken zijn, welke processtappen er genomen moeten worden en welke hulpmiddelen er dienen te worden gebruikt. “Er is veel kennis in huis en veel vakinhoudelijke en procesmatige informatie waar je bij een project rekening mee moet houden. We willen dat dit voor iedereen makkelijk bereikbaar en toegankelijk is”, zegt Renée. “Daarbij is een goed georganiseerde interne organisatie ook van wezenlijk belang voor een kwalitatief goed en betrouwbaar product voor onze opdrachtgevers.” ^ Het kwaliteitsteam (van links naar rechts, van boven naar beneden): Alwin, Marian, Margret, Mees en Renée Een kwaliteitsverantwoordelijke in elke groep Vier kwaliteitsverantwoordelijken van de multidisciplinaire groepen binnen het bureau hebben het nieuwe kwaliteitssysteem opgezet. Mees vormt samen met technisch ontwerper Alwin van Soomeren, senior technisch ontwerper Margret van den Broek en senior landschapsarchitect Marian Enders een divers kwaliteitsteam dat een bureaubrede blik vertegenwoordigt en als aanspreekpunt fungeert. Er zitten veel positieve kanten aan zijn rol als kwaliteitsverantwoordelijke, vindt Marian. “Je praat intensief met de directie en medewerkers, krijgt een inkijkje in de structuren en processen en kunt iets ten goede veranderen”. Daarnaast is er meer begrip, uitwisseling en discussie binnen het bureau ontstaan. “Dat iedere groep een aanspreekpunt heeft, draagt bij aan de onderlinge communicatie.” Ook Alwin die, toen hij als kwaliteitsverantwoordelijke begon, net een jaar bij Rijnboutt werkte, merkt dat hij in deze positie echt een verbindende rol kan spelen. Hij komt meer te weten over hoe en waarom dingen op een bepaalde manier worden gedaan en hij vindt het leuk om nieuwe collega’s te leren om met het systeem te werken. En door het KMS op intranet onder te brengen, is er alle gelegenheid om dingen te toetsen, te bespreken, om vragen te stellen en ideeën en oplossingen te verkrijgen. De kwaliteitsverantwoordelijken zijn geen politieagenten. “Een duidelijk raamwerk bepaalt de bandbreedte waarbinnen je vrij kunt manoeuvreren als team. Je betrekt elkaar, werkt samen, deelt kennis en dat maakt het werk plezierig en rijker”, zegt Margret. “Het is dan ook geen star, maar een dynamisch systeem dat past bij eigenwijze architecten die er samen iets leuks en goeds van willen maken”. Mees vult aan: “De ISO 9001-certificering is een middel en een stok achter de deur om de kwaliteit blijvend te beheersen en de processen te verbeteren. Het laat zien wat voor bureau je bent.” “En gestructureerd werken helpt je steeds beter te worden”, besluit Margret. “Een goed KMS is ook een manier om makkelijker, sneller, met korte lijnen en plezier te werken.” Tekst: Viveka van de Vliet
Als een van de eerste steden ter wereld heeft Amsterdam gekozen voor het model van de Donuteconomie. In haar boek Doughnut Economics (2018) rekent de Britse econome Kate Raworth af met traditionele economische modellen die hebben gezorgd voor extreme ongelijkheid, financiële crises en een alarmerende aantasting van ons ecosysteem. Raworth’s Donutmodel is gebaseerd op de aarde als eindig systeem en heeft een circulair karakter. De binnenste ring visualiseert de ondergrens voor basisvoorzieningen waaronder gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting. De buitenste ring staat voor het ecologisch plafond of wat we van de aarde kunnen vragen. Kort gezegd richt het Donutmodel zich op volwaardige leefomstandigheden voor alle mensen binnen de ecologische draagkracht van de aarde als geheel. Maar hoe zet je zo’n mondiaal model in werking? Het eenvoudige antwoord is: door ergens te beginnen. Amsterdam ging die uitdaging aan en zet inmiddels de eerste stappen. We spraken met Marieke van Doorninck, wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid over hoe Amsterdam eruit gaat zien als Donutstad en wat dit betekent voor de architectuur en ruimtelijke ordening van Amsterdam. Wordt Amsterdam de eerste Donutstad ter wereld? “Met de Strategie Amsterdam Circulair hebben we hiervoor in elk geval een belangrijke stap gezet. Die moet er namelijk voor zorgen dat Amsterdam in 2050 een volledig circulaire stad is. Met het model van de Donuteconomie van Kate Raworth kunnen we dat meer lading geven. Want ‘circulair’ is niet zomaar het nieuwste buzzwoord, het houdt in dat je op een wezenlijk andere manier omgaat met consumeren en produceren. “Het mooie aan de Donuteconomie is dat het een alomvattend raamwerk biedt waarin ecologische en sociale doelen samenkomen. En dat klopt weer helemaal met de signatuur van dit college van burgemeester en wethouders dat duurzaamheid en sociale inclusie als speerpunten heeft gekozen. Maar hoewel het college het model van de Donuteconomie heeft omarmd, zijn we nog niet zover dat we in Amsterdam ons hele beleid volgens de beginselen van de Donut kunnen uitvoeren. De circulaire strategie is het begin. Daarbij heeft de coronacrisis gezorgd voor extra momentum. Het besef dat we de maatschappij anders moesten gaan inrichten, was tijdens de lockdown groter dan ooit. Iedereen ging nadenken over de waarde van dingen. Over de hoeveelheid spullen die we hebben bijvoorbeeld, over het belang van gezondheid en over de manier waarop we effectief stappen kunnen zetten om klimaatverandering tegen te gaan. De teneur was: hé, het kan echt anders en laten we daar dan ook nu mee beginnen. “Het werd duidelijk hoe kwetsbaar de regio Amsterdam eigenlijk is met zijn vrij eenzijdige diensten- en bezoekerseconomie. Een circulaire economie kan Amsterdam weerbaarder en veerkrachtiger maken en is ook minder gevoelig voor de conjunctuur. Daarin staat productie centraal en wordt gewerkt in korte, gesloten ketens waarin grondstoffen telkens worden hergebruikt. Nu zie je dat grondstoffen nog over de hele planeet worden versleept om er met inzet van de goedkoopste arbeid nieuwe producten van te maken, die niet lang daarna weer in de verbrandingsoven belanden. Een circulair model betekent dat we veel intelligenter omgaan met onze grondstoffen, dat vervoersbewegingen worden geminimaliseerd en dat arbeid weer terugkomt in de regio. “Ook gaan we een heel ander soort bedrijvigheid zien, veel meer gericht op herstel en refurbishment. Het mooie aan de circulaire economie vind ik dat die ruimte biedt voor verschillende soorten werk. Je hebt de mensen die heel technisch bezig zijn in bijvoorbeeld start-ups, maar ook de mensen die het handwerk doen. Er moet bedacht worden hoe je producten technisch slim in elkaar zet zodat ze lang meegaan en geschikt zijn voor reparatie en recycling, maar je hebt net zo hard de mensen nodig die reparaties uitvoeren of de producten uit elkaar halen. Daar zit vrij veel werkgelegenheid in. Je kunt hiervoor recyclecentra combineren met ambachtelijke bedrijven. Veel kun je lokaal doen. En de arbeid die niet lokaal maar internationaal wordt verricht, zal in ieder geval duurzaam moeten zijn – zowel in economisch als ecologisch opzicht. Het Donutmodel richt zich op een combinatie van ecologische en sociale doelen. Hoe krijgt dat vorm in de stedelijke omgeving van Amsterdam? “Hiervoor is de Groenvisie die de gemeente Amsterdam onlangs heeft gepresenteerd een belangrijk instrument. Hoewel deze visie niet specifiek vanuit de Donutgedachte is ontwikkeld, levert ze wel belangrijke bijdragen op zowel sociaal als ecologisch vlak. Het doel van de visie is een stad waar iedereen prettig kan wonen zonder hittestress, met frisse lucht en met voldoende ruimte en groen. Aan de basis ligt een getrapte groenbeleving. Deze loopt op van kleinschalig groen in de vorm van geveltuintjes en plantsoenen naar buurtparken en wijkparken, en via stadsparken naar de groene scheggen op het hoogste schaalniveau. Om dat waardevolle groen rondom de stad intact te kunnen houden terwijl het aantal inwoners van Amsterdam blijft groeien, zal het nodig zijn de stad verder te verdichten. Dat betekent dat we heel goed moeten afwegen voor welke zaken we hier ruimte willen maken. Als je verdichting combineert met groen, betekent dat bijvoorbeeld ook dat je hoger moet gaan bouwen en de auto een andere positie moet geven. Daarnaast is multifunctioneel ruimtegebruik belangrijk, waarbij je kunt denken aan sportvelden op daken. Zo werk je aan een bereikbare en uitnodigende stad die mensen de ruimte biedt. Groen is belangrijk omdat het mensen echt gelukkiger maakt, maar je hebt natuurlijk ook betaalbare huizen nodig, voorzieningen en bereikbaarheid. “Het interessante van de Donuteconomie is dat die zich richt op het idee van brede welvaart. Dan gaat het over heel andere dingen dan extreem veel consumeren of verdienen. Het gaat over een goede basis voor iedereen. En dat betekent werk hebben en een fatsoenlijk dak boven je hoofd, goede sociale contacten en een prettige leefomgeving. Dat willen we in Amsterdam weer centraal stellen.” En toch is vastgoed voor veel partijen nog steeds vooral een manier om geld te verdienen. Hoe kun je dat als stad veranderen? “In een traditionele ‘lineaire’ economie is groei de maatstaf voor welvaart. Dat betekent dat stijgende huizenprijzen worden gezien als een indicator voor succes. Hoe hoger de vastgoedprijzen, hoe groter de welvaart. Maar we moeten ons afvragen wat die welvaart eigenlijk betekent als grote groepen mensen geen betaalbare woning meer kunnen vinden in hun stad. De reden dat de Amsterdamse woningmarkt zo onder druk staat is niet alleen dat we hier te weinig huizen hebben, het komt ook doordat woningen als een ideale belegging worden gezien voor allerlei rondzwervend kapitaal. Er zijn in Amsterdam dure panden die in prijs al vijf keer over de kop zijn gegaan terwijl er nog nooit iemand heeft gewoond. Het is een geldgedreven verhaal dat alleen goed is voor de belegger en ervoor zorgt dat Amsterdam een onbetaalbare stad wordt. “Als gemeente spannen wij ons in voor een gemengde stad, onder meer met de 40-40-20-regel die een programmering van 40 procent gereguleerde huur, 40 procent middenhuur en koop en 20 procent dure huur en koop voorschrijft. Hierbij zie je dat er vooral een probleem is met de middenhuur, een lastig te reguleren segment van de woningbouwproductie. Waar corporaties zorgen voor sociale huurwoningen en de markt voor de duurdere woningen, vallen woningen met een middenhuur tussen wal en schip. Want stel dat je via de grondprijs of op een andere manier er als gemeente voor kunt zorgen dat er goede middenhuurwoningen komen, dan ben je die bij de eerste verkoop meteen weer kwijt. “Wooncoöperaties waarin burgers samenwerken aan een eigen woonproject bieden een interessante manier om die waardeonttrekking een halt toe te roepen. Omdat een coöperatief woonproject niet verkocht wordt, blijft de waarde ervan behouden in de vorm van woningen met een eeuwigdurende middenhuur. Inmiddels heeft wethouder Ivens het actieplan wooncoöperaties in het leven geroepen, met als doel om binnen twintig jaar 10 procent van de Amsterdamse woningbouw gerealiseerd te hebben via wooncoöperaties. Dat klopt eigenlijk heel mooi met de Donut-principes, omdat zo’n woonproject zowel sociale als ruimtelijke impact heeft. Verder geloven we dat je een prettige stad kunt maken door wonen en werken te combineren. Het punt is alleen dat we dat niet meer gewend zijn. Alles wat overlast geeft hebben we in het verleden planologisch van ons afgewerkt, soms zelfs naar andere werelddelen. We moeten dus goed kijken hoe de productieve bedrijvigheid van de circulaire economie zich opnieuw kan verhouden tot wonen. Dat betekent misschien dat je de logistiek moet aanpassen of gaat werken met kleine clusters van bedrijven. Per gebied proberen we de ideale mix te vinden. Waarbij we minimaal 15 procent productieve bedrijvigheid aanhouden om te voorkomen dat het toch weer een beetje kantoorachtig wordt. Afhankelijk van het soort bedrijvigheid kijk je dan of hier gezinswoningen bij passen of misschien studentenwoningen.” Een ander doel is circulariteit in de bouwproductie. Hoe zorg je dat partijen daarmee aan de slag gaan? “Dat kunnen we allereerst – heel simpel – bereiken met regulering. Met het uitschrijven van circulaire tenders zorgen we voor een andere uitvraag naar de markt. Daarbij hanteren we hogere duurzaamheidsdoelstellingen dan van rijkswege gevraagd wordt. En dat is omdat we denken: bouwen in Amsterdam is lastig, dus dat wil je ook in een keer goed doen zodat een gebouw lang mee kan. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat energie in zo’n gebouw zelf moet worden opgewekt. “Als gemeente zeggen wij: dit is de kant die we opgaan en dat wordt over twee jaar niet opeens weer heel anders. Zo bieden we niet alleen houvast voor de lange termijn, maar zorgen we ook voor een level playing field voor alle marktpartijen. We zien hier ook niemand voor weglopen. Sterker nog: marktpartijen blijken juist lol te hebben in die uitdaging van duurzaamheid. Amsterdam kiest ervoor richting te geven en ruimte te bieden maar wil niet voorschrijven hoe het allemaal gebeuren moet. De bouwende partijen zijn veel beter in deze vraagstukken dan wij en komen telkens met verrassende nieuwe oplossingen. Als ik ergens een eerste paal mag slaan of bij een oplevering mag zijn, dan zijn mensen altijd ongelooflijk trots op het behalen van die duurzaamheidsdoelstellingen. “Daarnaast werken wij als gemeente aan een ecosysteem voor de circulaire economie in Amsterdam en dat is ook voor de bouw van groot belang. Het gaat dan bijvoorbeeld om circulaire bouwmarkten waar materialen die vrijkomen bij sloop beschikbaar worden gemaakt voor hergebruik. Dat kunnen deuren en kozijnen zijn maar ook elementen van betonnen constructies. Zo ontstaat een materialenkringloop waarin afval niet meer bestaat. En hoewel dit soort dingen zich afspeelt op het niveau van de Amsterdamse regio, hebben ze een impact op een veel groter schaalniveau. Want wat betekent deze manier van bouwen aan je stad voor de CO2-uitstoot en de luchtkwaliteit, maar bijvoorbeeld ook voor arbeidsomstandigheden elders in de wereld? Think globally, act locally, daar gaat het om.” De ideale stad “Als Amsterdam moeten we onszelf de vraag stellen wat voor stad wij willen zijn en hoe we die stad willen worden. Het Donutmodel gaat over samenwerken en over het delen van kennis en voorzieningen. Daarom nodigen we alle Amsterdammers, bedrijven en ontwikkelaars uit om samen aan de stad te bouwen. Als we elkaars verhalen kennen, kunnen we belangen combineren en ervoor zorgen dat die samen nog veel meer gaan opleveren. Het is belangrijk dat elk nieuw gebouw dat we realiseren Amsterdam en zijn toekomst belichaamt. Dan gaat het om groen, sociale inclusie, verduurzaming en schoonheid en het gaat om de verhalen: waar kom je vandaan, waar ga je naartoe en wat betekent het om hier te leven? Van ontwikkelaars krijgen we vaak te horen dat we ambities aan het stapelen zijn. Dan zeg ik altijd: we zijn bezig met de ideale stad.” Dit artikel is geschreven voor Rijnboutt Magazine #12 Een ander klimaat (oktober 2020). Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Ineke Oostveen
Hoe kan Julianadorp – een dorp met typische bloemkoolwijken – er over dertig jaar uitzien? Wat is er nog herkenbaar van de stedenbouwkundige visie op deze wijken toen ze in de jaren zeventig werden gebouwd? Op basis van een open inschrijving werden voor Panorama Lokaal Julianadorp drie finalisten geselecteerd, waaronder Team Rijnboutt. Eind september werd bekend dat Team FABRICations & Mandaworks gewonnen heeft. In dit tweede artikel uit een serie van drie vertellen we graag nog over de inzending van Team Rijnboutt. In de wederopbouwjaren na de Tweede Wereldoorlog nam de bevolkingsgroei sterk toe en was er grote behoefte aan gezinswoningen. Na de snelle industriële bouwfase van de eerste drie decennia nam de behoefte naar meer variatie en sociale samenhang toe. De zogenoemde ‘bloemkoolwijken’ werden ontwikkeld passend bij de samenleving van dat moment. Julianadorp is zo’n dorp waarvan de structuur de typische kenmerken van een bloemkoolwijk heeft. Een bijzondere locatie met voldoende kwaliteiten, zoals de gunstige ligging tussen de Noordzee in het westen en het Noord-Hollands Kanaal in het oosten. Aan de overige twee zijden is een open polderland met bollenvelden en op vijftien minuten afstand ligt de stad Den Helder. Julianadorp is een enclave in de polder die gekenmerkt wordt door een actieve en betrokken gemeenschap van 15.000 inwoners die, omdat het dorp aan zee ligt, aangevuld wordt met bijna een miljoen bezoekers per jaar. Herkenbaar en gevarieerd Bloemkoolwijken die verspreid over heel Nederland in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werden gebouwd, ontlenen de naam aan de letterlijke uitwerking van een organisatieprincipe: woningen zijn groepsgewijs rond woonerven gesitueerd en liggen als bloemkoolroosjes aan de hiërarchisch geordende hoofdwegen, vergelijkbaar met een stam waar nieuwe takken aan groeien. Woningen kenmerken zich door een gevarieerde architectuur maar vormen samen wel een herkenbaar geheel, net als een bloemkool. Deze wijken zijn ontwikkeld vanuit een duidelijke opvatting over leefbaarheid, saamhorigheid en de menselijke schaal. “Een paternalistische wijkgedachte waarbij alle voorzieningen voor iedereen binnen handbereik zijn”, vertelt Richard Koek, stedenbouwkundige, landschapsarchitect en partner bij Rijnboutt. Ondanks deze mooie sociale opvattingen van toen en het gezin als hoeksteen van de samenleving, begon het eind jaren tachtig te schuren. De katholieke basis van de Nederlandse samenleving brokkelde af. Ook in de vakwereld nam de kritiek op de vorm- en karakterloze wijken toe. De wijkgedachte is ingehaald door de tijd; de samenleving is gevarieerder en wereldser geworden. Alleen al door de toenemende individualisering en vergrijzing van de maatschappij is het aantal één- en tweepersoonshuishoudens sterk toegenomen. Ook Julianadorp kenmerkt zich door relatief veel bewoners in de leeftijd van zestig en zeventig jaar die er toentertijd een betaalbaar huis kochten en er altijd zijn blijven wonen. Er bestaat nu een serieus probleem: de instroom van nieuwe bewoners stagneert. Voor hen is er te weinig nieuw aanbod en zij stellen andere eisen aan wonen en hun omgeving. Want sluipenderwijs was Julianadorp aangepast en dat was niet per se een vooruitgang. Het dorpsgebied werd onsamenhangender, fietspaden, die in de oorspronkelijke opzet geen belangrijk onderdeel van de buurt uitmaakten, werden later kriskras door de wijk aangelegd. Het openbaar groen nam in kwaliteit af en was als drager versnipperd. Mensen verdwaalden, wisten de voordeur niet van de achterdeur te onderscheiden en met schuttingen werd steeds meer aangegeven waar de privétuin eindigde en de gemeentegrond begon. Voorzieningen verdwenen of wisten hun maatschappelijke rol in de wijk niet te behouden. En ook de toename van verharding en lukraak geparkeerde auto’s heeft veel invloed op de ruimtelijke beleving. Terwijl samenhang en gemeenschapszin de oorspronkelijke bedoelingen waren, voelen mensen zich steeds minder veilig of betrokken bij de dorpse samenleving. Ook de relatie tussen de wijken en het polderlandschap is onduidelijk. Er is nauwelijks verbinding tussen de oude dorpskern en de zee en de duinen, en groen en water vormen geen relatie met het omringende landschap. In dit tuindorp overheerst een gevoel van geslotenheid, iets dat in scherp contrast staat met het weidse landschap. Bloemkoolwijk 2.0 De kritiek op de bloemkoolwijken zwol verder aan, evenals de vakinhoudelijke discussie. De bloemkoolwijken raakten in het verdomhoekje en werden eind jaren tachtig doodverklaard. Een nieuw alternatief verrees: de Vinex-wijk. Deze opvolger van de jaren negentig heeft ongeveer hetzelfde programma als een bloemkoolwijk maar dan in een andere jas: de wijken zijn opgezet volgens de eisen van deze tijd, zoals een betere aansluiting met de stad, een heldere ruimtelijke structuur, betere energievoorzieningen en aandacht voor duurzaamheid. Voor verschillende bloemkoolwijken worden initiatieven ontwikkeld. De Haagse Beemden in Breda en Zevenkamp in Rotterdam zijn goede voorbeelden van wijken waarvoor studie is gedaan naar een nieuw stedenbouwkundig plan. “Er wordt weliswaar veel onderzoek gedaan, maar we zitten nog in de pioniersfase en er bestaat weinig vernieuwing”, vindt Richard. Het tempo waarin vernieuwingsplannen worden gemaakt mag wat hem betreft omhoog. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid “De uitdaging van de toekomst”, zegt hij, “is niet om de bloemkoolwijken af te breken. In potentie bestaan er volop mogelijkheden tot transformeren zodat een woongebied zoals bijvoorbeeld Julianadorp aantrekkelijker wordt voor nieuwe bewoners en tegelijk aansluit bij de energietransitie en de klimaatadaptatie. Het is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van woningcorporaties, gemeenten en de overheid, een maatschappelijke plicht om in te grijpen.” Dat beoogde ook het College van Rijksadviseurs samen met het projectteam Panorama Lokaal met deze prijsvraag. Hiermee wil het de aandacht vestigen op ideeën om zeven van die wijken uit de jaren zeventig en tachtig aan de rand van de stad te revitaliseren en klaar te maken voor de toekomst. “Voor ons ontwerpers is het een zeer interessante en ook belangrijke opgave om een stedenbouwkundige visie en aanpak uit te werken zoals we hebben gedaan voor Julianadorp. Er liggen voldoende kansen door de uitzonderlijke positie van het dorp te benutten en de relatie met zijn omgeving opnieuw te definiëren”, meent Richard. In die visie is Julianadorp in 2050 een samenhangende en open enclave met collectieve hofjes met tien à twintig woningen in een autoluw gebied met groen en water, met kringlooplandbouw, zorg en recreatie als economische dragers. Een zelfvoorzienend dorp, maar open naar buiten, uitnodigend voor bewoners en bezoekers. Waar bewoners veel meer eigen initiatieven ontwikkelen en er ruimte is voor vernieuwing in wooncultuur. Kortom, een ecocentrisch dorp met een volledig circulair woon-werk-recreatielandschap. “Deze aanpak voor Julianadorp kan model staan voor de aanpak van andere bloemkoolwijken. Samen met bewoners, gemeenten, corporaties en ondernemers kan een passende, doelgerichte aanpak leiden tot nieuw elan voor de wijk, waar nieuwe bewoners met enthousiasme hun huis en samenleving kunnen vinden.” » Lees de visie van Team Rijnboutt in Rijnboutt Magazine #12 Tekst: Viveka van de Vliet Beelden: Rufus de Vries
‘In 2050 is Julianadorp, onderdeel van de gemeente Den Helder, een samenhangend en open enclave, een zelfvoorzienend, ecocentrisch dorp met een volledig circulair woon-werk-recreatielandschap.’ Dat is in een notendop de stedenbouwkundige visie voor Julianadorp die Team Rijnboutt (i.s.m. Planmaat, ServiceWise en Smartland) voor de prijsvraag Panorama Lokaal heeft uitgewerkt. Op basis van een open inschrijving werden voor Panorama Lokaal Julianadorp drie finalisten geselecteerd, waaronder Team Rijnboutt. Eind september werd bekend dat Team FABRICations & Mandaworks gewonnen heeft. In een drietal artikelen vertellen we graag nog over de inzending van Team Rijnboutt. De jury waardeerde deze als een ‘intelligente, goed doordachte en tamelijk visionaire inzending gebaseerd op een rijk verhaal’. Ecocentrisch dorp Julianadorp kenmerkt zich door een bijzondere ligging tussen de Noordzee in het westen en het Noord-Hollands Kanaal in het oosten met aan de overige twee zijden een open polderland met bollenvelden. Het dorp telt 15.000 inwoners aangevuld met bijna een miljoen toeristen per jaar. In onze visie liggen er veel kansen om de uitzonderlijke positie van het dorp te benutten en de relatie met zijn omgeving opnieuw te definiëren. Voortbouwend op wat al is en inspelend op de klimaatveranderingen, is Julianadorp over dertig jaar een zelfvoorzienend, gastvrij en op de omgeving gericht (ecocentrisch) dorp. De economische dragers zijn kringlooplandbouw, zorg en toerisme. Door de sterke sociale en ecologische verbindingen is Julianadorp een thuis voor mens en dier. Volledig één met de omgeving, de zee en de polder. Samen maken zij Julianadorp tot een veilige en zoete enclave. Om dat te bereiken zijn vijf sterk met elkaar verbonden transitieopgaves geformuleerd: het woon-werk-recreatielandschap, mobiliteit en verbindingen, de kernen, de buurten en het kringlooplandschap. Woon-werk-recreatielandschap Het helder omzoomde tuindorp krijgt een hoogwaardig leefmilieu. Nieuw zijn de kustverbreding in combinatie met twee op de historie geïnspireerde zoetwaterverbindingen: ‘Schulpweg’ en ‘Polderlijst’. De Schulpweg verbindt de woonkern Julianadorp met de Noordduinen, het strand en een kreek die aansluit op de bestaande waterstructuur van het dorp. Een pad voor fietsers en voetgangers begint in het dorp, gaat over in een ecoduct en eindigt op het strand waardoor de bereikbaarheid van de zee voor de ‘Dorpers’ groter wordt. Polderlijst verbindt de dorpsrand met de polder door een halfopen tuinbouwlandschap te creëren voor groenten en fruit dat is ingericht op zoet grondwater. Het speelt een belangrijke rol in de voedselcirculariteit van Julianadorp, voor en door de dorpsbewoners. Mobiliteit en verbindingen Het accent ligt op langzaam verkeer: fietsers en wandelaars krijgen prioriteit. Goede bereikbaarheid, verkeersveiligheid en gezondheid (beweging) staan voorop. Voor fietsers en wandelaars is een fijnmazig en wijdvertakt netwerk ontwikkeld; de auto is er te gast. Autobezit wordt tevens teruggebracht door het stimuleren van elektrisch deelgebruik. Zo worden de vergroende straten verblijfsplekken die de woonkwaliteit, veiligheid en sociale cohesie versterken. De deelauto’s fungeren ook als batterij voor de energie die wordt opgewekt uit de zonnepanelen op elk dak in Julianadorp. Kernen Julianadorp heeft drie hoofdkernen en vier ondersteunende kernen. Ze vormen het sociale hart van de omliggende woonbuurten en bevatten (basis)voorzieningen waaronder winkels, onderwijs en dienstverlening. De verschillend kernen krijgen elk een eigen focus en karakter. Ze worden beter bereikbaar en krijgen een aantrekkelijker uitstraling met meer groen. Buurten De buurten, opgenomen in het groen in de nabijheid van een kern, vormen kleinschalige, geborgen gemeenschappen. De vermenging van zorg, wonen en toerisme zorgt voor een aangenaam, levendig en divers woon-werk-recreatieklimaat. De buurten worden bevolkt door permanente bewoners en tijdelijke recreanten. Voor zorgbehoevenden worden innovatieve woonvormen gecreëerd. Het toevoegen en aanpassen van woningtypes en bebouwing geschiedt door inbreiding. En bouw en verbouw van woningen gaat volgens circulaire principes die voor Julianadorp zijn ontwikkeld. Door de wijken en vakantieparken te ontdoen van alle elementen die het contact met de omgeving belemmeren, ontstaat er een open relatie met het omliggende landschap. Het kringlooplandschap Het landschap is afgestemd op de behoefte van Julianadorp en bestaat uit kringlooplandbouw en natuur. Er is een robuust watersysteem gecreëerd waarbij zoet hemelwater wordt vastgehouden in het dorp, terwijl het omringende landschap brak is. In de Koegraspolder kunnen proeftuinen voor zilte teelt – zoals aardappelen, graan, zeekraal en zeewier – ontkiemen tot een circulaire agrarische economie voor de lange termijn. Dit voorstel zorgt ervoor dat Julianadorp een logisch samenhangend en toekomstbestendig geheel wordt: een dorp dat niet geïsoleerd in het landschap ligt, maar daar juist gebruik van maakt. Over Panorama Lokaal Met deze prijsvraag vraagt het College van Rijksadviseurs aandacht voor kwetsbare wijken aan de stadsrand, gebouwd in de jaren 60, 70 en 80. Destijds ontwikkeld vanuit een heldere en specifieke opvatting over leefbaarheid en saamhorigheid zijn deze wijken nu door de tijd ingehaald. Wat betekent de vergrijzing voor hoe er straks wordt gewoond en gerecreëerd? Waaruit bestaat de toekomstige vraag naar voorzieningen? Wat voor effect hebben technologische ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit? Hoe kan het landschap bijdragen aan een (regionale) energietransitie?
Aan de oostkant van het centrum van Amstelveen verheft woongebouw Up Mountain zich sinds kort als een bergdorp boven het winkelgebied. Het gebouw dat in getrapte vorm naar boven toe oploopt doet denken aan ijsschotsen die op elkaar zijn gestapeld, of een bergdorp dat tegen een helling is aangebouwd. Up Mountain is de toepasselijke naam van deze blikvanger die het stadshart verlevendigt. Het appartementengebouw met een uitzonderlijk lichte en flexibele structuur en grote, op het zuiden georiënteerde, terugtrappende terrassen vormt het sluitstuk van een nieuwbouw/transformatieproject dat in drie delen is uitgevoerd. In 2016 werd het voormalige V&D-warenhuis aan het Buitenplein al gerenoveerd, waarbij de structuur van het winkelgebouw behouden bleef en de gevels werden gestript. In 2018 werd de daaraan grenzende parkeergarage gesloopt en vervangen door een nieuwe parkeergarage met hogere plafonds. Met de realisatie van het woongebouw op de parkeergarage, is de transformatie van deze plek in de stad voltooid. Multifunctioneel complex “De wens van de gemeente Amstelveen om bovenop de nieuwe parkeergarage een woongebouw te plannen, vonden wij meteen een goed idee”, vertelt Maarten Castelijns, architect en partner bij Rijnboutt. “Het sluit aan bij de missie van Rijnboutt om de stad beter te maken dan ze was. Tot dan toe was het gebied tussen het Buitenplein en het Handelsplein behoorlijk monofunctioneel. Het warenhuis en de kantoren aan het Handelsplein zorgden ervoor dat er overdag veel activiteit was, maar in de avonduren was het er onaangenaam stil”, weet hij. “Met de komst van het multifunctionele complex met woningen Up Mountain, geven we aan dit deel van Amstelveen een woonactiviteit zodat de plek niet alleen overdag tot leven komt, maar er ook in de avonduren reuring ontstaat.” De herontwikkeling van het warenhuis en de parkeergarage hadden bij aanvang van het project de hoogste prioriteit. De ontwikkeling van het woongebouw bovenop de parkeergarage werd in deze eerste fase wel voorbereid door alvast ruimte te reserveren voor stijgpunten en de constructie van de parkeergarage robuuster te maken dan in eerste instantie nodig was. De ontwikkeling en ontwerp van het woongebouw werd door AM in 2017 opgestart toen het gerenoveerde warenhuis bijna in bedrijf was en de nieuwe parkeergarage in aanbouw. Toen bleek dat het oorspronkelijke plan van 5000 m² economisch niet haalbaar was. Daarvoor was meer oppervlakte nodig, waardoor het gebouw in volume zou toenemen. De onderliggende parkeergarage was echter niet berekend op dat extra gewicht, uitgaande van een traditionele bouwmethode. Samen met de opdrachtgever werd opnieuw nagedacht over een ontwerp. Castelijns: “Om een financieel haalbaar programma te kunnen realiseren, werd onze creativiteit aangesproken om met andere ogen naar de opgave te kijken en te zoeken naar een uitbreiding in relatie tot de mogelijkheden die de parkeergarage bood.” Lichtgewicht gebouw Samen met constructeur IMd werd deze uitdagende puzzel gelegd. “Zo is een ‘lichtgewicht’ gebouw ontworpen op een manier die uitzonderlijk is in de hedendaagse woningbouw”, aldus Castelijns. Als centraal onderdeel in het ontwerp van het bergdorp – zoals Up Mountain in de volksmond al wordt genoemd – bovenop de parkeergarage is een stalen hoofddraagconstructie rondom een betonnen kern bedacht. Behalve de staalconstructie, die veel lichter is dan een traditionele betonnen woningbouwconstructie, is voor vrijwel alle gebouwelementen gekozen voor lichtgewicht producten. Architectonisch beton met een natuursteentoeslag geeft het warenhuis een hoogwaardig uiterlijk, maar voor de woningen gekozen voor composiet zoals dat eerder met succes bij het Olympic Hotel in Amsterdam is toegepast. Het is niet alleen licht van gewicht, maar ziet er kwalitatief mooi uit; het is op afstand nauwelijks te onderscheiden van architectonisch beton. Flexibele woningindeling De stalen draagconstructie is gescheiden van de inbouw. Dat wil zeggen dat de woningindeling vrij is van het casco. In deze ruimtelijke structuur zijn 45 appartementen als een soort doosjes in een structuur ingevoegd, variërend in grootte van zo’n 80 m² tot bijna 400 m². De bewoners zijn in staat geweest hun woning naar individuele woonwensen vrij in te delen en units samen te voegen of te splitsen. “Zo kun je één of anderhalve unit kopen of zelfs zes units, zoals de bewoners van het penthouse hebben gedaan”, legt Castelijns uit. “Daarmee spelen we in op huidige en toekomstige behoeftes aan flexibiliteit, en het biedt meerwaarde bij de verkoop: de appartementen zijn in de toekomst eenvoudig aan te passen aan veranderende gezinssamenstellingen of door nieuwe bewoners.” Deze aanpassingen hebben geen effect op het casco dat daarmee een lange levensduur tegemoet kan zien. Zo is op meerdere manieren gezocht naar een maximale woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de grote buitenruimtes met weids uitzicht over Amstelveen en het stadspark. Voor de bezonning van de appartementen van Up Mountain bedachten de architecten een volume dat in getrapte vorm naar boven toe oploopt, met een schakeling aan terrassen op het zuiden. Daarnaast heeft het woongebouw over de volle hoogte een licht hart gekregen, een atrium dat alle woningen ontsluit en met de vertrapping van het gebouw mee springt en dus naar boven toe smaller wordt. Het sluitstuk is een glazen kap als dak. “Dit voegt nog een belangrijk aspect toe”, meent Castelijns, “want zo komen bewoners elkaar tegen; het atrium biedt ruimte voor samenkomst en stimuleert sociaal contact.” Samenhangend karakter De uitdaging was om een sterke architectonische samenhang te creëren ondanks dat de drie onderdelen woongebouw, warenhuis en parkeergarage verschillend zijn in functie en karakter. De architectuur is daarom gebaseerd op een gezamenlijk leidend thema: ‘schering en inslag’, dat verwijst naar het verweven van rechte en dwarsdraden, de schering en inslag op een weefgetouw. Hiermee zijn voor de drie bouwvolumes ruimtelijk interessante gevels gecomponeerd met elk hun eigen karakteristieken en materiaal. Een vergelijkbaar gevelbeeld ontstaat doordat de scherpe lijnen van het getransformeerde warenhuis zijn doorgevoerd in Up Mountain, waarvan de balkons en dubbelhoge gevelkolommen afwisselend terug- en vooruitspringen. Ook zorgen driedimensionaal geperforeerde aluminiumpanelen op een stalen constructie voor een aantrekkelijk aanzicht van de gevels. De transformatie manifesteert zich zodoende als een logische integrale ingreep. Het voormalig V&D-warenhuis is van een gesloten bastion veranderd in een uitnodigend complex dat extraverter is naar de omgeving door het oorspronkelijke betonskelet met cassettevloeren te strippen en te voorzien van nieuwe transparante gevels. “Interessant in relatie tot het oude V&D-gebouw is dat het complex is voorbereid op multi-tenant gebruik door entrees toe te voegen in de plint waardoor je meerdere winkels en eventueel andere functies kunt opnemen. Op plintniveau ontstaat nu een maximale transparantie”, vertelt Frederik Vermeesch, architect en partner bij Rijnboutt en eveneens betrokken bij het project. “De oost-entree van het Stadshart is op de juiste plek gecreëerd en aantrekkelijk gemaakt zodat het Buitenplein en het Handelsplein worden geactiveerd. Deze transformatie vormt een bijzondere manier om de stad verder te verdichten.” Samenhangend karakter De uitdaging was om een sterke architectonische samenhang te creëren ondanks dat de drie onderdelen woongebouw, warenhuis en parkeergarage verschillend zijn in functie en karakter. De architectuur is daarom gebaseerd op een gezamenlijk leidend thema: ‘schering en inslag’, dat verwijst naar het verweven van rechte en dwarsdraden, de schering en inslag op een weefgetouw. Hiermee zijn voor de drie bouwvolumes ruimtelijk interessante gevels gecomponeerd met elk hun eigen karakteristieken en materiaal. Een vergelijkbaar gevelbeeld ontstaat doordat de scherpe lijnen van het getransformeerde warenhuis zijn doorgevoerd in Up Mountain, waarvan de balkons en dubbelhoge gevelkolommen afwisselend terug- en vooruitspringen. Ook zorgen driedimensionaal geperforeerde aluminiumpanelen op een stalen constructie voor een aantrekkelijk aanzicht van de gevels. De transformatie manifesteert zich zodoende als een logische integrale ingreep. Het voormalig V&D-warenhuis is van een gesloten bastion veranderd in een uitnodigend complex dat extraverter is naar de omgeving door het oorspronkelijke betonskelet met cassettevloeren te strippen en te voorzien van nieuwe transparante gevels. “Interessant in relatie tot het oude V&D-gebouw is dat het complex is voorbereid op multi-tenant gebruik door entrees toe te voegen in de plint waardoor je meerdere winkels en eventueel andere functies kunt opnemen. Op plintniveau ontstaat nu een maximale transparantie”, vertelt Frederik Vermeesch, architect en partner bij Rijnboutt en eveneens betrokken bij het project. “De oost-entree van het Stadshart is op de juiste plek gecreëerd en aantrekkelijk gemaakt zodat het Buitenplein en het Handelsplein worden geactiveerd. Deze transformatie vormt een bijzondere manier om de stad verder te verdichten.”
Maandag 30 november spreekt Maarten Castelijns, architect partner bij Rijnboutt, over het ontwerpen van gebouwen die de leefbaarheid en duurzaamheid van steden beïnvloeden aan de hand van een geslaagd voorbeeld: Up Mountain. ‘Wonen in een ander klimaat’ is de titel van zijn verhaal dat hij tijdens de online Inspiratiesessie ‘Wonen In Amstelveen’ houdt op uitnodiging van Wonen in Nederland. “Het is een grote uitdaging om binnen de hedendaagse woningopgave gebouwen te ontwerpen en te ontwikkelen, misschien wel vergelijkbaar met naoorlogse wederopbouwperiode. De maatschappelijke belangen zijn immers groot maar ook tegenstrijdig. Aan de ene kant wordt de urgentie om de klimaatcrisis te lijf te gaan steeds groter en groeit het maatschappelijk draagvlak hiervoor. Aan de andere kant hebben we te maken met woningnood, waardoor de roep om steden te verdichten toeneemt terwijl tegelijkertijd het landschap onder druk staat”, vertelt Castelijns hierover. Komende maandag presenteert hij een van de mogelijke strategieën om deze complexe en op het oog tegenstrijdige belangen bij elkaar te brengen, waarbij het accent ligt op een sociale visie op de lange termijn. “Up Mountain is daar een goed voorbeeld van. Bij het ontwerp en de ontwikkeling van het gebouw is de focus gelegd op de huidige en toekomstige gebruiksflexibiliteit, maximale inspraakvrijheid voor de eindgebruiker en een duurzame woonkwaliteit. Up Mountain sluit aan bij de missie van Rijnboutt om de stad beter te maken dan ze was en vormt een stap in de ontwikkeling naar het ontwerpen voor wonen in een ander klimaat.” Bijwonen? De online inspiratiesessie vindt plaats op maandag 30 november van 13.00 – 15.30 uur. Wil je de sessie ook online bijwonen? Dat kan door je aan te melden bij Wonen in Nederland. Het programma is als volgt: 13.00 uur: Ontvangst en welkomstwoord – Werner Bullen, Directeur Wonen In Nederland 13.10 uur: Wonen In Amstelveen 2030 – Marijn Schenk, Directeur NEXT Architects en Stadsbouwmeester Amstelveen 13.35 uur: Wonen in een ander klimaat – Maarten Castelijns, Architect Partner Rijnboutt 14.00 uur: Up Mountain verrijkt Stadshart Amstelveen – Erik Schimmel, Projectontwikkelaar AM 14.20 uur: Digital Dating 14.50 uur: Q&A met de sprekers 15.15 uur: Samen bouwen 15.30 uur: Einde
In de Reimerswaalbuurt in Amsterdam Osdorp is een deel van de bestaande bebouwing gesloopt om plaats te maken voor eigentijdse nieuwbouwblokken die de reeds gerealiseerde nieuwbouw en de gerenoveerde bebouwing met elkaar verbinden. In juni 2020 werd bekend dat Vink Bouw in samenwerking met Vireo Vastgoed, Hendriks CPO en M3H Architecten de blokken 4 en 5 gaat ontwikkelen. Rijnboutt nam samen met Blauwhoed, Servicewise en Huygen Installatieadviseurs deel aan deze tender en ontwikkelde een plan dat op alle niveaus verbindt. De relatie tussen binnentuinen en omgeving is zorgvuldig vormgegeven, interactie tussen bewoners wordt gestimuleerd en de maatschappelijke functies zorgen voor interactie met de buurt. Bestaande volwassen bomen zijn ingepast en vormen het groene hart van de binnentuinen. Ook gaat veel aandacht uit naar duurzaamheid en natuurinclusiviteit; de blokken zijn energie-positief met een EPC van -0,01. De Reimerswaalbuurt in Amsterdam Osdorp kenmerkt zich door bouwblokken met daartussen lange groene lijnen. Dat komt ook terug in het door de gemeente opgestelde stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling van de buurt en is ook de basis van ons ontwerp: twee gesloten bouwblokken met een interne groene kwaliteit, met het leggen van verbindingen als centraal thema. Groen van tuin tot dak De prachtige volwassen bomen die na de sloop van de oorspronkelijke bebouwing overeind zijn gebleven, zijn een belangrijke groene drager van de binnenhoven. Deze worden ingericht als collectieve groene tuin en zijn afgestemd op de wensen en behoeftes van de bewoners. Via trappen en brede woongalerijen wordt het groen doorgetrokken tot op het dak, waar ruimte is voor een gezamenlijke moestuin. In elk blok is een poort gemaakt om de blokken te openen en een relatie aan te gaan met de omgeving. De benodigde parkeerplaatsen worden half verdiept aangelegd onder een groen dek, daarmee staan de auto’s uit het zicht, ingebed in het groen. Biodivers en natuurinclusief Het groen op de daken en aan de trappen en galerijen werkt als stepping stone tussen het groen in de omgeving en de binnentuinen, waar verschillende soorten vogels, bijen, vlinders en andere dieren bij elkaar komen. De variatie aan zon- en schaduwtuinen op het niveau van maaiveld, dek, galerijen en langs trappen, maakt dat de biodiversiteit zich goed en snel kan ontwikkelen. Ook de keuze voor beplanting is zodanig dat een zo groot mogelijke variëteit aan fauna wordt aangetrokken. Het ontwerp wordt een verbinding in het groensysteem in Amsterdam Nieuw West, dat daarmee wordt aangevuld en uitgebreid. Klimaatadaptief De tuinen worden ingericht met robuust groen dat voldoende blad heeft, zodat de hittestress wordt tegengegaan. Door het minimaliseren van verharding wordt een goede basis gelegd voor het bergen van regenwater. Bij het bufferen van hemelwater wordt voldaan aan de uitgangspunten van Amsterdam Rainproof. Er is een systeem bedacht waarbij gebruik wordt gemaakt van opvang van regenwater op als extensief groendak ingerichte daken, aan individuele woningen gekoppelde regentonnen en ondergrondse containers. Hiermee kan 98% van de normbui worden gebufferd. Verbinding met de buurt Voor de leefbaarheid op straatniveau is het belangrijk dat een groot deel van de woningen een adres krijgen aan de straat. Alle woningen in de begane grond hebben een eigen entree aan de straatzijde met een in de gevel geïntegreerd bankje. Een lage haag geeft intimiteit aan de buitenruimte voor de woning. Het woonprogramma in de onderste laag is gevarieerd: van begane grondappartementen tot splitlevelwoningen en beneden-bovenwoningen. Naast de individuele entrees zijn er op de noordoosthoek en de zuidwesthoek van elk blok gemeenschappelijke ingangen voor de bovenliggende appartementen. De plint aan de Osdorperbaan heeft een gevarieerd maatschappelijk programma. Naast een gezamenlijke huiskamer voor bewoners is er ruimte voor sporten, een fysiotherapiepraktijk, een vestiging van zorginstelling Cordaan en het ondersteuningspunt voor de Amsterdamse Familieschool. Visualisaties: Erik Stuit
Al in de zomer van 2017 begonnen de voorbereidingen voor de transformatie van het voormalige Utrechtse postkantoor aan de Neude tot Post Utrecht, een multifunctioneel gebouw met daarin een bibliotheek van 9500 vierkante meter, een theater, filmzaal, open podium, stadsstudiehuis, laboratorium voor 21st century skills en diverse vergader- en werkruimten. In het gebouw zijn ook een grote fietsenstalling, een aantal winkels, waaronder boekhandel Broese, en twee horecagelegenheden gerealiseerd. Hoewel de Utrechtse bibliotheek al sinds 1998 op zoek was naar een nieuwe plaats voor de centrale bibliotheek, omdat het gebouw aan de Oudegracht steeds minder voldeed, was het zeker niet vanzelfsprekend dat het postkantoor verbouwd zou worden tot bibliotheek. Zeker in verband met de hoge kosten. Nadat de eigenaar van het pand, a.s.r. real estate, een plan had ingediend dat wel binnen de financiële gemeentelijke kaders paste, maakte de gemeente Utrecht in juni 2015 bekend dat definitief was besloten dat de centrale vestiging van de Bibliotheek Utrecht naar het oude postkantoor aan de Neude zou verhuizen. Twee architectenbureaus Omdat de verbouwing een enorme klus was, werden twee architectenbureaus ingeschakeld: Rijnboutt (Frederik Vermeesch en Mattijs Rijnboutt) zorgde voor de herbestemming van het pand; dat wil zeggen de verbouwing van het casco en de uitbreiding aan de Oudegracht. Zecc Architecten (Bart Kellerhuis en Marnix van der Meer) werd gekozen voor het ontwerpen van de inrichting. Rijnboutt veranderde een aantal zaken drastisch: voorheen was eigenlijk alleen de monumentale hal voor het publiek toegankelijk. In het nieuwe gebouw staat het volledige pand ter beschikking van het publiek. Architect Frederik Vermeesch: ‘In een aantal gezamenlijke workshops hebben we gekeken of het programma in het gebouw zou passen. Dat leverde positieve resultaten op. En ook de gesprekken op basis van het voorlopig ontwerp met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke Commissie Welstand en Monumenten Utrecht verliepen zeer bemoedigend.’ Met het eerdere voorlopig ontwerp als uitgangspunt maakte Rijnboutt een vlekkenplan, compleet met impressies die lieten zien welke ingrepen nodig waren om in het gebouw (zo’n 12.000 m2) een moderne bibliotheek onder te brengen. Die gaat tot de mooiste ter wereld behoren. Dat komt door de centrale hal, die volgens Vermeesch van wereldniveau is. ‘Die hal is schitterend. In ons ontwerp vormt hij de centrale publieke ontmoetingsplaats, een overdekt stadsplein met ruimte voor evenementen, horeca, leestafels, een plek waar mensen kunnen afspreken, elkaar kunnen ontmoeten. De hal is publieker geworden dan hij ooit geweest is.’ De stille achterzijde van het postkantoor aan de Oudegracht onderging een metamorfose. Door het ontwerp van Rijnboutt werd het een levendige voorkant, met een transparante glazen gevel. Vermeesch: ‘Hier vind je winkels op de begane grond, en op de tweede verdieping een brasserie met uitzicht op het water, en een auditorium voor tweehonderd mensen. Het gebouw heeft dus twee belangrijke zijden, zowel aan de Neude als aan de Oudegracht.’ Publieke functie terug Vermeesch vindt het fantastisch dat het monumentale gebouw een belangrijke publieke functie heeft teruggekregen als cultureel hart van de stad. ‘Een moderne bibliotheek is iets heel anders dan de klassieke boekenbibliotheek. Kijk maar naar de nieuwe bibliotheken van Birmingham, Amsterdam of Almere. Dat zijn ontmoetingsplekken voor jong en oud, arm en rijk, studenten en werkenden. Daar hoort een bepaalde architectuur bij: open, transparant, ruimtelijk. Het was voor ons de uitdaging die kwaliteiten in dit klassieke gebouw te realiseren. Dat is overigens een verdienste van Crouwel; de ruimtelijkheid van zijn ontwerp maakte een tweede leven voor dit gebouw mogelijk.’ Samenwerking Nadat het werk er voor Rijnboutt opzat, was het de beurt aan Zecc Architecten. Zecc tekende voor het ontwerpen van de inrichting. Volgens Bart Kellerhuis, directeur bij Zecc, een enorme eer: ‘Van een dergelijk project kun je natuurlijk alleen maar dromen. Het is voor ons helemaal geweldig omdat ons bureau ook gevestigd is in Utrecht.’ Bij het woord ‘inrichting’ moet nog wel een kanttekening geplaatst worden, het gaat niet alleen om specifieke zaken als het plaatsen van boekenkasten, maar ook over zaken als doorbraken, ornamenten, lichtinval. Ten dele was er dus ook overlap met het werk van Rijnboutt. De samenwerking verliep echter uitstekend en beide bureaus vulden elkaars visies goed aan. Kellerhuis: ‘We hebben uiteraard veelvuldig overleg gehad en onze visie hoe je met oude en nieuwe elementen omgaat, lag dicht bij elkaar.’ Fotografie: Kees Hummel Copyright Bibliotheekblad / www.bibliotheekblad.nl
Rijnboutt renoveerde voor ASR Real Estate een schamel ogend winkelpand op de hoek van de Kalverstraat en de Duifjessteeg. Opvallend is de nieuwe, verticaal gelede gevel met doorlopende penanten en een geschubde dakrand, waarvoor het oude ontwerp uit 1906 als uitgangspunt diende. “Grote retailketens zijn tegenwoordig op zoek naar iconische gebouwen die het merk versterken”, zegt Frederik Vermeesch, architect en partner bij het Amsterdamse ontwerpbureau Rijnboutt. “Zo hebben wij al diverse herontwikkelingen en renovaties uitgevoerd in de binnenstad van Amsterdam, waaronder de panden van Hudson’s Bay op het Rokin en Zara op de Nieuwendijk.” Schamele uitstraling Ook ASR Real Estate vroeg Rijnboutt voor de renovatie van hun commercieel vastgoedbezit op Kalverstraat 55-59. Het winkelpand uit 1906 op de hoek met de Duifjessteeg huisvestte op de begane grond drie kleine winkelunits met rommelige opslagruimtes op de eerste verdieping en acht appartementen op de twee verdiepingen erboven. Op wat ooit de chique art-nouveaugevel was van het vooroorlogse warenhuis Au bon marché, zaten ontsierende, nieuw aangebrachte gevelmaterialen. De verbinding met de plint was verdwenen, evenals de rondlopende hoek en de hoge ramen in de gevel aan de Duifjessteeg. Door deze ingrepen had het hele pand een schamele uitstraling en was de Duifjessteeg verworden tot een onaangename plek. De opdrachtgever had de wens het pand te voorzien van een nieuwe gevel, de eerste verdieping bij de begane grond te betrekken en de entreehal van de appartementen opnieuw vorm te geven. Oude gevel als uitgangspunt De nieuwe gevel moest opvallen in vorm en detaillering, maar ook passen bij de andere gevels in de Kalverstraat, allemaal met een plint, lijf en kroonlijst. “Omdat de constructie uit 1906 nog helemaal intact was, hebben we de oorspronkelijke geledingen in het nieuwe ontwerp overgenomen en daar een eigen invulling voor bedacht”, zegt Vermeesch, die als architect verantwoordelijk was voor het ontwerp. “Allereerst moesten de puien van de begane grond en de eerste verdieping weer in elkaars verlengde komen, waardoor deze opnieuw als eenheid worden ervaren. Hetzelfde diende te gebeuren op de twee verdiepingen, waar vroeger de naaiateliers en magazijnen zaten en nu de appartementen zijn gesitueerd.” Om dit te realiseren ontwierp hij drie aan elkaar grenzende verticale gevelelementen met een naar buiten gebogen dakrand. Hoofdpenanten aan weerszijden van ieder element lopen vanaf de begane grond naar boven. “Met een kroonlijst die zowel horizontaal als verticaal doorloopt, pak je meteen het hele gebouw”, aldus Vermeesch, “en door de ombuigende dakrand is de gevel ook vanaf de straat goed te zien.” Parametrisch ontwerpen De kroonlijst kreeg als detail een schubbenpatroon, wat vooral in het zonlicht een mooi beeld geeft. De schubben op de rechte gevelelementen waren eenvoudig in BIM te ontwerpen, maar de hoek leverde een probleem op: het patroon buigt hier niet alleen lineair, maar tordeert ook twee kanten op. Vermeesch: “Om te zorgen dat de schubben op het hoekelement overal dezelfde maat hebben en net zo gelijkmatig verdeeld zijn als op het rechte element, hebben we gebruik gemaakt van parametrisch ontwerpen. In plaats van zelf tekenen, schrijf je in Rhino of Grasshopper een script met de parameters waarmee je het ontwerp tot stand wilt brengen. In dit geval waren dat de schubmaat en de boogstraal. Het programma rekent vervolgens het 3D-model uit.” Parametrisch ontwerpen bij complexe vormen Parametrisch ontwerpen is volgens hem vooral handig bij complexe, repeterende vormen die voor een totaalbeeld zorgen, maar je kunt er ook eenvoudige gevels mee ontwerpen. “De meerwaarde zit dan in de tijdwinst bij eventuele wijzingen: je hoeft maar één parameter aan te passen en het programma rekent automatisch het nieuwe model uit. Ook is het minder foutgevoelig dan handmatig modelleren. Wellicht gaan we voortaan de gevels van woontorens allemaal parametrisch ontwerpen.” Betonuitstraling De historische constructie bleek niet sterk genoeg voor de verankering van betonnen gevelelementen, dus ging Vermeesch op zoek naar een lichter materiaal. Dat werd glasvezelversterkt kunststof, hetzelfde materiaal waarmee ook delen van boten en treinen worden gemaakt. “Met Poly Products hebben we flink geëxperimenteerd om het dezelfde textuur en kleur als architectonisch beton te geven en dat is gelukt.” Voor de vervaardiging van de gevelelementen waren handgemaakte mallen nodig, die de vloeibare composiet in de gewenste vorm persen. Omdat het maken van de mallen arbeidsintensief en tijdrovend was, zijn de gevelelementen opgebouwd uit zo groot mogelijke delen, die zoveel mogelijk repetitie kennen. Aanvankelijk zette de Commissie voor Welstand en Monumenten haar vraagtekens bij de innovatieve gevel: voldoet composiet wel aan de voor de binnenstad geldende eis van waarachtig materiaal? Om welstand te overtuigen, liet Vermeesch een mock-up maken. “Aan de voorkant lijkt het net echt beton. Pas aan de achterkant zie je dat het een heel dun en licht materiaal is. Uiteindelijk hebben we akkoord gekregen, mede omdat de leverancier de kwaliteit op lange termijn kon garanderen.” Duifjessteeg De plint, de borstweringen en de ruimte tussen de lange penanten zijn afgewerkt met lichtgrijze Muschelkalk, een mooie klassieke natuursteen met een bruine dooradering. Op maaiveldniveau is contrasterend zwart graniet gebruikt. In de hoge gevelopeningen kwamen smalle aluminium gevelprofielen met een brons metallic poedercoating, die zorgen voor een luxe uitstraling. Het schubbenthema van de kroonlijst keert terug op de reclamezone boven de etalageruiten en in het opengewerkte plaatstaal van de Franse balkonnetjes op de woonverdiepingen. Ook de zijgevel aan de Duifjessteeg is aangepakt. De rondlopende hoek naar de Kalverstraat is hersteld en enkele ramen op de woonverdieping zijn opengemaakt. In de blindnissen op de begane grond is verlichting aangebracht en de entree naar de appartementen is transparanter gemaakt. Tot slot is de gevel voorzien van een natuurstenen plint en helemaal opnieuw gestuukt. Vermeesch: “Niet alleen het gevelaanzicht en het verblijfsklimaat in de steeg zijn hierdoor verbeterd, maar ook de door Amsterdammers veel gebruikte steegjesroute tussen het Rokin en de Nieuwezijds Voorburgwal heeft zo een upgrade gekregen.” Flagshipstore Na een korte bouwtijd van nog geen zes maanden zijn de bewoners teruggekeerd in hun appartementen op de bovenste verdiepingen. Het grote hoekpand op nummer 55-57 is verhuurd aan LEGO die er afgelopen november een flagshipstore opende. Op de begane grond en de eerste etage van nummer 59 nam de Italiaanse lingerieketen Intimissimi zijn intrek. Opdrachtgever ASR Real Estate is enthousiast over het resultaat en overweegt zijn andere winkelpanden ook een facelift te gaan geven. Projectgegevens Locatie: Kalverstraat 55-59, Amsterdam Opdrachtgever: ASR Real Estate Architect: Rijnboutt Constructeur: Broersma Bouwadvies Aannemer: ToekomstBouw Natuursteenleverancier: Van Stokkum Producent gevelelementen: Poly Products Producent aluminium gevelprofielen: Cornelisse Aluminium Start bouw: maart 2019 Opleverdatum: 29 november 2019 Bron: Bouwwereld Tekst: Emy Vesseur Foto’s: Kees Hummel Tekenwerk: Henk Heusinkveld
De Lodewijk van Deysselbuurt in de westelijke tuinsteden van Amsterdam is dringend toe aan vernieuwing. De buurt heeft de laagste leefbaarheidsscore van Amsterdam, woningen voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd en de openbare ruimte heeft nauwelijks nog gebruikskwaliteit. Rijnboutt ontwerpt in opdracht van Rochdale aan een stedenbouwkundig plan, geënt op de tuinstadgedachte van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP), dat noodzakelijke vernieuwing en verdichting mogelijk maakt. Zo wordt de Van Deysselbuurt een prettige, gemengde en toekomstbestendige Amsterdamse buurt. In zijn essay ‘De toekomst van Nederland’ benoemt rijksbouwmeester Floris Alkemade de huidige buitenwijken van steden expliciet als het speelveld waar onze toekomst vorm zal krijgen en waar we samen kunnen werken aan steeds urgentere uitdagingen zoals klimaatadaptatie, energietransitie en het creëren van een inclusieve samenleving: “Door erop verder te bouwen, onze buitenwijken gelijkwaardige kwaliteiten te geven als onze binnensteden, door een emancipatie van de periferie.” De Van Deysselbuurt in Amsterdam Nieuw West is zo’n buitenwijk. En de opgave kon niet treffender verwoord worden. Verdichten in stedelijk erfgoed (AUP) De Van Deysselbuurt is een mooi voorbeeld van de buurtopzet volgens de tuinstadgedachte van het AUP. De verkavelingsstructuur van het AUP is dan ook de stedenbouwkundige taal waarbinnen de verdichting plaatsvindt. De verbindingen met de overige buurten (de Lodewijk van Deysselstraat, de Van Moerkerkenstraat en de Burgemeester van Leeuwenlaan) worden als ‘lange lijnen’ behouden en in hun karakteristiek versterkt. Deze lange lijnen definiëren stroken, of velden, die bestaan uit verschillende stempels – een zich repeterende compositie van hoog- en laagbouw. Binnen deze stempels wordt verdicht. In het zuiden, langs de Burgemeester Röellstraat, die wordt omgevormd tot een volwaardige stadslaan, wordt sterk verdicht. Naar het noorden van de buurt toe, waar de buurt grenst aan het park rond het Jan de Louterpad, steeds minder. Herdefiniëren van de openbare ruimte Ook de openbare ruimte en het groen in de Van Deysselbuurt zijn volgens de regels van het AUP geordend en kennen een duidelijke hiërarchie: van privétuin, straatgroen en plantsoen tot park. Dit geeft de buurt zijn huidige, groene karakter – een kwaliteit die in het plan van Rijnboutt wordt behouden. Echter, is het gebruik van het groen sinds het ontwerp en de realisatie van het AUP sterk veranderd, zijn overgangen verrommeld en is, door het stijgende autogebruik, de druk op de openbare ruimte sterk toegenomen. Dit vraagt om een herdefinitie van de openbare ruimte. Het groen wordt toegankelijker, aantrekkelijker en krijgt gebruikswaarde voor verschillende doelgroepen, van jong tot oud; de hiërarchie in de openbare ruimte wordt hersteld en duidelijker leesbaar. Hiertoe worden straatprofielen aangepast en groenstructuren verbeterd. De openbare ruimte wordt geactiveerd door in te zetten op actieve en bewoonde plinten. En hoewel er nog steeds uitgebreid op straat wordt geparkeerd, zal de auto minder dominant zijn in het straatbeeld. Lodewijk van Deysselstraat als dé levensader Centraal in de buurt is én blijft de Lodewijk van Deysselstraat de identiteitsdrager en lokale verdeler van bewoners in de buurt. Door haar kenmerkende en monumentwaardige bebouwing te behouden, zal deze straat ook in de toekomst het verhaal vertellen van de buurt. Dat neemt niet weg dat de Lodewijk van Deysselstraat in haar karakteristieken versterkt wordt. In ruimtelijke zin: de te handhaven gebouwen worden gerenoveerd en krijgen actieve plinten met wonen en voordeuren aan de straat en er worden kleine plantsoenen toegevoegd met o.a. speelplekken voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën. De karakteristieken worden ook in programmatische zin versterkt: de straat zal allerlei buurtgerelateerde voorzieningen faciliteren. Zoals een buurthuis, een co-working café, een buurttheater, een wasbar of een zorgpunt en plekken voor zzp’ers. Integraal verduurzamen Bij een toekomstbestendige buurt is integrale duurzaamheid onmisbaar. Het stedenbouwkundig plan bevat daarom ook duurzaamheidsmaatregelen op het vlak van klimaatadaptatie, energietransitie, circulariteit, mobiliteit, ecologie en sociale duurzaamheid. Bomen, groen en minimale verharding dragen bij om hittestress in de zomer te verminderen, regenpieken op te vangen en water vertraagd af te voeren. De te transformeren bebouwing wordt verduurzaamd als antwoord op de energietransitie. Circulariteit komt tot uitdrukking in de inrichting van de openbare ruimte, in een materialen-paspoort van de nieuwbouw en hergebruik van materialen van de te slopen bebouwing. Ten behoeve van de verdichtingsopgave wordt een specifieke mobiliteitsvisie ontwikkeld: flexibele parkeergarages, deelconcepten en aanleg van laadpalen bieden uitkomst. De ecologische waarde van het groen is, als onderdeel van het groene Amsterdam West en de grote groenstructuren in het stadsdeel, van groot belang. Dit komt tot uiting in natuur inclusief bouwen en in de keuze van beplanting als integraal onderdeel van het ontwerp van de bebouwing en de openbare ruimte. Sociale duurzaamheid is een belangrijke doelstelling van de vernieuwingsplannen. Door het verbeteren van de huidige sociale woningbouwvoorraad en het toevoegen van nieuwe woningtypologieën, wordt de buurt voor de huidige bewoners verbeterd en worden nieuwe doelgroepen aangetrokken. Hiermee wordt de Van Deysselbuurt een gemengde en toekomstbestendige buurt. Participatie en planning Om buurtbewoners en omwonenden in staat te stellen om te reageren op de plannen voor de buurt werden er op 19 mei online bijeenkomsten georganiseerd door Rochdale en de gemeente Amsterdam. De gemeente neemt binnenkort een besluit over het vernieuwingsplan. In de tussentijd werkt Rijnboutt samen met de gemeente Amsterdam en Rochdale aan de verdere uitwerking van de plannen ten behoeve van de investeringsnota. Deze dient vastgesteld te worden door de gemeente. Meer over de plannen op www.deysselbuurt.nl.
De gemeente Dordrecht heeft de ontwikkeling van de locatie Middenzone Gezondheidspark na een marktselectieprocedure definitief gegund aan Ballast Nedam Development. Ballast Nedam Development werd op basis van prijs en kwaliteit gekozen door de beoordelingscommissie met zijn plan voor dit uniek hoogstedelijk woongebied in landschappelijk groene omgeving naar ontwerp van Rijnboutt. De Middenzone is het gebied gelegen tussen het Albert Schweitzerziekenhuis en de Sportboulevard. Bij het winnende plan is ingezet op een ontwikkeling waarin preventieve gezondheidszorg centraal staat. De nabijheid van het ziekenhuis en de sportfaciliteiten vormt een natuurlijke aanleiding en sterkt de visie om een gebied te realiseren waarbij gezond leven de rode draad vormt. Het inclusieve plan telt circa 720 woningen in een ruime diversiteit, uiteenlopend van sociale huur, middeldure huur, vrije sector huur als ook koopappartementen in diverse prijscategorieën. Naast het hoogstedelijke woonprogramma bestaat de opgave ook uit het toevoegen van commerciële- en ondersteunende functies in de plinten. Ook wordt de bestaande parkeergarage uitgebreid om in de huidige en toekomstige parkeerbehoefte van deze locatie te kunnen blijven voorzien. De gemeente Dordrecht staat voor een ambitieuze woonopgave waar de Middenzone een belangrijke onderdeel van uitmaakt. Wethouder Piet Sleeking van de Gemeente Dordrecht: “Als gemeente staan we voor een grote bouwopgave van 4000 woningen. Het gaat niet alleen om aantallen, maar ook om kwaliteit en duurzaamheid. De ontwikkeling van Middenzone Gezondheidspark is een belangrijke stap. Het plan van Ballast Nedam Development laat op aansprekende wijze zien dat dit uitstekend ingevuld kan worden op een manier die bijdraagt aan gezonde verstedelijking.” Goede verbindingen met het wegennet en het openbaar vervoer, de ligging aan de parkendriehoek en een omgeving die een aangename groene inrichting zal krijgen, zorgen voor de condities voor deze ontwikkeling. De bebouwing heeft een sterke relatie met de openbare ruimte door middel van levendige plinten en entrees aan de straat. De routing naar de Sportboulevard, het ziekenhuis en de parkeergarage is zorgvuldig ingepast. Door het toepassen van o.a. neststenen in de gevels voor vogels en zoogdieren, zonnepanelen, elektrische deelauto’s en een gemeenschappelijke ruimte voor de bewoners, sluit de Middenzone helemaal aan op de 21e eeuw. Meer informatie op gezondheidsparkdordrecht.nl
Bouwen met Staal organiseerde vandaag een virtueel projectbezoek aan Up Mountain. Joost Verheus – senior projectcoördinator en kwaliteitscoördinator bij Rijnboutt – vertelt in deze uitzending samen met Paul Noomen – projectleider en register constructeur bij IMd – over het ontwerp, de constructie en de uitvoering. Over Up Mountain In opdracht van gebieds- en vastgoedontwikkelaar AM wordt momenteel druk gebouwd aan Up Mountain: een appartementengebouw, bovenop een vernieuwde parkeergarage en naast het getransformeerde warenhuis van de voormalige Hudson’s Bay in het stadshart van Amstelveen. Rijnboutt tekent voor het ontwerp van het driedelige nieuwbouw- en renovatieproject, waarvan UpMountain de bekroning vormt.## Het woongebouw wordt uitgevoerd in een stalen hoofddraagconstructie met kanaalplaatvloeren rondom een betonnen kern. Binnen deze ruimtelijke structuur worden de 45 appartementen als doosjes in de doos ingevoegd, volgens het bekende Habraken-principe van scheiding van drager en inbouw. Hierdoor zijn de woningen volledig vrij in te delen en af te werken en in de toekomst eenvoudig aan te passen. Up Mountain kan bovendien de boeken in als voorbeeld van binnenstedelijk bouwen met minimale aanspraak op schaarse bouwgrond. Het zevenlaagse casco staat letterlijk op het dak van een nieuwe parkeergarage. Deze Q-Parkgarage heeft ruime parkeervakken voor 450 auto’s, toegankelijk via comfortabele hellingbanen. Ventilatie, doorzicht en een voorbeeldig aanzicht komen voor rekening van de gevels: driedimensionaal geperforeerde aluminiumpanelen op een stalen achterconstructie. Vanaf verschillende niveaus biedt de parkeergarage toegang tot het naastgelegen warenhuis. Dit voormalig V&D-pand is omgevormd van een gesloten bastion tot een uitnodigend winkelgebouw door het oorspronkelijke betonskelet met cassettevloeren te strippen en te voorzien van nieuwe transparante gevels. Met ruime, omgaande balkons en een schakering aan grote terrassen verheft Up Mountain zich als een dynamisch bergdorp boven het winkelgebied. De terrassen zijn ontstaan door aan de zonnige zuidzijde de gevels trapsgewijs terug te leggen. De plastisch vormgegeven balkonranden en gevelkolommen bewaken de verwantschap met de nieuwe omhulling van het warenhuis. Het is een van de voorbeelden van afstemming in detaillering waarmee we de drie onderdelen woongebouw, warenhuis en parkeergarage, hoe verschillend ook in functie en karakter, bijeenbrengen tot een logisch ensemble. Behalve een weids uitzicht over Amstelveen beschikken de woningen over een eigen afgesloten parkeerdek boven op de parkeergarage. Vanuit de parkeergarage is het parkeerdek te bereiken via een aparte hellingbaan. Elke woning krijgt standaard één plek op het dek. In de onderliggende openbare garage zijn extra plaatsen te huren. Boven de parkeerdeklaag biedt Up Mountain zes woonlagen met in totaal 45 appartementen, verdeeld in 17 woningtypen. Ze variëren in grootte van zo’n 80 m2 tot bijna 400 m2. Grote gemene deler is de flexibiliteit. De inbouw en afbouw van de woningen zijn onafhankelijk van de draagconstructie van het gebouw. Hierdoor zijn de appartementen naar individuele woonwensen in te delen en af te werken en desgewenst in de toekomst te wijzigen. Ook het samenvoegen of splitsen van appartementen is mogelijk. Op hun beurt hebben deze aanpassingen geen effect op het casco dat daarmee een lange economische levensduur tegemoet kan zien. De ‘optop’ wordt opgetrokken rondom een betonnen kern die vanaf de begane grond doorsteekt naar de bovenste laag 13. De kern gaat plaats bieden aan de lift, maar tijdens de bouw biedt het onderkomen aan de liftkraan. Om aan te sluiten op het stramien van de onderliggende parkeergarage (10,3 x 15 m) zijn de onderste twee lagen van Up Mountain uitgevoerd als overgangsconstructie van stalen vakwerken die 15 m overspannen. Op de vakwerken rust de constructie van het woongedeelte: een staalskelet met kanaalplaatvloeren. Stabiliteit wordt ontleend aan de betonnen kern, samen met enkele stalen verbanden en raamwerken in de gevel. In het hart van het woongebouw komt over de volle hoogte een atrium dat alle woningen ontsluit. Het glazen atriumdak levert het daglicht dat het (tijdelijk) verblijf in deze collectieve verkeersruimte wordt veraangenaamd. Aan het buitenplein krijgt het woongebouw nog een eigen entree voor aflevering van boodschappen en goederen. Meer op Bouwen met Staal
Het monumentale postkantoor aan de Neude wordt, na jarenlange sluiting, teruggegeven aan de stad. Het moet dé nieuwe ontmoetingsplek in Utrecht worden. De bibliotheek, de grootste gebruiker van het pand, noemt het bescheiden de huiskamer van de stad, maar de bakstenen kolos oogt meer als stadspaleis. Het ongenaakbare gesloten gebouw is op diverse plekken opengebroken om contact met de stad visueel en fysiek te verbeteren. De combinatie met horeca en winkels in een nieuwe vleugel maakt het voor nog meer mensen toegankelijk. Op 14 januari 2014 presenteerde Frederik Vermeesch van Rijnboutt architecten het plan voor de transformatie van het voormalige postkantoor aan de Neude tot hotel, horeca en retail aan de Commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Utrecht. Vermeesch: “De dag ervoor had de Utrechtse gemeenteraad het plan voor de nieuwe megabibliotheek op het Smakkelaarsveld weggestemd, met één stem verschil.De presentatie had hierdoor een vreemd karakter, omdat toen al duidelijk was dat het postkantoor een geweldige locatie voor de centrale bibliotheek in de binnenstad zou zijn.” Eigenaar en ontwikkelaar van het gebouw a.s.r. real estate, en de Bibliotheek Utrecht vonden elkaar en Rijnboutt behield de opdracht voor de transformatie, maar wel met een gewijzigd programma: het hotel eruit, de bibliotheek erin. Voor het interieurontwerp van die laatste functie werd Zecc architecten aan het ontwerpteam toegevoegd. Februari 2020 verhuist de bibliotheek van de Stadhuisbrug naar de Neude. Vanwege het Coronavirus is de opening op 13 maart 2020 helaas uitgesteld, maar het gebouw is er helemaal klaar voor. Aansluiting op stedelijk weefsel In 2015 werden de eerste plannen gemaakt voor de herontwikkeling van het postkantoor tot huisvesting van winkels en de bibliotheek. De bibliotheek had behoefte aan een stadsstudiezaal, een brasserie en een auditorium. Voor de brede openbare functie van het rijksmonument was een betere verknoping met het stedelijk weefsel van Utrecht van belang. 84723/collectie Het Utrechts Archief Het ontwerp uit 1918 van het gebouw van adjunct-rijksbouwmeester Joop Crouwel (1885-1962) – overigens regelrecht afgeleid van het eerdere ontwerp voor het hoofdpostkantoor aan de Coolsingel in Rotterdam – had een monumentale publieksentree aan de Neude en de expeditiehof aan de Oudegracht. Met deze opzet sloot hij aan bij het stedenbouwkundige plan van Berlage uit 1917, waarin het belang van de Oudegracht ondergeschikt was aan publieksplein de Neude en de te verbreden Potterstraat als belangrijke verkeersader. Een eeuw later heeft de Oudegracht heeft zich ontwikkeld tot belangrijke publieksroute met winkels en horeca en de Potterstraat weliswaar een belangrijke verkeersader voor bussen, fietsers en voetgangers, maar niet meer voor autoverkeer. Naar binnen gekeerd gebouw De KPN verkocht in 2008 het gebouw aan a.s.r. en het duurde tot 2011 tot het postkantoor definitief de deuren sloot. Tot voor kort was het een naar binnen gekeerd gebouw. Vanaf de entree aan de Neude kwam de bezoeker via een donkere lage voorportaal in de overweldigende publiekshal, het stralende hart van het gebouw, met een bijna sacrale sfeer. Architect Bart Kellerhuis van Zecc: “Die monumentale hal was tevens het eindpunt van het bezoek en je kon het gebouw alleen via dezelfde kant weer verlaten. Met de functieverandering en de ingrepen die we nu in het gebouw hebben gedaan, is de hal nu juist het beginpunt geworden en opent het gebouw zich naar alle kanten. In de nieuwe situatie is bijna het hele gebouw publiekstoegankelijk, een echte ontmoetingsplek.” Nieuwe entrees Aan de Oudegracht is op de plaats van de oude expeditie en het gesloopte transformatorhuis voor de telefooncentrale een nieuwbouwblok gerealiseerd met veel glas en twee entrees naar de winkels. Ook in de oudbouw zijn twee nieuwe entreepuien gekomen voor twee nieuwe winkels aan de Oudegracht. Aan de zijde van de Neude is een extra entree gemaakt naar de fietsenstalling in het souterrain. De expeditie van de winkels gaat via een verdiepte entree aan de Drakenburgstraat. Aan de Potterstraat tenslotte, zijn twee nieuwe entrees gemaakt naar een supermarkt in het souterrain en naar een café-restaurant op de bel etage, die gelijkvloers toegang geeft tot de hoge hal. Licht en doorzicht in de hal Wanneer je vanaf de nieuwe entree aan de Potterstraat de trap oploopt, kun je via nieuwe vensters de binnengevel van de hal met het rijkswapen al zien. Dat is mogelijk doordat in de kopgevels van de voorheen zo gesloten hal nieuwe vensters gemaakt zijn. Op de eerste ontwerptekeningen is nog te zien dat de architecten de drie bogen geheel wilden openen, maar dat was vanuit monumentenoogpunt een stap te ver. Vermeesch: “Nu zijn er grote vierkante vlakken letterlijk uit de muren gezaagd, maar wel zo zorgvuldig, dat het hele strakke kaders om het glas vormt.” Kellerhuis vult aan: “Het licht komt niet meer alleen van boven in de hal, maar ook van opzij. Als je vanuit de hoofdentree de hal inloopt, zie je rechts het licht vanuit het café vanaf de Potterstraat en links vanuit de hal met de roltrappen naar de bibliotheek.” Ook naar het Laboratorium en de afdeling Reizen, ter weerszijden van de hoofdentree, zijn visuele en fysieke verbindingen gemaakt. Aan de zijde van de hoofdentree is langs hal is een soort kloostergang gemaakt, zodat je tijdens evenementen in de hal, eromheen kunt lopen naar de andere functies in het gebouw. De nieuwe doorgangen zijn strak vormgegeven rechthoekige witgestucte kaders met een aluminium bies. In de nissen aan overzijde zijn tijdschriften en kranten ondergebracht. De wanden daarachter zijn helaas gesloten, daar zijn de winkelruimtes aan de Oudegracht. De hal zelf is weinig veranderd: Kellerhuis: “Dit is zo’n geweldige ruimte, die moet je in haar kwaliteit en schoonheid zoveel mogelijk behouden. Sterker nog, door doorzichten hebben we deze ruimte vanuit meerdere kanten ervaarbaar gemaakt, op de begane grond en de 1e verdieping.” Onzichtbare installaties Met verplaatsbaar meubilair, akoestische panelen en tapijten kan de ruimte op diverse manieren worden ingedeeld, zodat de hal voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt. Klimaatinstallaties zijn onzichtbaar. Vermeesch: “Architect Crouwel had al een prima ventilatiesysteem ontworpen, via perforaties in het metselwerk, in de bogen en in de kopgevels. Daarvan maken we nu ook gebruik. Tussen de omgangen en nissen op begane grond en de verdiepingsvloer zit een 3 meter hoge ruimte, waar vroeger de vele kabels van de telefooncentrale doorliepen. Die ruimte biedt ruimschoots plaats aan alle leidingen van de installaties. Het klimaat blijft toch iets minder dan de overige ruimtes, ’s winters iets kouder en ’s zomers iets warmer.” Ook de akoestiek is niet perfect: “de ruimte heeft een kerkachtige nagalm, waardoor die minder geschikt is als auditorium. Wel hebben we op de rondgang akoestische voorzieningen aangebracht.” Opvallende toevoegingen in de hal zijn de drie strakke armaturen met cirkelvormige lichtlijnen die in de hal hangen. De lichtsterkte wordt aangepast aan de hoeveelheid daglicht en aan het gebruik van de hal. Ook zijn er boven de glaskoepel leds aangebracht, waarmee de sfeer in de hal kan worden aangepast. Nieuwbouw: eigentijdse interpretatie van Crouwel Voor het hele programma was meer ruimte nodig dan de oudbouw bood. Voor de uitbreiding is de rommelige zijde van de Oudegracht gekozen. Vermeesch: “De expeditiehof paste niet op die plek, het was een ‘gat’ in het stedelijk leven.” Het transformatorhuis annex garage zijn afgebroken. Een uitgebreid archeologisch onderzoek, die de ontwikkeling vertraagde maar ook bijzondere vondsten opleverde, ging vooraf aan de bouw van een nieuwe diepe kelder, waarin een supermarkt is gevestigd. Daarboven is een staalconstructie met kanaalplaatvloeren en staalplaatbetonvloeren gemaakt. Op de begane grond en verdieping zijn vier nieuwe winkelruimtes gemaakt, die zich uitstrekken tot in de oudbouw. In het interieur van de winkels is de oude buitengevel van het postkantoor zo veel mogelijk intact en in het zicht gehouden, glazen vloerstroken op de verdieping maken het mogelijk om langs de oude gevel te kijken. De roltrappen doorsnijden de gevel wel en ook andere sparingen waren noodzakelijk om er een bruikbare winkelruimte van te maken. Architectonisch beton De gevel bestaat uit architectonisch beton (wit cement met natuursteen granulaat, Decomo België) ter plaatse van de entrees, en daarboven keramische gevelbekleding van Koninklijke Tichelaar en grote aluminium puien. Hoewel de materialisering van de gevels geheel afwijkt van het bestaande gebouw, heeft in geleding en volume wel een duidelijke connectie ermee. Vermeesch: “We zochten naar een architectuurtaal die eigenheid toevoegt, maar ook voldoende verwantschap toont met het bestaande. Op basis van de analyse van de architectuur van Crouwel hebben we een ontwerp toolbox samengesteld. Hierbij keken we naar de geleding in open en gesloten delen, de volumeopbouw en de textuur van de gevel. De verticale belijning, het reliëf en de ornamentiek zijn vertaald in keramische gevelelementen met een gemêleerde glazuur, die samen met Koninklijke Tichelaar zijn ontwikkeld.” Nieuwe vensters Op de oude plek van de geldautomaten in de gevel aan de Potterstraat, bij de hoek van de Oudegracht, zijn op beide verdiepingen twee nieuwe vensters gemaakt Deze zijn bijna niet van de originele te onderscheiden. Dorpels en vensterbanken zijn afkomstig van de beganegrondgevel om de hoek aan de Oudegracht, daar zaten vier vensters die plaats hebben gemaakt voor een nieuwe winkelentree. Verderop aan de Potterstraat hebben de twee nieuwe entrees dezelfde vorm en kleur als de entrees aan de Oudegracht. Auditorium en Stadsstudiehuis Boven de winkels is in de nieuwbouw op de 2e verdieping de brasserie en op de 3e het auditorium. Beide hebben aan de Oudegracht grote vensters. Vermeesch: “We maken de stad deelgenoot van de activiteiten, het is in onze ogen namelijk een misvatting dat ‘altijd donker’ voor een auditorium een vereiste is. Dat is bij veel activiteiten niet nodig.” Andersom heeft het publiek een mooi uitzicht op het historische stadscentrum. Dankzij verduisterende gordijnen en een uitrolbaar doek kan het ook dienst doen als filmzaal. De doos-in-doosconstructie isoleert het geluid. Het auditorium heeft een adres aan de Oudegracht en is ook toegankelijk via de bibliotheek. De zolderverdieping van de bibliotheek heeft een fijne sfeer, mede dankzij de houten spanten die in het zicht zijn gelaten Grote, mooi gedetailleerde vensters in de kappen zorgen voor daglicht en fenomenale uitzichten. Op deze verdieping zijn meer rustige ruimtes: Kleine studieruimtes met moderne glazen wanden en het Stadsstudiehuis, een leeszaal in twee niveaus, de hoogste is ook toegankelijk voor invaliden, de lagere voor mensen die iets meer afgezonderd willen zitten. Het oude gesloten gebouw is ook hier opengebroken en biedt een grote variëteit aan ruimtes, voor veel verschillende activiteiten voor alle Utrechters, hier moet iedereen zich thuis kunnen voelen. Tekst: Jacqueline Knudsen Fotografie: Kees Hummel
Publicatie Tektoniek Het voormalig V&D-gebouw in het centrum van Amstelveen is gestript tot op het casco, uitgebreid en heringericht tot hedendaags, luxe warenhuis. De robuuste betonnen constructie met paddenstoelkolommen en cassettevloeren karakteriseert het interieur. Kers op de taart is de nieuwe prefab betonnen gevel met haarscherpe belijning. Amstelveen heeft nu weer een representatief warenhuis in het hart van de stad. Door de grondige renovatie is het introverte gebouw uit de jaren 70 bijna onherkenbaar getransformeerd. De draagconstructie met paddenstoelkolommen op een stramien van 9,1 m bij 10,3 m, overspannen door cassettevloeren, vormde de grootste kwaliteit. Daarom is de constructie behouden en is het gebouw gestript tot op het casco. De gesloten gevel van grindbeton heeft plaatsgemaakt voor een transparante gevel, verrijkt met lichtgekleurde elementen in prefab beton. Om de kavel maximaal te benutten, is het bouwvolume aan drie zijden uitgebreid tot op de rooilijn met een stalen skelet van 1,5 m diep. Aan het staal is de nieuwe gevel bevestigd. Het stramien van de stalen constructie (h.o.h.-afstand 2275 mm) wijkt af van de oorspronkelijke betonnen constructie. Verder is de betonnen pergola op het dak (oorspronkelijk gebouwd voor de expositie van de tentencollectie) vervangen door een volledige winkelverdieping. Het dakvlak is daarbij gebruikt als parkeerdak. Parkeerwinst De oorspronkelijke parkeergarage is volledig gesloopt en vervangen door een nieuwe. Het warenhuis vormde een aanééngesloten volume met de oude parkeergarage, hoewel er wel dilataties tussenbeide waren aangebracht. De bruto verdiepingshoogte van de oude garage (2,3 m) was afgestemd op de bruto verdiepingshoogte (4,6 m) van het warenhuis. De geringe verdiepingshoogte gecombineerd met dwarsparkeerplaatsen, maakten de oude garage inefficiënt. De nieuwe garage heeft een betonnen constructie met prefab wanden en kanaalplaatvloeren. De vloeren liggen onder een helling en hebben gestoken parkeerplaatsen. De ruimtebesparing die dit opleverde, is als extra winkeloppervlak toegevoegd aan het warenhuis. Bovenop de parkeergarage wordt bovendien een woonblok gebouwd dat, net als de gevel van de garage, in geveluitstraling aansluit bij het warenhuis. Beton weven Toepasselijk voor een warenhuis is het nieuwe gevelprincipe van het warenhuis geïnspireerd op textiel. Slanke, prefab kolommen en balken van lichtgekleurd beton vormen een aaneengesloten raster. Ze verlopen zowel in diepte als breedte en zijn met elkaar verweven, zoals de schering en inslag op een weefgetouw. Hoekkolommen lopen overhoeks door en hebben in aanzicht dezelfde slanke verschijning als de kolommen ernaast. De vorm en de belijning van de betonnen gevelelementen moesten messcherp zijn voor het schaduwspel dat de architect beoogde. Daarom is de betonleverancier al vroeg betrokken bij het ontwerpproces. Lees verder op platform Tektoniek.
Het ontwerp van de publieke ruimte Richard Koek (architect partner Rijnboutt) en Bart van der Vossen (architect directeur Rijnboutt) gaan in gesprek over de publieke ruimte en de inclusieve stad. Welke verantwoordelijkheid hebben ontwerpers als het gaat om een stad waar iedereen welkom is? Wat is openbare ruimte voor jullie? Richard Koek [RK]: “Openbare ruimte is het domein dat de overheid beheert en veilig houdt, publieke ruimte zien wij als alle ruimte die mensen kunnen betreden. Daar horen dus ook plekken bij die niet in handen zijn van de overheid, maar waar mensen wel welkom zijn – ook al gelden er soms andere regels en toegangstijden. Nu onze stedelijke omgevingen steeds verder verdichten, zien we het palet van publieke ruimtes veranderen. Dat kent steeds meer schakeringen tussen publiek en privaat. Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat gemeentes gaan samenwerken met andere partijen zoals groepen bewoners, om groen, parkeren of water te beheren. Dat soort plekken zijn dan niet meer strikt openbaar, maar wel toegankelijk voor iedereen.” Bart van der Vossen [BvdV]: “Publieke ruimte gaat over de manieren waarop je samen de stad kunt organiseren en programmeren als collectief domein. Manuel de Solà-Morales zei daarover: ‘De collectieve ruimte is veel meer én veel minder dan de openbare ruimte als we deze beperkt zien tot het openbare eigendom. De civiele, architectonische, stedenbouwkundige en morfologische rijkdom van een stad is die van de collectieve ruimtes, die van alle plekken waar het alledaagse leven zich afspeelt, zich presenteert en als herinnering aanwezig is.’ “Voor mij is publieke ruimte het krachtigste kwaliteitsinstrument dat we tot onze beschikking hebben voor gebiedsontwikkeling. Ik ben zelf als architect opgeleid, en toch ben ik ervan overtuigd dat gebouwen niet het belangrijkste zijn. Voor onze eigen projecten beginnen we dan ook niet met de architectuur maar met het raamwerk voor de publieke ruimte. Dat bepaalt de kwaliteit.” Voelen jullie je verantwoordelijk? BvdV: “De eindverantwoordelijkheid voor openbare ruimte ligt bij de overheid, maar in het verlengde daarvan hebben wij als ontwerpers ook een beroepsverantwoordelijkheid. Als wij in opdracht van een marktpartij een plan maken voor een gebiedsontwikkeling, dan balanceren we tussen het belang van die marktpartij en het publieke belang. Als je er dan in slaagt om goede publieke ruimte te maken, ontstijgt dat het individuele project. Het biedt meerwaarde voor iedereen.” RK: “Het is belangrijk dat publieke ruimte een eigen sfeer heeft en een eigen verhaal vertelt. Dat kan door tegelijkertijd een relatie te leggen met het verleden van de plek en de opgaven van nu. Daarom beginnen we voor een gebiedsontwikkeling ook altijd met onderzoek: wat is de geschiedenis en wat zou die plek moeten of kunnen worden? Er zijn weinig situaties waarin al het bestaande moet verdwijnen. Maar zelfs als er sprake is van grootschalige sloop, dan nog gaan we op zoek naar manieren om de identiteit en het verhaal van de plek te behouden. Een voorbeeld is ons plan voor De Knoop in Utrecht. Daar houden we het verhaal van de plek levend door in de nieuwe inrichting bestaande bomen te herplanten en materialen uit het gebied te hergebruiken.” BvdV: “Opdrachtgevers zitten nogal eens in de sfeer van: doe mij volgende week een gebouw. Toch ben ik ervan overtuigd dat door de tijd te nemen voor onderzoek en daarbij architectuur zo lang mogelijk buiten de deur te houden, het eindproduct altijd beter wordt. Onderzoek biedt de noodzakelijke basis voor een nieuw ontwerp. Dan gaat het om architectuurhistorie, ecologie en antropologie bijvoorbeeld.” Lukt het om opdrachtgevers ervan te overtuigen dat onderzoek loont? RK: “Meestal wel. Soms hebben opdrachtgevers daar andere ideeën over, maar als ze de waarde zien van een zorgvuldig voortraject, zijn ze om. Een project dat dit goed illustreert is AnnA in Den Haag. Hier staat een gebouw van Hertzberger waarin vroeger het Ministerie van Binnenlandse Zaken was gehuisvest. Het is een soort bastion omsloten door een muur met omwille van de veiligheid maar één ingang. Toch straalt dit gebouw een optimisme uit met al zijn verschillende ruimtes en het licht dat erdoorheen straalt. “Op deze locatie moeten 2000 nieuwe woningen en 1500 werkplekken komen. Al snel werd duidelijk dat het gebouw van Hertzberger daarvoor het veld zal moeten ruimen. Voor ons is het vanzelfsprekend om inspiratie te halen uit de identiteit van de plek, in dit geval het gebouw van Hertzberger. Zo bouwen we een narratief op dat recht doet aan de geschiedenis. En dat werkt, dat zien opdrachtgevers en gemeente ook. “Zo is voor ons een belangrijke les van Hertzberger dat hij het gebouw heeft benaderd als een stedelijke ruimte. Hij bracht een ontspannen omgeving tot stand met getrapte zones van openbaar naar privé. Een atrium zorgde voor luchtigheid en een gevoel van collectiviteit en gemeenschapszin. Het zijn deze principes en kwaliteiten die we gebruiken in ons nieuwe ontwerp voor AnnA. Er komt een complex met een hedendaagse uitstraling en een hoge dichtheid dat in mentaliteit inspiratie ontleent aan het gebouw van Hertzberger.” In jullie nieuwe ontwerp van AnnA loopt de publieke ruimte door tot binnenin de gebouwen. Wat zijn jullie ideeën daarover? BvdV: “Het publieke domein is heel belangrijk, zeker als je in een hoge dichtheid bouwt. Als je dan onvoldoende oog hebt voor de collectieve elementen in gebouwen, krijg je een onaantrekkelijk gebied. Als supervisor van Oostenburgereiland in Amsterdam was de eerste vraag die Kristian Borret de marktpartijen stelde: “Wat gaan jullie teruggeven aan de stad?” Daar gaat dit over, het plaatsen van collectieve functies op strategische plekken in gebouwen waarvan de sociale betekenis verder reikt dan het gebouw zelf. “Het is ook cruciaal bij die heel kleine appartementen, de tiny apartments, die nu veel gebouwd worden. Als je een gebouw maakt met kleine woningen, moet je niet ook nog eens een klein halletje maken uit een afweging van rendement. Juist een entree van zo’n complex moet dan royaal zijn met bijvoorbeeld een koffiebar erin, workshopruimtes of een logeerappartement – collectieve functies die grenzen aan de publieke ruimte. Dat is je taak als opdrachtgever en als ontwerper: ervoor zorgen dat collectieve en publieke voorzieningen het kleine aantal vierkante meters in de woning compenseren en dat de stad op straatniveau verrijkt wordt met een publieke ruimte die naar binnen doorloopt.” We hebben het nu over hoogstedelijke gebieden, maar hoe werkt dat in gebieden waar de druk veel lager is? RK: “Daar gaat het evengoed om het activeren van het publieke domein. Dat zie je in Tilburg waar we met verschillende projecten in het stadscentrum bezig zijn geweest. Wat je daar nodig hebt zijn goede en goed vormgegeven verbindingen zoals de nieuwe Frederiksstraat, gecombineerd met gebouwen die zich openen naar de straat en de publieke ruimte binnen voortzetten. We gaven Hudson’s Bay een achtmeterhoge glazen pui om buiten en binnen te verbinden. In vergelijking met Tilburg ligt de stedelijke druk in Vlaardingen nog lager. Daar werken we aan een havengebied waar veel leegstand heerst. Met nieuwe routes en meer differentiatie in de publieke ruimte, activeren we het gebied zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe woonvormen en nieuwe groepen gebruikers. Bij zo’n dichtheid is het nog belangrijker om publieke functies en entrees op de goede plek te leggen zodat je geen dooie ruimtes krijgt. Een belangrijk verschil met hoogstedelijke gebieden, is dat je hier ruimtes ongeprogrammeerd kunt laten. Op die plekken kan dan waterinfiltratie plaats vinden of er worden formele of informele speelvoorzieningen aangelegd.” BvdV: “Dat is in de Randstad best moeilijk. Daar is het eigenlijk een continue strijd om plekken ongeprogrammeerd te houden. Toch vinden we het heel belangrijk om ruimte vrij te laten en niet alles vast te leggen. Mensen hebben ook gewoon ruimte nodig om te klooien.” RK: “Binnen onze plannen voor Leidsche Rijn Centrum Noord heeft de ontwikkelaar van het hoogbouwkavel 2 procent ongeprogrammeerde ruimte opgenomen. Daar kan de vereniging van huurders zelf bedenken hoe ze die willen gebruiken en wanneer. Je kunt er bijvoorbeeld fruitbomen planten of een tijdelijke moestuin aanleggen. Nu staat er ook een tijdelijk paviljoen. Voor onze plannen in de Merwedekanaalzone in Utrecht of in AnnA willen we op ongeveer 5 procent ongeprogrammeerde ruimte uitkomen.” BvdV: “Interessant is dat als bewoners het zelf voor het zeggen hebben, ze ook ongeveer op die 5 procent uitkomen. Ik zie dat in CPO projecten in Nijmegen Noord waar ik supervisor ben. Groepen bewoners richten daar hun eigen gebied in en wat je ziet is dat ongeveer 5 procent wordt gereserveerd voor functies als moestuinen en speelplekken. Het belang van dit soort collectieve plekken in hoogstedelijke gebieden is dus ongeveer net zo groot als in stedelijke gebieden met een veel lagere dichtheid. Als daar voldoende aandacht voor is, werkt een wijk gewoon beter. Maar het blijft een zacht aspect, want de waarde van deze ruimte laat zich niet uitdrukken in geld.” Hoe belangrijk is de inbreng van bewoners voor jullie? BvdV: “Heel belangrijk. Bewoners zijn kennisdragers. Via participatietrajecten bieden zij onmisbare informatie. Het werkt het beste om zo’n traject in te zetten met een professionele partij zoals dat voor het Cruquiusgebied is gedaan met Amvest. In een aantal sessies werd samen met bewoners verkend wat zij belangrijk vonden en misten in de wijk. Vaak komen mensen dan met dezelfde voorzieningen zoals een café of een basisschool terwijl de gemeente die dan niet direct in het vizier heeft.” RK: “Je moet je blijven realiseren dat je bouwt voor een hele gemeenschap. Het is belangrijk dat ook die 10 of 15 procent die ondersteuning nodig heeft, zoals ouderen, mensen met sociaal-maatschappelijke problemen of bijvoorbeeld mensen met een beperking zich welkom blijven voelen. De openbare ruimte sluit sowieso niemand buiten, in het publieke domein ligt dat iets genuanceerder.” Als Rijnboutt willen jullie werken aan een inclusieve stad, maar hoe inclusief zijn die publieke ruimtes en die collectieve voorzieningen die jullie ontwerpen eigenlijk? Is iedereen wel welkom? BvdV: “Er moet ruimte zijn voor iedereen, maar je kunt het publieke domein zeker regisseren op basis van de behoeftes. Dat werkt met gradiënten van publiek naar privaat. Iedereen voelt dat als je een bouwblok inloopt je dan in een meer private sfeer terecht komt. Voor de Bijlmerbajes maakten we een zogenaamd ‘Leefkwaliteitsplan’ met de nodige gradiënten tussen openbaar en privé. Zo is er ruimte voor hangjongeren, maar ook voor een meer besloten woonsfeer.” RK: “Je ziet dat het ook steeds vaker gaat over de gezonde stad. Er komt meer groen en de auto wordt minder belangrijk. De ruimte wordt ingericht op voetgangers en fietsers en de relatie met het openbaar vervoer. Daarom is de schaal waarop we als ontwerpers werken ook zo belangrijk. We moeten kunnen aantakken op grotere systemen maar ook zorgvuldig kunnen ontwerpen voor de kleine schaal.” BvdV: “De stad zal steeds groener worden en we gaan de ruimte meer inrichten op klimaatadaptatie. Nu het aardgasnet zal verdwijnen kunnen we slimmer met kabels en leidingen omgaan, zodat we meer bomen kunnen planten. En als het regenwater beter in de grond kan infiltreren kan ook de rioolcapaciteit omlaag zodat er nog meer ruimte in de grond vrijkomt. Het zal steeds meer draaien om de tastbare kwaliteit van het publieke domein.” Wat inspireert jullie? RK: “Ik ben een groot bewonderaar van Jan Gehl vanwege de manier waarop hij wetenschap en ontwerp weet te koppelen. Zijn bureau richt zich op de ontwikkeling van een humane omgeving waarin je elkaar makkelijk kunt ontmoeten maar ook kunt vermijden. Het gaat om tactiliteit en beleving, om een gevoel van veiligheid. Dat streven wij ook na met onze projecten.” BvdV: “Ik haal altijd veel inspiratie uit de samenwerking met anderen zoals dat gebeurt in projectteams. Samen werk je echt beter dan alleen en dat motiveert mij altijd. Als ik kijk naar projecten die mij inspireren dan blijft Barcelona door de jaren heen een belangrijke referentie. Toen ik in mijn studietijd naar Barcelona ging, ben ik gaan inzien hoe belangrijk landschapsarchitecten eigenlijk waren. Juist zij zijn in staat om omgevingen te scheppen. En daarin is de architectuur vooral dienend. Die nieuwe parken en pleinen die onder leiding van Joan Busquets begin jaren negentig in Barcelona werden gerealiseerd, genereerden alle activiteit, boden het stedelijk leven een podium. Je keek daar helemaal niet meer naar de gebouwen, maar naar de mensen en wat ze aan het doen zijn. Dat is waar de stad over gaat.” RK: “Het mooiste plein van Europa ligt in Siena. Daar komt alles op een magistrale manier samen: architectuur, bestrating, hoogteverschillen. Het landschap is hier middenin de stad voelbaar en het plein ontvouwt zich theatraal vanuit de smalle straten die erheen voeren. Het mooie is dat mensen hier de hele dag een beetje rondlopen, met elkaar praten en van de zon genieten. In die zin is dit ook ongeprogrammeerde ruimte.” Tekst: Catja Edens Deelnemer gesprek: Jan van Grunsven Fotografie: Arend Jan Hermsen Dit artikel is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #11 over Publieke Ruimte. Liever een fysiek exemplaar in handen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl.
Vanaf 1 januari 2021 geldt de energieprestatie BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) 2019 voor alle nieuwbouw als opvolger van de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt). Tegelijkertijd wordt voor nieuw te bouwen woningen een grenswaarde gesteld aan de kans op temperatuuroverschrijding. Welke impact heeft deze nieuwe regelgeving op het ontwerp? Voor een antwoord op die vraag organiseerde Marleen van Driel, Senior Architect Duurzaamheid, i.s.m. Albert Huijssoon van Ingenieursburo Linssen een Rijnboutt Academy over BENG. Voorheen leidde het aanscherpen van normen met name tot de aanpassing van installaties en het verbeteren van de schil. De BENG heeft daarentegen ook impact op het ontwerp. Vooral op de oriëntatie van een project, de open-dicht verhouding van de gevel en een optimale verhouding van de thermische schil t.o.v. het vloeroppervlak. Primaire ontwerpbeslissingen zijn bepalend om aan de eisen te voldoen. Een intensievere samenwerking met een installatie- of EP-adviseur in het schetsontwerp en voorlopig ontwerp lijkt hierdoor een logisch gevolg. Wat zijn de eisen van de BENG? De gebouwde omgeving is in Nederland bijna goed voor 40% van het energieverbruik en 36% van de CO2-emissies. Het invoeren van de BENG heeft als doel om het energieverbruik en de CO2-emissies te reduceren en om de inzet van hernieuwbare energie te stimuleren. De BENG wordt vastgelegd aan de hand van drie eisen. Aan alle drie de eisen moet worden voldaan. BENG 1. De maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar BENG 2. Het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar BENG 3. Het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten BENG 1 gaat over de hoeveelheid energie die nodig is om een gebouw te verwarmen en te koelen. Bepalend is de factor Als/Ag. Hierbij wordt gekeken naar de hoeveelheid oppervlak waardoor het gebouw warmte kan verliezen (bijvoorbeeld via het dak of de gevel). Dit is het verliesoppervlak (Als). Het verliesoppervlak wordt afgezet tegen de hoeveelheid gebruiksoppervlak (Ag) van een gebouw. Hoe minder verliesoppervlak een gebouw heeft, des te compacter het is. In het ontwerp is er een aantal factoren die invloed hebben op deze eis: stedenbouwkundig ontwerp, oriëntatie, compact ontwerp, schil-isolatie, luchtdichtheid en zonwering. Huijssoon laat zien dat het ontwerp een duidelijk verband heeft met de energiebehoefte van een gebouw. ”Dit geldt in het bijzonder voor de vorm, de grootte van de glasopeningen en de oriëntatie. Deze aspecten hebben ook het grootste effect op BENG 1. Het gebruik van een grote glasoppervlakte op het zuiden en minder grote glasoppervlakten op het noorden hebben een positief effect op de energiebehoefte. Het toepassen van loggia’s hebben daarentegen een negatief effect. Dit komt door het vergroten van het verliesoppervlak, waardoor de factor Als/Ag hoger uitvalt.” BENG 2 stelt een eis aan de maximale hoeveelheid energie uit niet-hernieuwbare bronnen. Oplossingen die invloed hebben op deze eis zijn onder andere: efficiënte installaties, ventilatie, warmteafgifte op lage temperatuur, warmwater met korte leidingen, warmte terugwinning en toepassing van hernieuwbare energie. BENG 3 staat voor het percentage hernieuwbare energie van het totale energiegebruik. Elk gebouw moet gebruik maken van hernieuwbare bronnen. Deze kunnen o.a. worden opgewekt door PV-systemen, zonneboilers, warmtepompen, bodemenergie, omgevingswarmte, biomassa, wind, waterkracht en externe warmte- en koude levering (mits hernieuwbaar). En dan is er nog TOjuli Naast de BENG komt er nog een eis: TOjuli. Een indicatiegetal waarmee per oriëntatie van het gebouw inzicht gegeven wordt in het risico op temperatuuroverschrijding in de maand juli. Hoe kleiner dit getal, hoe kleiner het risico van oververhitting. Hoe groter dus de kans dat de woning ook in de zomer comfortabel is. TOjuli is alleen van toepassing op woningen waar geen actieve koeling wordt toegepast. Huijssoon: “Ingrepen die bijdragen aan het beperken van de temperatuuroverschrijding zijn oriëntatie, minder glas, verlagen ZTA-waarde glas, verhogen van de gebouwmassa, isolatiewaarden en ventilatie. Maar er is ook een aandachtspunt: de relatie tussen Beng 1 en 2 en TOjuli voor woningen. Deze eisen kunnen tegenstrijdig zijn. Zo kan een hogere isolatie een gunstig effect hebben op Beng 1 en 2, maar een te hoge TOjuli teweeg brengen.” En? Welke invloed heeft de BENG op het ontwerp? Vanuit het oogpunt van duurzaamheid gaat de regelgeving van de BENG wellicht nog niet ver genoeg. Het is geen enorme verbetering ten opzichte van de EPC. Maar wél vernieuwend is dat de BENG – meer dan de EPC – stimuleert hernieuwbare energie te gebruiken en dat er in regelgeving wordt vastgelegd dat je de energievraag van een gebouw beperkt. Dat heeft invloed op hoe je je gebouw oriënteert en hoe je je gevel ontwerpt. Maar wat betekent de BENG dan voor de ontwerpvrijheid? Is het ontwerpen van een open, transparant gebouw nog wel mogelijk? Of schuilt er het gevaar dat je een eenduidige architectuur krijgt die voldoet aan de normen, maar waar het aan ruimtelijke kwaliteit ontbreekt? Gebruiken we de BENG als invuloefening? Dan zou je kunnen stellen dat ons in de toekomst een land vol Bijlmerflats wacht. Met galerijen met overstek, een 50% open-dicht gevel en op het zuiden georiënteerd. Zien we de BENG als kans? Dan kan de beperkende factor juist inspirerend werken omdat we ons bewuster zijn van de invloed op het klimaat en van de natuurlijke bronnen op ons ontwerp. Uiteindelijk valt of staat het met de juiste rekenmethode, de ambitie van de norm en de creativiteit van de ontwerper. En daar is voor ons een schone taak weggelegd. Rijnboutt en Ingenieursburo Linssen Ingenieursburo Linssen is betrokken bij tal van innovatieve projecten. Ze zijn experts in installatietechniek en denken integraal en creatief van ontwerp tot uitvoering. Rijnboutt en Linssen werkten o.a. samen aan Sapphire in Den Haag en aan het Missiehuis in Driehuis.
Het Rijksmonument is vooral bekend door de ontvangsthal. De ritmiek van het parabolische plafond, de geglazuurde gele stenen en de robuuste ornamenten. “Deze entree was de enige plek die publiek toegankelijk was. Maar om de hal heen lag nog 8.000 vierkante meter bedrijfsvloer. Dat fascineert. Zo veel verborgen ruimte midden in de stad”, vertelt architect van de bibliotheek Bart Kellerhuis van Zecc, die ook verantwoordelijk is voor het interieur. Architect Frederik Vermeesch van Rijnboutt nam in opdracht van a.s.r. real estate, eigenaar van het gebouw, de herbestemming van het bijna 100 jaar oude gebouw voor zijn rekening. De verbouwing van het casco en de uitbreiding aan de Oudegracht. Vermeesch: “De opgave voor ons was om een verbinding te creëren met de stad. Het gebouw te ontsluiten en te openen naar de omgeving.” Royale ontvangst Bezoekers worden in de monumentale hal van Joseph Crouwel ontvangen. Kellerhuis: “Dit is een entreezone zoals je die in Nederland bijna niet vindt. De kunst was om ingetogen om te gaan met de inrichting. De aanwezige kwaliteit laten spreken. Een startpunt te creëren om de bibliotheek te verkennen. In een uitnodigende huiskamer waar jong, oud, studenten en werkenden elkaar ontmoeten. Op deze plek treffen historie en 21e eeuw elkaar. Met intieme nissen, grote raampartijen, glas-in-loodwerk en moderne kunst. Een culturele samensmelting in het hart van de stad.” Op de tweede verdieping bevindt zich een extra ontvangst, de servicebalie. De route hiernaartoe is transparant, ruimtelijk en dynamisch. Contact met de Oudegracht “Op de tweede etage bestrijkt de bibliotheek het hele perceeloppervlak. Ook het voormalige expeditiehof waaraan volume is toegevoegd om de brasserie en het auditorium onder te brengen”, vertelt Vermeesch. Ingebed tussen de vleugels van het oorspronkelijke postkantoor bieden de brasserie en het auditorium uitzicht over de Oudegracht én op de ornamentiek van de monumentale trappenhuizen. Vermeesch: “Deze zijn nog steeds in gebruik. Door de zijramen van de brasserie zijn de trappenhuizen en verborgen ornamenten zichtbaar. Je kunt de druppels bijna aanraken.” Net als het winkelend publiek dat onder je voeten voorbij loopt. Panorama Utrecht De connectie met de stad lijkt als vanzelfsprekend in de architectuur verweven. Maar dat was niet altijd zo. Kellerhuis: “Het postkantoor was in zichzelf gekeerd. Met de hal als centraal punt en nissen in de rondgangen die in verbinding staan met het hart van het gebouw. Die inherente kwaliteit is behouden. De heldere opzet van de plattegronden aangehouden. We hebben het zelfs versterkt, de oriëntatie benut.” Door nieuwe doorzichten ontstaat overzicht. Terwijl extra doorgangen tussen de leeszalen een natuurlijke omloop creëren met telkens een ander panoramisch uitzicht over de historische binnenstad. Sfeer op zolder Zelfs de ‘zolder’ kenmerkt zich door openheid. De kapverdieping is een volwaardig onderdeel van de bibliotheek. Op de plek waar centralistes mensen met elkaar verbonden, is nu ruimte voor ontmoeting. Ook hier treft de bibliotheek de stad. Komen kennis en studie samen en wisselen oud en nieuw elkaar af. “Tijdens het strippen van het gebouw werd de afwerking van de kap zichtbaar. Dat wilden we tonen”, zegt Kellerhuis. “Nu zijn de spanten sfeermakers.” Originele elementen die met de nieuwe dakvensters het uitzicht en interieur omkaderen en in perspectief plaatsen. Fotografie: Kees Hummel
Het station als openbaar interieur Veel gebieden in de stad laten zich kennen als ‘openbaar interieur’: in principe toegankelijk voor iedereen betreft het overdekte gebieden of gebouwen ergens tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, met een intensief geprogrammeerde openbare ruimte, beperkte openingstijden, overwegend geprivatiseerd en onderhevig aan een streng veiligheidsregime. Te denken valt aan de shopping mall, de scholengemeenschap, het ziekenhuis of het stationsgebied Geen betere plek voor een gesprek over de publieke kwaliteiten van het stationsgebied dan Utrecht Centraal. Volgens Mathijs de Boer, stedenbouwkundige en auteur van het boek Binnen in de stad over ontwerp en gebruik van het openbare (publieke) interieur, is het vernieuwde Utrechtse station er flink op vooruit gegaan. “Dat komt door de heldere relaties met de buitenwereld. Vroeger was het station weggestopt in Hoog Catharijne, een commercieel winkelcentrum. Daardoor was de stationshal een onduidelijke en diffuse ruimte. Sinds de verbouwing is de terminal als afzonderlijk gebouw herkenbaar, met gevels en entrees. De interactie tussen binnen en buiten is cruciaal voor de mate waarin het stationsgebouw als een openbare ruimte ervaren wordt.” De Boers gesprekspartner Liesbeth Boeter herkent het belang van de wisselwerking tussen de binnen- en buitenwereld. Ze is architect bij Bureau Spoorbouwmeester en adviseert Prorail en de Nederlandse Spoorwegen (NS) over stedenbouwkundige en architectonische opgaven op en rond het spoor. “Stations zijn hybride gebieden. Het zijn private terreinen, maar alle mensen met een ov-kaart – in principe dus iedereen – kunnen naar binnen. De stationshal doet zich voor als een stedelijke openbare ruimte waar mensen zich relatief vrij kunnen bewegen, waar je gedrag nauwelijks ingeperkt wordt en waar uiteenlopende groepen elkaar ontmoeten.” Beschutting en comfort We spreken De Boer en Boeter in Bar Beton, een café-restaurant op de eerste verdieping in de Utrechtse stationshal. De genoemde interactie tussen binnen en buiten krijgt hier een extra dimensie. Het interview vindt binnen in het café plaats, terwijl buiten – maar dus in de hal – een terras is ingericht. De Boer kijkt door het raam naar de lege tafels en de uitgeklapte parasols: “Je kunt hier wat drinken, een hapje eten, met vrienden afspreken. En steeds heb je uitzicht over de stationshal, waar mensen wandelen, waar kledingwinkels hun etalages tonen en waar een supermarkt gevestigd is. Het is gewoon een overdekt plein.” Volgens de Rotterdamse stedenbouwkundige vervult het station daarmee een sleutelrol in de stad. Naast de gangbare openbare ruimtes in de buitenlucht, zoals straten, pleinen en parken, biedt de stationshal beschutting, comfort en veiligheid – en dat allemaal in aangename en zorgvuldig vormgegeven ruimte. De Boer: “Dit soort openbare interieurs is er altijd geweest. Op oude schilderijen zie je hoe kerken gebruikt werden als ontmoetingsplekken.” Architect Boeter knikt: “Het station is het epicentrum van het stedelijk leven. Waar ontmoet je zoveel verschillende mensen als hier?” Uit haar tas haalt ze een essay dat socioloog Ivan Nio in 2012 voor de spoorbouwmeester schreef. Hij ziet het moderne station als een plek die de ervaring van stedelijke openbaarheid intensiveert. Nio schrijft: “Karakteristiek voor het station zijn de heterogeniteit van het gezelschap, de gelijktijdig en nabije aanwezigheid van vreemden en de vluchtige confrontaties die men er met hen heeft.” Borgen van veiligheid Matthijs de Boer benadrukt dat de mate van openbaarheid – en daarmee, aldus Ivan Nio, de maatschappelijke betekenis van een plek waar verschillende sociale werelden, sferen en activiteiten elkaar overlappen – een ontwerpopgave is, maar in eerste instantie vooral een beheervraagstuk. Oftewel: de eigenaar en de beheerder moeten het publieke gebruik toestaan. Dat heeft te maken met praktische zaken – argeloze reizigers en bezoekers moeten niet vermoeid worden met vragen over wie voor verlichting zorgt, wie het afval opruimt, wie de boel schoonhoudt –, maar ook met fundamentelere overwegingen. NS en Prorail wegen immers continu hun belangen af, vertelt Boeter die beide organisaties van binnenuit kent. “Het gaat dan om de afstemming tussen de openbare toegankelijkheid en het borgen van de veiligheid. Niet voor niets is er veel aandacht voor de grenszone, daar waar het ‘ontvangstdomein’ en het ‘reisdomein’ elkaar raken. Hoe is die ingericht, wat gebeurt daaromheen?” Overigens heeft Boeter niet het idee dat de publieke toegankelijkheid binnen Prorail of de NS ter discussie staat, hoewel de privatisering in de jaren negentig en de komst van de ov-chippoortjes die indruk wel hebben gewekt. De Boer brengt in herinnering dat de privatisering het publieke karakter ook goed heeft gedaan. NS kreeg meer interesse om commerciële partijen toe te laten. Door de winkels, de ontmoetingsplekken en de eetgelegenheden is de verblijfskwaliteit op stations toegenomen. Boeter haakt in: “Functiecombinaties versterken het stedelijke gevoel. Neem Breda, waar in het stationscomplex woningen en kantoren zijn opgenomen. Het is een kleine stad op zichzelf.” Cruciale loopverbinding De gastvrijheid van een station als openbaar interieur valt of staat met de wijze waarop het is aangesloten op de loop- en fietsroutes in de stad. Praktisch gesteld: de afsluiting met chippoortjes vraagt om voldoende alternatieven om van de ene naar de andere kant te komen. Liesbeth Boeter noemt Amsterdam Centraal waar – naast de passages die begrensd zijn met poortjes – twee openbare winkelpassages en een fietstunnel zijn aangelegd. “Al zorgen die winkelpassages voor reizigers soms voor verwarring. Ben ik op het station of in de stad?” Het station van Leiden komt ter sprake, dat als proefproject voor het gebruik van chippoortjes duidelijk maakte dat een cruciale loopverbinding – het station was een schakel tussen de historische binnenstad en het Bio Science Park aan de westkant – niet zomaar kan worden afgesloten. De gemeente heeft hierin een belangrijke rol, aldus Matthijs de Boer: “Van oudsher zijn spoorzones barrières. Het is een publieke taak om de verbinding tussen stadsdelen op orde te hebben, zodat mensen zich gemakkelijk door het stationsgebied kunnen bewegen. Of je nu reiziger bent of niet.” Ongedwongen sfeer Boeter en De Boer menen dat de spanning tussen publieke toegankelijkheid en veiligheid erbij hoort. Sterker nog, waarom zouden we reizigers en niet-reizigers van elkaar scheiden, vraagt De Boer zich af. “Laat ze maar door dezelfde ruimte gaan, ook in de spits. Is dat niet het kenmerk van een democratische stadsruimte?” Boeter snapt deze opvatting, maar benadrukt dat deze zienswijze typerend is voor ruimtelijke denkers als De Boer en haarzelf. “Geloof me, bij Prorail denken ze hier toch echt anders over.” De Boer knikt: “Natuurlijk. Mijn punt is dat het gebruik van een station, juist omdat het een publieke ruimte is, niet volledig voorgeschreven moet worden. Zorg binnen de mogelijkheden voor een ongedwongen sfeer, waarbinnen het soms ook mag schuren.” Hij noemt het warenhuis daarin een voorloper. “Ook daar gelden strikte veiligheidseisen. En toch kan iedereen vrijblijvend naar binnen lopen, zonder dat bezoekers last hebben van de beveiliging en de controlesystemen.” Hoog plafond Als het interview zich toespitst op concrete ontwerpingrepen komt wederom de overgang tussen binnen en buiten ter sprake. De Boer vindt dat veel stationspleinen te functioneel zijn ingericht, bedoeld voor de reiziger om zich makkelijk te kunnen oriënteren. “Terwijl zo’n plein ook de overgang is tussen station en stad. Als we vinden dat de stationshal verblijfskwaliteit moet hebben, dan geldt dat onverminderd voor het plein. Neem die fraaie, open ruimte voor Rotterdam Centraal. Je kan daar nergens een ijsje eten of een kop koffie drinken.” Boeter: “Wij pleiten ervoor om de overgang van binnen naar buiten te markeren met een duidelijke entree. Natuurlijk kun je hier in Utrecht en in andere grote steden niet meer spreken van een voor- en achterkant. Maar op de meeste stations is één entree aan te bevelen. Dat zorgt voor duidelijkheid: daar zijn de poortjes, daar zijn de voorzieningen.” Op architectonisch vlak noemen De Boer en Boeter enkele concrete maatregelen. Zo helpt het enorm als de bestrating doorloopt, zodat hal en plein dezelfde vloer hebben. Daarnaast wordt een hoog plafond genoemd (De Boer: “Herinneren jullie je nog de lage systeemplafonds van Hoog Catharijne?”), het aanbod aan zitmeubels en daglicht, juist omdat stationshallen in dichtbebouwde steden zeldzame open ruimtes zijn. Tot slot wordt identiteit genoemd, dat het stationsontwerp inspeelt op de plek en de stad. Boeter: “Het zou mooi zijn als je op elk station direct weet in welke stad je bent. Dat het station past bij de stad.sssw Als baken, als icoon – daar waar je met elkaar afspreekt.” Tekst: Mark Hendriks Deelnemer gesprek: Richard Koek Fotografie: Arend Jan Hermsen Dit artikel is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #11 over Publieke Ruimte. Wil je het hele magazine lezen? Stuur dan een mail naar press@rijnboutt.nl.
“Misschien wel de grootste wetgevingsoperatie sinds de Grondwet van Thorbecke.” Zo leidde Flip ten Cate (directeur Federatie Ruimtelijke Kwaliteit) zijn lezing in tijdens de in-company training over de Nieuwe Omgevingswet bij Rijnboutt. Omdat deze wet op 1 januari 2021 in werking treedt, starten nu langzamerhand de projecten waarvoor een vergunning zal worden aangevraagd onder dit nieuwe stelsel. Wat betekent dat voor die projecten? Wat verandert er voor ons als ontwerper? Hoe informeren we onze opdrachtgever hierover? En hoe bereiden wij ons dit jaar voor om volgend jaar een vergunning in te kunnen dienen? Om antwoorden te vinden op deze vragen, vroegen wij Berghauser Pont om bij ons in huis een eendaagse cursus te organiseren voor alle medewerkers. Docent Jur van der Velde trapte de dag af op de tribune met een algemene inleiding over het wat, hoe en waarom van de Nieuwe Omgevingswet. Ietwat taaie kost, maar door deze gedegen inleiding konden we in de volgende programmaonderdelen snel de diepte in gaan. Onder leiding van Aart de Boon discussieerde een grote groep ontwerpers – architecten, landschapontwerpers, stedenbouwers en technisch ontwerpers – over de impact van de nieuwe wet op onze dagelijkse ontwerppraktijk. “Niet eerder stond ik voor een groep deelnemers die meteen zo veel kansen zag in de Nieuwe Omgevingswet.” zei Aart achteraf. Het is duidelijk dat Rijnboutt een nieuwe rol zal innemen in het gesprek tussen opdrachtgever, ontwerper en gemeente. In het komende jaar willen we onderzoeken wat die nieuwe rol is en hoe we die gaan invullen. Michael Maminski, Ontwerper Architectuur: “Voor mij als architect aan het begin van mijn carrière, is de Omgevingswet überhaupt nieuwe stof. Ik draag geen baggage mee van het huidige systeem waardoor ik er positief in sta. Wat ik het meest interessant aan de nieuwe Omgevingswet vind, is dat het project ook uitgelegd moet worden met argumenten die zogenaamd minder meetbaar of hard zijn: aspecten als veiligheid, leefbaarheid, klimaat en esthetiek. Ik zie daar een verrijking in van ons vakgebied. Tegelijkertijd is mij ook duidelijk geworden dat de nieuwe procedure een heleboel potentiële manco’s en uitdagingen met zich meebrengt. We moeten het maar gewoon gaan doen, dan zien we wel hoe het gaat.” Claudia Koenen nam de projectcoördinatoren mee in de veranderingen in het vergunningsstelsel. Een ingewikkeld verhaal waarvan men nog niet volledig kan overzien wat er precies verandert en wat gelijk blijft. Onze werkgroep Bouwregelgeving zal daarom het huidige bouwbesluit gaan vergelijken met de opvolger daarvan. De projectcoördinatoren willen uitzoeken wat de voor- en nadelen zijn van de nieuwe knip tussen de technische en de kwalitatieve omgevingsvergunning. Aan het einde van de dag zoomde Flip ten Cate tijdens ons maandelijks Ontwerpoverleg XL in op hoe de Welstandsnota’s en de commissies Ruimtelijke Kwaliteit geborgd zijn in de nieuwe wet. Zo in detail naar één belangrijk onderdeel van de wet kijken, gaf goed inzicht in de werking ervan. Annemiek Wiggers, Assistent Ontwerper Stedenbouw: “Het meest illustratieve voorbeeld van de dag kwam wat mij betreft van Flip ten Cate: “Een snelweg kan wel ruimtelijke kwaliteit hebben – goed ontworpen, functioneel en duurzaam in materiaalgebruik – maar heeft geen omgevingskwaliteit. De erkenning van dat verschil is de absolute meerwaarde van de omgevingswet.” Na een pauze met pizza probeerden we in een gesprek samen te vatten wat de dag ons gebracht had. Een van de speerpunten van de Nieuwe Omgevingswet is de integrale benadering van de opgave. Niet het gebouw of het projectgebied staat centraal, maar de impact van die nieuwe invulling op de kwaliteit van de leefomgeving. Deze houding weerspiegelt precies waar Rijnboutt voor staat. Bij elke opgave kijken we om ons heen en vragen we ons af: “Wat brengt dit project voor de stad, voor zijn omgeving?” We zien het dan ook als een groot voordeel dat kwaliteiten als duurzaamheid, gezondheid en sociale cohesie onder de Nieuwe Omgevingswet kwantitatief meegewogen gaan worden in de beoordeling van een project. De nieuwe wet geeft Rijnboutt de kans om de komende jaren nóg mooiere projecten te realiseren – in de breedste zin van het woord.
Het project “Hollandse Meesters” is gelegen op de kruising van de Meester G. Groen van Prinstererlaan en de Burgemeester Haspelslaan, in de nabijheid van het Stadshart en de Stadstuinen van Amstelveen. Gebiedsontwikkelaar AM heeft Rijnboutt gevraagd een gebouw te ontwerpen dat inspeelt op de huidige en toekomstige woningbehoefte van Amstelveen, met de focus op diversiteit, duurzaamheid, welzijn en collectief gebruik. Op dit moment zijn we bezig met het voorlopig ontwerp, de wens is om in het 3e kwartaal van 2020 de Omgevingsvergunning te kunnen aanvragen. Aanwinst voor de buurt Hollandse Meesters wordt ontworpen als een kleine stadsbuurt gevat in een gebouw, dat behalve voor de bewoners ook voor de directe omgeving nieuwe voorzieningen biedt. In totaal komen er 310 nieuwe woningen, binnen een breed scala van huur- en koopwoningen tussen de 40 en 150 m2, waarvan 65% binnen het middeldure segment. Ook biedt het complex een divers aanbod aan openbare en collectieve functies, zoals een groene binnentuin en een gemeenschappelijke daktuin, huiskamer en werk- en studieruimte. Een deel van de collectieve ruimten wordt gekoppeld aan publieke functies, zodat er in de plint plekken ontstaan waar bewoners en buurtbewoners elkaar ontmoeten. Daarnaast wordt volop ingezet op deelmobiliteit waar bewoners kunnen kiezen uit het gebruik van e-bikes, scooters en elektrische auto’s. Het gebouw staat stevig op de grond door een U-vormig basement van 6 verdiepingen, de in de Hoogbouwvisie gedefinieerde “Amstelveense hoogte”, die verwijst naar de hoogte van de bomen in deze groene stad. De plint van het gebouw krijgt een gevarieerde invulling met openbare en collectieve functies, aangevuld met entreelobby’s voor de woningen en grondgebonden woningen. Hierdoor ontstaat er een levendige sfeer aan de straat, waarbij de relatie publiek – collectief – privé zorgvuldig is afgestemd. Achter deze actieve plint en in de kelder bevindt zich de parkeergarage, voor zowel auto’s, scooters als fietsen. Bovenop het basement staan twee woontorens, met een totale hoogte van respectievelijk 16 en 17 verdiepingen. De woontorens zijn dusdanig vormgegeven en gepositioneerd – breder in de basis en slank op de top – dat de schaduwval een zo min mogelijk nadelig effect heeft op de directe omgeving en op de eigen binnentuin van de Hollandse Meesters. De torens hebben alzijdig een open en transparante gevel, waarachter een grote diversiteit van woningtypes schuil gaat. Welzijn en gezondheid Het overkoepelende thema ‘welzijn en gezondheid’ is in het project Hollandse Meesters leidend bij alle ontwerpbeslissingen. Het gebouw zal worden ontwikkeld aan de hand van de vernieuwde ‘WELL 2.0-richtlijnen’, waarbij er volle aandacht is voor luchtkwaliteit en ventilatie, waterkwaliteit en -gebruik, genereuze mate van daglichttoetreding en buitenruimte, aanbod en stimulans om te bewegen en comfort voor de bewoners. Tenslotte wordt in het project veel aandacht besteed aan duurzaamheid, door middel van een integrale aanpak. Het gebouw biedt extra waterbuffer door middel van waterretentie op de groene daken en onder de binnentuin, welke vertraagd afstroomt naar de bestaande waterloop. De biodiversiteit in en rond het gebouw wordt versterkt door de bestaande naastgelegen groenstructuur door te trekken in de binnentuin. De toepassing van groene daken en voorzieningen zoals vogel- en vleermuiskasten dragen ook bij aan de versterking van de biodiversiteit ter plekke. Door een duurzaam energieconcept voldoet het gebouw ten minste aan de toekomstige BENG-eisen. Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van individuele warmte-koude opslag en zonnepanelen.
Publicatie PI #6 2019 PI, vakblad voor project en interieur, publiceerde in haar decembernummer een artikel over The Garage: ‘De garage als aanjager’. Rijnboutt maakte van The Garage een verrassend en open gebouw, stevig verankerd in zijn omgeving. In opdracht van Bouwinvest transformeerde Rijnboutt het voormalige Citroën Noordgebouw (1962) tot multifunctionele werk- en verblijfsomgeving The Garage. De voormalige onderhoudsgarage is evenals het Zuidgebouw (1931) en het Olympisch Stadion (1928) ontworpen door architect Jan Wils als deel van een stedenbouwkundig ensemble dat de entree vormt naar Plan Zuid van Berlage. Bouwinvest kocht de gebouwen als aanjagers voor de opwaardering van het Olympisch Kwartier, een ontwikkeling die al was gestart met de transformatie van het Olympisch Stadion. Met de transformatie van de Citroëngarages (het Citroën Zuidgebouw is inmiddels door Bierman Henket architecten verbouwd met een vergelijkbaar programma en hernoemd als Move) is de volgende stap in deze revitalisering gezet. Beide projecten vormen een prachtig voorbeeld van de manier waarop gebouwen verbinding kunnen maken met hun omgeving, om zo de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. » Lees het hele artikel
Een werkbare methodiek voor herbestemming door erfgoedspecialist Karianne Vandenbroucke Herbestemming van erfgoed is niet langer voorbehouden aan restauratiespecialisten, maar behoort tegenwoordig tot de dagelijkse praktijk van menig architectenbureau. Waar het in die praktijk aan ontbreekt, is een werkbare methodiek. Hoe breng je de vakinhoudelijke invalshoek (cultuur- en bouwhistorie) en de operationele aanpak (bouwprogramma en gebiedsontwikkeling) samen? Hoe zorg je dat de kernkwaliteiten van een pand en de beoogde functie elkaar aanvullen en versterken – en knelpunten intelligent worden opgelost? Karianne Vandenbroucke werkt sinds 2016 als erfgoedspecialist bij Rijnboutt. Wat begon als het aanreiken van ontbrekende kennis, mondde uit in een persoonlijke zoektocht om haar wetenschappelijke oriëntatie en jarenlange ervaring in traditionele restauratieprocessen aan te laten sluiten op de pragmatiek en het tempo van een commerciële bouwpraktijk. De methodiek voor herbestemmen van erfgoed die in dit boek beschreven wordt, is ontwikkeld in een dialoog tussen de auteur en haar collega’s. Aan de hand van drie casussen wordt het belang van de relatie tussen erfgoed en de directe omgeving geïllustreerd. Alle drie actuele herbestemmingen van jonge monumenten in een veranderde stedelijke context: Post Utrecht – het voormalige hoofdkantoor voor PTT aan de Neude te Utrecht, The Garage – de voormalige Citroëngarage aan het Stadionplein te Amsterdam en het voormalige hoofdkantoor van De Telegraaf aan de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam Met het oog op de nieuwe Omgevingswet, die gebouwen niet langer beschouwt als zelfstandige objecten maar als onderdeel van een groter geheel, is deze publicatie even actueel als onmisbaar. Mag dit weg verschijnt mei 2020 bij nai010 uitgevers.
Juryrapport Geurt Brinkgreve Bokaal 2019 Gisteravond werd de Geurt Brinkgreve Bokaal uitgereikt. De transformatie van het Citroën Noordgebouw naar ‘The Garage’ won de prijs niet, maar ontving wel lovende woorden van juryleden Paul van de Laar (voorzitter), bijzonder hoogleraar geschiedenis van Rotterdam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tevens directeur van Museum Rotterdam; Patrick van der Klooster, teamleider stadsontwikkelaars bij BPD, de winnaar van 2018 met het Burgerweeshuis, en Janneke Ypma, architect met ervaring in transformatieprojecten (restauratie, renovatie en herbestemming). “Zonder opdrachtgeverschap met durf was er, ondanks zijn monumentale status, geen toekomst voor het Noordelijke Citroëngebouw geweest.” “Het door architect Jan Wils aan het Stadionplein in 1962 ontworpen gebouw heeft een adembenemende transformatie ondergaan. De jury prijst de belegger (Bouwinvest Office Development) voor zijn ondernemerschap ten aanzien van het vinden van nieuwe programma’s. Ook heeft de belegger de buurt in het proces betrokken. De belegger toont zich hiermee een ware gebiedsontwikkelaar, een waardige gastheer van het Stadionplein. Het ontwikkelteam heeft de architectuur daadwerkelijk willen begrijpen. Zo hebben ze de alzijdigheid van het gebouw naar alle richtingen juist omarmd en hierdoor versterkt. De plint opent zich naar het plein en verlevendigt het. Het plein loopt door in het gebouw door de inzet van de oorspronkelijke hellingbaan en twee nieuwe atria als levensader van het hergebruik. Zij dragen het nieuwe hybride programma en fungeren als verbindend element tussen de verdiepingen in de vorm van een overdekte binnenstraat. De hellingbaan biedt, los van de ruimtelijke kwaliteiten, ruimte aan flexwerken, mogelijkheden voor ontmoeten, overleg, kennisdeling en digitaal skaten. Goed bedacht en goed uitgevoerd.” “De jury prijst het oog voor detail, de gedrevenheid, het vakmanschap en de uitwerkingen tot in het kleinste detail. De restauratie getuigt van grote kwaliteit.” “Dat is te zien aan de glazen vliesgevel die in oude luister is hersteld en tegelijkertijd voldoet aan hedendaagse eisen, het onderzoek naar en oog voor het historisch kleurgebruik, het grondige speurwerk naar de oorspronkelijke gevelbekleding en de toepassing van prachtige glazen tegels die het gebouw doen schitteren. Ook lof voor de wijze waarmee met de bestaande garagestructuur is omgegaan. Deze is zichtbaar gebleven door het creëren van doorzicht en transparantie. Wie binnentreedt, herkent direct de herkomst van het gebouw. De auto’s, showrooms en werkplaatsen zijn verdwenen, maar de sfeer van de gebruiksfuncties uit het recente verleden is knap behouden. En last but not least heeft het team voor dit alles de tijd willen nemen.” “Het Citroën Noordgebouw is in eer hersteld, opnieuw in de tijd gezet en gaat weer een dialoog aan met zijn omgeving. Er is ingezet op hoog ambitieniveau en dat is waargemaakt.” De Gemeente Amsterdam kent deze onderscheiding jaarlijks toe aan het beste initiatief op het gebied van herontwikkeling of renovatie in de bestaande (woning)voorraad, waardoor een gebouw door het hergebruik wordt ‘teruggegeven’ aan de stad en de buurt. De prijs ging dit jaar naar RCO House (Royal Concertgebouw Orchestra / Team V Architectuur). Het juryrapport is te lezen in de publicatie Gebouwd in Amsterdam, Projectenboek 2018-2019 of op gebouwdin.amsterdam.nl
“Het maken van een plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, vormt de wortels van ons vak.” Met deze woorden opent moderator Mark Hendriks (Blauwe Kamer) op 13 november de avond, om te vervolgen met: “Het is deze gedachte die centraal staat in het elfde Rijnboutt magazine en het vormt de leidraad van deze eerste editie van Rijnboutt OPEN. Vanavond gaan we het hebben over de publieke ruimte, de kwaliteit van die ruimte en over de vraag van wie is die ruimte nu eigenlijk?” De eerste gast van de avond is acteur Gijs Scholten van Aschat. Als voorzitter van De Akademie van Kunsten geldt Scholten van Aschat als de initiatiefnemer van de publicatie ‘De gedeelde ruimte’. Hierin onderstrepen hij en verschillende leden van de Akademie, waaronder Adriaan Geuze, Francine Houben en RAAAF het belang van een goed functionerende en voor iedereen toegankelijke, stedelijke ruimte. De publieke kwaliteit van die stedelijke ruimte staat onder druk, zo betoogt Scholten van Aschat, waar we van alles moeten, voortdurend worden verleid om iets te kopen. “Wat we nodig hebben, is een plek die je zelf kan invullen. Ruimte voor verbeelding. Maar die ruimte moet je wel gegeven worden.” Het woord is daarna aan Stijn Doors, één van de vier fotografen die voor het magazine werden gevraagd het Leidseplein te fotograferen. “Wat waren je overwegingen bij het nemen van de foto’s?” wil Hendriks weten. “We zijn allemaal welkom en iedereen hoort erbij, zo lijkt het,” antwoordt Doors, “maar eigenlijk zijn we allemaal alleen. Hoe vaak groet je een ander op straat?” Tijd voor een intermezzo. Op verzoek van Rijnboutt is Merel Pit (A.ZINE) op onderzoek uit gegaan naar één van Rijnboutt’s projecten: Hudson’s Bay aan het Rokin. Met speciale aandacht voor de publieke kwaliteit ter plekke en de nieuwe steeg die het Rokin met de Nes en het Nesplein verbindt. Pit: “We praten in een bepaalde taal en wij verstaan elkaar als vakgenoten. Maar wie gebruiken die ruimte nou? En wat vinden zij ervan? Dat heb ik vastgelegd in een vlog.” In de vlog van Pit komt ook de vraag aan de orde wat er met het gebied gebeurt, nu Hudson’s Bay vertrekt. “Laat ze er maar woningen van maken”, reageert passant Theo in de vlog, “Daarvan zijn er veel te weinig”. Ontwerper Frederik Vermeesch, door Hendriks om een reactie gevraagd: “Het zou mooi zijn als het zou kunnen, al vrees ik dat daar wel een prijskaartje aan hangt. De commerciële belangen op die locatie zijn groot.“ De opmerking vormt een bruggetje naar het laatste onderdeel van de avond: het debat. In volgorde van opkomst nemen plaats: Hilde Blank (AM Concepts), Eric van der Kooij (gemeente Amsterdam) en Sjors de Vries (Ruimtevolk). Er ontwikkelt zich een gesprek, waarbij men het onderling niet altijd eens is. Hilde Blank oppert dat de publieke ruimte het geweten van de stad moet zijn: “Het valt me op dat steden steeds uniformer en daardoor schraal worden. Er valt niet zoveel meer te beleven.” Stedenbouwkundige Van der Kooij wil weten over welke publieke ruimte zij het dan heeft. “Hebben we het over functionele ruimte zoals een doorgang? Of over parken en pleinen? En welk type dan? Duidelijkheid scheppen over de typologie van de ruimte is belangrijk. Voor elk type ruimte gelden namelijk andere voorwaarden.” Sjors de Vries verlegt het accent naar de gebruikers: “Individuele vrijheid begint ook bij een gevoel van ergens bij horen. We moeten meer gaan nadenken over het collectieve karakter van de publieke ruimte, de mogelijkheid voor het uitwisselen van standpunten.” Er volgt een discussie over leemtes in de opdrachtverlening. Blank: “Wij krijgen als ontwikkelaar geen invloed op het ontwerp van de buitenruimte, terwijl dat invloed heeft op de waarde van het vastgoed.” De Vries steekt de hand in eigen boezem. “Zet je ontwerpkracht in om het systeem te verbeteren. Ga ook het publieke debat aan. Als stedenbouwkundige kun je extra eisen stellen aan een opgave. Het gaat om meer dan alleen ‘waar zetten we de bankjes neer?’” Het slotwoord is aan Mark Hendriks: “De oproep van Gijs wordt herkend. Er moet ruimte komen voor verbeelding. Wie moet die ruimte geven? In eerste instantie overheden, ontwikkelaars en overige marktpartijen. Maar ook de vakwereld zelf: ontwerpers en planners.” Genoeg stof voor bij de borrel na afloop, waar nog lang wordt nagepraat door gasten en publiek.
De transformatie van de voormalige Citroëngarage, een project van Rijnboutt in opdracht van Bouwinvest, is genomineerd voor de Geurt Brinkgreve bokaal. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan het beste initiatief op het gebied van herontwikkeling of renovatie van Amsterdams erfgoed. Het winnende project wordt op 12 december bekend gemaakt. In opdracht van Bouwinvest Real Estate Investors maakte Rijnboutt een ontwerp voor het herbestemmen van de garage naar een state-of the-art multifunctionele omgeving voor werk en verblijf. Een bijzondere opgave, want de voormalige Citroëngarage is een jong rijksmonument (1962) dat tot een ensemble van vijf gebouwen aan het Stadionplein hoort. Alle vijf destijds ontworpen door architect Jan Wils. Het project vormt een benchmark voor de herbestemming van jonge monumenten. “Het monument is als het ware herijkt”, vertelt architect Frederik Vermeesch. “Diepgaand architectuurhistorisch onderzoek toonde aan waar de werkelijke monumentale waarde in zat en vervolgens hebben we ambitieuze keuzes gemaakt. Zo zijn er vides aangebracht in de kern van het gebouw om de kantoren te voorzien van noodzakelijk daglicht. En de ooit zo gesloten plint opent zich nu op verschillende plekken naar het plein, waardoor de dialoog tussen het gebouw en de omgeving is geïntensiveerd.“ Tegelijkertijd is er goed gekeken naar hoe de iconische Citroëngarage ooit bedacht was. Kenmerkend zijn de grote doorlopende glazen puien met minimale kozijnprofielen van staal. Geen probleem voor een onverwarmde werkplaats, maar voor de nieuwe bestemming moest de thermische kwaliteit drastisch verbeterd worden. Vermeesch: “Tal van onzichtbare maatregelen zorgen ervoor dat er een uitstekend binnenklimaat is ontstaan, terwijl we het karakter van de gevel konden behouden. Ook zijn de borstweringen ontdaan van de in de loop der tijd aangebrachte golfplaten en voorzien van glasmozaïek, in lijn met Wils’ ideeën.” Onder de nieuwe naam ‘The Garage’ biedt het kantoorgebouw nu onderdak aan een multifunctionele mix van horeca, voorzieningen en creatieve bedrijven. De karakteristieke hellingbaan, die jaren geleden toegang bood naar de showroom waar de Citroën occasions stonden opgesteld, fungeert nu als het centrale, verbindende element tussen de verdiepingsvloeren en de publieke ruimte. Verschillende ontmoetingsplekken op de hellingbaan bieden er ruimte voor flexwerken, overleg en kennisdeling. The Garage maakt deel uit van The Olympic Amsterdam, het gebied rondom het Stadionplein: een nieuwe bruisende, dynamische bestemming. Hier komen bewoners, ondernemers, Amsterdammers, sporters en toeristen samen. Bas Jochims, Director Dutch Office & Hotel Investments bij Bouwinvest: “Hierbij gaat het nadrukkelijk niet alleen om de afzonderlijke gebouwen, maar om de cohesie ertussen en het creëren van een plek waar mensen graag verblijven. The Garage is hier een uitstekend voorbeeld van”. Over de Geurt Brinkgreve bokaal De Geurt Brinkgreve Bokaal is een onderscheiding die de Gemeente Amsterdam jaarlijks toekent aan het beste initiatief op het gebied van herontwikkeling of renovatie in de bestaande (woning)voorraad, waardoor een gebouw door het hergebruik wordt ‘teruggegeven’ aan de stad en de buurt.
Cobana is opgeleverd Cobana op Katendrecht is klaar! Dit is op 16 juli 2019 gevierd in het bijzijn van alle betrokkenen. Wethouder Bas Kurvers en de directie van IC Nederland / Heijmans gaven het startsein voor de feestelijke viering. Geïnspireerd door bekende industriële havengebouwen in de omgeving heeft Rijnboutt een stoer woongebouw voor young professionals ontworpen. Na de start in juli 2016, een ontwerpproces van ca. één jaar (voorlopig ontwerp t/m werktekeningen) en een bouwtijd van ca. 2 jaar staat het gebouw er alsof het er altijd heeft gestaan. Ensembles van op elkaar gestapelde volumes met een autonoom en expressief karakter. Consequent toegepaste materialen (beton, staal en metselwerk) en afleesbare draagconstructies in de gevel (balken, kolommen, rasters en consoles). Aan de volumes ondergeschikt worden elementen toegevoegd: glazen kubussen op het dak voor daglichttoetreding; hoge en expressieve dakranden, luifels, transportbruggen en kleine balkons als accent. Utilitair van karakter, maar ontworpen met een opvallend gevoel voor esthetiek. Rijnboutt heeft dankbaar gebruik gemaakt van deze rijke bron van inspiratie. Codrico, Maassilo en de graansilo’s typeren de skyline van Katendrecht. Cobana is onderdeel van het stedenbouwkundig plan ‘Pols Katendrecht’. Dit deel van Katendrecht transformeert naar een ‘kleine stad in de havens’. De Pols krijgt vier stroken met compacte havengebouwen die als coulissen achter en naast elkaar worden geplaatst. Het ontwerp van Rijnboutt – een havengebouw gelegen in de tweede strook – bestaat uit een basement van 15m hoog met daar bovenop twee woontorens van respectievelijk 51m en 60m hoog. Aan de zuidzijde is het basement uitgehold om appartementen die direct achter het naastgelegen gebouw liggen van een dakterras en daglicht te kunnen voorzien. Over de gewenste gevels zegt het Beeldkwaliteitsplan Pols Katendrecht het volgende: “De gevels hebben langs de buitenranden de uitstraling van een stoer havengebouw, dat zich onderscheidt van een standaard woon- en/of kantoorgebouw.” In het ontwerp van de gevels geeft Rijnboutt hieraan invulling door het principe van de gestapelde volumes van de omringende havenensembles tot uitgangspunt te nemen, en elk volume zijn eigen expressie te geven. Dit wordt versterkt door de gevelopeningen, sierbetonelementen, balkons etc. een robuuste uitstraling te geven, geïnspireerd op de vele voorbeelden uit de directe omgeving. In totaal zijn op de Pols 800 tot 1000 woningen gepland. Cobana bevat 375 appartementen variërend in grootte van ca. 40m² tot 75m² en ‘friends’ appartementen van 100m². Er zijn veel gemeenschappelijke voorzieningen zoals deelauto’s, deelscooters, dakterrassen in daktuinen, lobby (gemeenschappelijke huiskamer), bibliotheek etc. De levendige locatie, het uitzicht en de vele mogelijkheden om elkaar te ontmoeten zorgen voor een ideale woonomgeving voor young professionals. Met opdrachtgever Heijmans Vastgoed en aannemer Heijmans Woningbouw heeft Rijnboutt een intensieve samenwerking achter de rug. Op initiatief van Rijnboutt is er in het bouwteam gewerkt met BIM Collab. Hierdoor konden alle adviseurs de uitgewerkte BIM modellen met elkaar clashen en konden de issues eenvoudig uitgewisseld worden. Omdat de aannemer al in het voorlopig ontwerp mee dacht konden er meteen uitvoeringstechnische aspecten meegewogen worden. Het prefab casco heeft er voor gezorgd dat de krappe bouwtijd van 2 jaar ook daadwerkelijk gehaald kon worden. IC Netherlands heeft het gebouw afgenomen en is nu druk bezig met de inrichting voor haar bewoners. Rijnboutt wenst IC Netherlands en haar huurders veel woongenot in dit nieuwe stoere havengebouw.
Afgelopen donderdag waren Lesley Bamberger, Olaf Nieuwenhuis en Paul Bremmer van Kroonenberg Groep op bezoek bij Rijnboutt voor een bijzonder moment: zij kwamen een kunstwerk overhandigen voor het nieuwe kantoor van het multidisciplinaire ontwerpbureau aan de Moermanskkade in Amsterdam. Het kunstwerk, getiteld ‘Trashcanstack’ van de kunstenaar Hans van Bentem, krijgt er een prominente plek. De samenwerking van Kroonenberg Groep en Rijnboutt gaat al meer dan 14 jaar terug. Zo werkten zij samen aan uiteenlopende en grootschalige transformaties van winkelcentra als het Gelderlandplein in Amsterdam, de Barones in Breda en het Hilvertshof in Hilversum. Maar ook de spraakmakende renovatie van The Bank in Amsterdam en de op dit moment in uitvoering zijnde transformatie van het rijksmonument aan de Nieuwezijds Voorburgwal 225, ook bekend als het voormalige Telegraafgebouw, getuigen van een gedeelde visie op binnenstedelijke ontwikkeling. Hoge kwaliteit en oog voor detail zijn hierbij sleutelbegrippen. Inmiddels behoort ook kunst tot een vast onderdeel bij het creëren van de perfecte omgeving om te winkelen, werken en wonen. De beelden van Eja Siepman van de Berg sieren sinds 2010 de entreehal van The Bank, en werken van internationale kunstenaars zoals KAWS, Erwin Wurm, Julian Opie, Patricia Piccinini, Joel Morrison en Marcus Harvey zijn te bewonderen in de recent opgeleverde winkelcentra. Rijnboutt is verheugd met Trashcanstack, en dankt Kroonenberg Groep hartelijk.
Loodwerk met vakmanschap aangebracht op Post Neude De transformatie van Post Neude in Utrecht is in volle gang. Naast het inpassen van een nieuwe bestemming en het toevoegen van een uitbreiding, wordt het Rijksmonument zorgvuldig gerestaureerd. De uitvoering van de werkzaamheden is in maart 2018 gestart. Na sloop, ontmanteling en ruwbouw worden ondertussen ook alweer nieuwe onderdelen opgeleverd. Rijnboutt verzorgt daarbij de esthetische begeleiding en beoordeling. Daarbij is er bijzonder veel aandacht voor ambacht en vakmanschap. Het werk van de loodgieter is straks vanaf de straat haast niet meer te zien, maar nu de steiger nog tegen het gebouw staat, levert dit mooie foto’s op. Van lappendeken naar kwaliteit De loden bekleding van de dakkapellen was aan vervanging toe. Het oudste lood was op het einde van de technische levensduur en latere vervangingen en reparaties zorgden voor een lappendeken aan oplossingen van variabele kwaliteit. Daarom is al in een vroeg stadium van de uitvoering gekozen voor een integrale vervanging van dit loodwerk om weer een uniforme uitstraling en technisch hoge kwaliteit te verkrijgen. Rijnboutt heeft in het bestek laten opnemen dat deze werkzaamheden door een gecertificeerd restauratie-aannemer uitgevoerd moeten worden volgens de uitvoeringsrichtlijnen van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumenten. Frederik Vermeesch van Rijnboutt: “Het is fantastisch om te zien dat wat je vooraf bedenkt en voorschrijft, in het werk met zo veel vakmanschap wordt opgepakt door enthousiaste ambachtslieden.” Specialistisch werk Teus Verhoef van Burgland Bouw legt uit waarom dit zo’n specialistisch werk is: “Het vervangen van de loden gevelbekleding van de dakkapellen is allemaal handwerk. Het lood wordt met de hand rond sierwerk gevouwen en voorzichtig ingeklopt. Maar het gaat niet alleen om de algemene uitstraling. Natuurlijk moet het werk er netjes uitzien, naden mooi recht uitlijnen en de details mooi gemaakt zijn. Even belangrijk is dat die details technisch ook echt kloppen, de felsnaden kundig zijn uitgevoerd en alles volledig dicht is geplakt.” Goede kennis en kunde is dus erg belangrijk. Vandaar dat Burgland Bouw er voor gekozen heeft dit werk te laten uitvoeren door een partij waarmee zij reeds goede ervaring heeft bij andere projecten. Ridder Leidekkers en Koperslagers vindt het een kunst om binnen het bedrijf oude technieken, toegepast op historische gebouwen, te beheersen en te behouden. “Als deze technieken namelijk niet meer aanwezig zijn in onze bedrijfstak, verdwijnt daarmee ook beeldbepalende historische architectuur uit Nederland. Historische gebouwen kunnen dan eenvoudig weg niet meer onderhouden of in oude staat hersteld worden.” Trots Het resultaat bij Post Neude zijn keurig geslagen loden dakkapellen met mooie én technisch correcte details, die zo weer minimaal 50 jaar mee kunnen. Een mooi staaltje restauratieambacht waar de uitvoerder trots op mag zijn.
Albany Business College, New York, begin 20e eeuw. Bron: Flickr Steeds luider klinkt de roep om een ‘nieuwe erfgoedprofessional’ die zich tegenover de ‘oude erfgoedprofessional’ positioneert. Daarvan bestaat een beeld van een norse en starre bouwtechnicus die potentiële herbestemming van monumenten in de weg staat vanwege de conservatieve manier van werken. Deze ‘oude erfgoedprofessional’ denkt sectoraal en wilt het liefst een stolp over al wat oud is. De erfgoedprofessional als alleskunner De nieuwe erfgoedprofessional daarentegen zet erfgoed in als factor voor een herbestemming van een gebouw, of liever zelfs als vector voor de herontwikkeling van steden en landschappen. In artikelen en op congressen en symposia worden de eigenschappen van deze nieuwe erfgoedprofessional besproken. Het blijkt een duizendpoot te zijn: jong van geest, creatief aangelegd en in staat om out of the box te denken. Een flexibele houding is belangrijk, evenals bevlogenheid en doorzettingsvermogen. Hij of zij bezit technisch inzicht in erfgoed en constructieve kennis van nieuw toe te voegen onderdelen. Maar ook inzichten in marktwaarde van huidige én nieuwe toestand, investeringskosten en de slagingskans van stedelijke inpassing van nieuwe functies in de omgeving. Naast deze technische en financiële kennis, zijn de vereiste soft-skills niet te onderschatten: de erfgoedprofessional is een ervaren projectmanager, communicatief vaardig en kan het verhaal van het erfgoed en de herbestemming overtuigend vertellen én verbeelden. Hij of zij is tegelijkertijd in staat goed te luisteren en alle belangengroepen te woord te staan en hun wensen te integreren in het project – van vergunningverlenende instanties tot buurtbewoners. De kennis van wet- en regelgeving is zo diepgaand, dat hij of zij in staat is de grenzen van regels op te zoeken zonder daadwerkelijk gaten in de wet te hoeven gebruiken. En niet te vergeten is hij of zij natuurlijk in staat om de waarde van het erfgoed – tastbaar of immaterieel – juist in te schatten door gedegen kennis van geschiedenis, architectuur en stedenbouw, en deze waarde voortreffelijk af te wegen tegen functionaliteit en wensen ten aanzien van het nieuwe programma. En vergeet duurzaamheid niet! Kortom, er wordt gevraagd om een zeer breed geschoolde generalist. Met specialisten naar een hoog niveau Over deze combinatie van eigenschappen die de nieuwe erfgoedprofessional moet bezitten wordt uitgebreid gesproken. Minder breed is de discussie hoe wij studenten opleiden om tot dergelijke generalistische erfgoedprofessionals? Wat moet een afgestudeerde architect / projectmanager / erfgoeddeskundige / bouwhistoricus / journalist / jurist / bedrijfskundige weten en kunnen om voorbereid te zijn op de praktijk? Als ik voor een herbestemmingsproject met een team rond de tafel zit, verwacht ik dat iedereen rond die tafel kennis en ervaring inbrengt en elkaar zo aanvult. Ik verwacht van projectgenoten kennis en ervaring op een specifiek vakgebied, zodat vanuit hun specialistische kennis een samenwerking op hoog niveau ontstaat. Je kunt alleen een integraal project maken als iedereen een even waardevolle bijdrage levert op zijn of haar eigen vakgebied. Hoe hoger de kwaliteit van die individuele bijdragen, hoe hoger de kwaliteit van het eindresultaat. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat iemand in dat team aan die tafel als specialisme projectleiding heeft. Ik heb het dan niet over de wat smal gedefinieerde rol van de projectmanager, die meestal vooral oog heeft voor budget en planning. Ik heb het over een echte teamleider, die zorg draagt voor een goede samenwerking binnen het team en de visie op de opgave en kwaliteit van het eindresultaat voor ogen houdt– waarvan het halen van budget en planning slechts onderdelen zijn. Deze specialist heeft waarschijnlijk meer dan de anderen notie van de inhoud van de verschillende vakgebieden, maar hoeft deze niet te beheersen. De dirigent van een symfonieorkest hoeft niet alle instrumenten te kunnen spelen om te weten hoe ze samen klinken. De dirigent is ook niet alleen bezig met het droog instuderen van een bepaald stuk voor een zekere datum. Hij of zij zorgt er voor dat het samenspel van het orkest een hoger niveau bereikt dan de simpele optelsom van het werk van individuele, zeer kundige musici. Leer studenten een vak In antwoord op de vraag hoe onze studenten op te leiden pleit ik voor meer specialisatie, ofwel: leer studenten een vak. Een brede basis is belangrijk, maar laat studenten ook voldoende de diepte in gaan, zodat ze echt weten waar ze het over hebben en ervaring in het eigen vakgebied opdoen. Leer de student te zien waar zijn of haar kennis ophoudt, wanneer hulp te zoeken en bij wie. Laat de student daarom kennis maken met andere vakgebieden, maar alleen om voldoende notie op te doen van andere vakgebieden om te weten wat deze in potentie bijdragen; niet met de pretentie na deze kennismaking daadwerkelijk verstand te hebben van het andere vakgebied. Leer de student kritisch te luisteren en te kijken, door te vragen en nieuwe informatie op gedegen wijze te verwerken, zonder daarbij de waarde van de eigen bijdrage te verwaarlozen. Geef de student voldoende zelfvertrouwen dat hij of zij gelooft in de kwaliteit van die eigen bijdrage en voldoende moed om wanneer nodig, star vast te houden aan de eigen overtuiging, soms tot op het norse af. Karianne Vandenbroucke is senior ontwerper erfgoed bij Rijnboutt (Amsterdam), opgeleid als ingenieur-architect aan Universiteit Leuven met een Master of Science in Conservation of Monuments and Sites van het Raymond Lemaire International Centre of Conservation. Ze werkte o.a. bij architectenbureau Fritz en Rappange&Partners architecten en als restauratiearchitect bij Vereniging Hendrick de Keyser. Karianne brengt bij Rijnboutt kennis en ervaring in bij het begeleiden en opleiden van medewerkers die te maken hebben met gebouwd erfgoed.
Vorige week vond de “Tafel van Arcam” plaats, een besloten avond voor de leden van Arcam, gevuld met inhoudelijke gesprekken, interessante collegae en niet onbelangrijk: heerlijk eten. Meer dan 80 genodigden waren te gast bij Rijnboutt, in het nieuwe kantoor op de kop van de Moermanskkade. Na het nuttigen van een glas van het een of ander nam het gezelschap plaats op de trap in het auditorium, met uitzicht over de Houthavens bij een ondergaande zon, een schitterende setting. De avond werd afgetrapt met een presentatie van Bart van der Vossen over nieuwe vormen van collectiviteit in de woonomgeving, gevolgd door een pleidooi van Danielle Huls van Kettinghuls over de betekenis van een meer zintuiglijke benadering bij het ontwerpen aan de leefomgeving. Han Michel, zelfstandig adviseur stedenbouw en architectuur sloot de rij met een presentatie over woonkwaliteit, toegespitst op de woningplattegrond. De presentaties deelden de roep voor meer projecten op de middenschaal, de discussie spitste zich toe op de begrippen ‘collectiviteit’ (wat betekent stedelijke collectiviteit in het licht van haar virtuele pendant Facebook?) en woonkwaliteit (iedereen vindt het belangrijk, maar hoe kun je het realiseren?). Na deze interessante presentaties en aansluitende discussies, gingen de gordijnen weer open en was het tijd voor het eten. Onder het genot van een bijzonder geanimeerde sfeer werden tot laat in de avond standpunten toegelicht en bediscussieerd. Wilt u net als Arcam samen bij Rijnboutt een presentatie, informatieavond of netwerkborrel organiseren rondom onderwerpen als architectuur, landschap en stedenbouw? Wij bespreken graag de mogelijkheden om dit te faciliteren. Neem contact op met onze communicatieafdeling via press [at]rijnboutt.nl. Fotografie: Luuk Kramer
Wonen aan de Vecht, op een scheepswerf waar het industriële verleden nog voelbaar aanwezig is, zonder af te dingen op comfortabele luxe: in 2021 kan dat in Muiden. Nu de eeuwenoude Schoutenwerf niet meer wordt gebruikt voor het bouwen en onderhouden van boten en schepen, is er plek voor 52 bijzondere woningen. Het ontwerp van de nieuwe appartementen en stadshuizen sluit op een eigentijdse manier aan bij de historie van deze middeleeuwse vestingstad. De geschiedenis van Muiden De geschiedenis van Muiden kent markante momenten die hebben geleid tot markante bouwwerken. De locatie aan de Vecht, langs een van de belangrijkste en oudste handelsroutes van Nederland, bracht het stadje voorspoed. Maar het meermalen verschuiven van die handelsroute, en de ligging in het grensgebied tussen het Sticht en het opkomende graafschap Holland, zorgde ook voor conflicten. Dat leidde rond 1300 tot de bouw van het Muiderslot; in de 16e eeuw kwam daar een aarden stadswal omheen als onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie. In de 17e eeuw bloeide de handel met verre werelddelen op. In die periode vestigden nieuwe bedrijven zich in de stad: zoutziederijen, brouwerijen en scheepswerven. De Schoutenwerf stamt uit die tijd. De oudst bekende kaart van Muiden van rond 1560 laat een overzichtelijke plattegrond zien, die duidelijke overeenkomst vertoont met de huidige situatie. Nog altijd wordt het ruimtelijk karakter van Muiden gedomineerd door het uit de middeleeuwen stammende stratenpatroon, dat doorsneden wordt door de Vecht. Het zwaartepunt van de stad ligt aan de oostkant van de rivier, met het Muiderslot, de Nicolaaskerk en de Grote Kerk. Hier kent de verkaveling met achterstraat en dwarsverbindingen een hogere dichtheid dan in het westelijke deel. Kenmerkend voor het westelijk deel zijn de tot aan de Vecht reikende achtererven: de tuinen ten zuiden van de brug en de scheepswerven ten noorden ervan. Voortborduren op de historie De transformatie van de Schoutenwerf naar een woongebied betekent een nieuwe fase in de ontwikkeling van Muiden. Waar eeuwenlang schepen zijn gebouwd, wordt nu plek gemaakt voor wonen. Aan de basis van de bestemmingsplanwijziging ligt een stedenbouwkundige visie, aangevuld met een Beeldkwaliteitsplan (BKP), die beide door de gemeente zijn geaccordeerd. Het BKP schrijft een zorgvuldige omgang met de lokale geschiedenis voor, omschrijft kaders voor de gewenste bebouwing, maar laat ook ruimte voor interpretatie. Rijnboutt heeft de historische context zorgvuldig onderzocht om er op een vanzelfsprekende manier bij aan te kunnen sluiten. Fijnmazige variatie De architectuur van traditionele vestingstadjes als Muiden wordt gekenmerkt door het gebruik van een beperkt aantal materialen en bouwtechnieken, die worden toegepast in een grote verscheidenheid aan bouwtypen. In de straten in de oude kern is geen huis hetzelfde. Uniek is het middeleeuwse stratenpatroon, met de aaneenschakeling van gevels direct aan de straat. Huizen en gevelwanden verschillen in kleur, ze zijn gemetseld of gepleisterd in een schakering van allerlei tinten rood, bruin en soms wit. Sommige zijn voorzien van een natuurstenen plint. Ook de daken vertonen veel variatie: er zijn platte daken, puntdaken, schilddaken of mansardekappen, die afwisselend bedekt zijn met rode, donkerrode of oranje gebakken dakpannen. De daklijsten, goten, raamopeningen en voordeuren verschillen van elkaar qua positie, hoogte en kleur. Ondanks deze verscheidenheid zijn de gebouwen duidelijk familie van elkaar; ze hebben een gemeenschappelijke identiteit. Grote gebaren Tegenover het fijnmazige, gedifferentieerde patroon in de historische woonwijken staat de scheepswerf: een terrein met een industriële sfeer, dat in architectonisch opzicht een heel andere taal spreekt. Hier is in de loop der eeuwen grootschaliger gebouwd, in een veel grovere korrel. Functionele, robuuste loodsen, met de grote scheepsloods als markant baken. Het gebied is geometrisch van opzet, monumentaal in expressie, met een eenduidig grid en eenduidige tektoniek: stalen kaders, donker of licht geverfd, met invullingen van sober roodbruin metselwerk. Hier zie je blinde gevels naast gevels met geopende vlakken, grijze daken van golfplaat of zink en diepgroene of -blauwe schuifwanden. Een beeldbepalend element op de werf is de lange zijgevel van een loods langs de Hellingstraat, die sinds mensenheugenis identiteit geeft aan het smalle straatprofiel. De uniformiteit van het metselwerk van deze ‘werfmuur’ met de strenge repetitie van ramen is niet alleen monumentaal maar ook eigenzinnig: de muur vormt een opvallend contrast met de sterk gevarieerde gevelwanden elders in de oude kern. Eigentijdse interpretatie Vanuit de historische verkenning zijn nieuwe ontwerpen ontstaan voor 52 gevarieerde stadshuizen en appartementen. Rijnboutt heeft er bewust voor gekozen de geschiedenis niet letterlijk te kopiëren, maar daar op een eigentijdse manier bij aan te sluiten met een consistente architectonische benadering. De werf is altijd ‘anders’ geweest dan de rest van Muiden en was tegelijkertijd nauw met de stad verbonden. Zowel het eigenzinnige industriële verleden van deze specifieke plek als de stedelijke samenhang met de hele oude kern waren belangrijke uitgangspunten bij het ontwerp. Werfmuur Als artefact van een voor de locatie zo kenmerkend verleden, wil Rijnboutt de werfmuur langs de Hellingstraat behouden. Wellicht vraagt de huidige staat van de muur erom hem af te breken en daarna weer steen voor steen op te bouwen, maar de essentie is dat de muur blijft. De muur wordt niet verlaagd, wel mogelijk in noordelijke richting iets verlengd. Om de erachter liggende woonlocatie goed toegankelijk te maken en de zichtrelatie met de Vecht vanuit de Hellingstraat te versterken, worden plaatselijk openingen in de muur gemaakt, waarachter steegjes naar het waterkant leiden. De kozijnen van de ramen in de werfmuur worden verwijderd en de openingen optioneel hier en daar dichtgemetseld; de bestaande repetitie van ramen blijft bestaan. Appartementengebouwen Het industriële karakter van de werfmuur en de grote scheepsloods zijn leidend voor de verdere uitwerking van de appartementengebouwen. Maatvoering, materiaal en bouwwijze borduren hierop voort. De appartementen worden opgetrokken uit baksteen: sober metselwerk met stalen kaders (of elk hiermee vergelijkbaar alternatief). De daken zijn geïnspireerd op de industriële kapvormen: sheddaken, zadeldaken of gebogen daken zoals je die bij oude loodsen ziet. De gevelwanden aan de kant van de Hellingstraat en langs de stegen zijn ontwikkeld in dezelfde taal als de werfmuur, met eenzelfde ritmiek, repetitie en grid. Daarom bevat het ontwerp ook maar een beperkt aantal gevelopeningen aan de westkant van de gebouwen, voorzien van louvres of luiken met het oog op de avondzon. In de steeg om de hoek (noord- en zuidgevel) ontwikkelen opbouw en ritmiek zich naar een opener variant, om zich aan de oostzijde optimaal te openen naar het water. Er zijn veel pandsgewijze verschillen, maar toch zijn de gebouwen familie van elkaar. Een groter volume kan in tweeën worden gedeeld; er komt veel variatie in verdiepingshoogten en de hoogte van horizontale belijningen. Meer specifiek volgen de appartementengebouwen de richtlijnen zoals die staan vermeld in het BKP. Voor elk appartementengebouw wordt gestreefd naar een sobere en terughoudende aanwezigheid in het woongebied. Het worden geen extraverte iconen, maar gebouwen die zich zonder al te veel bravoure voegen naar het verhaal van deze locatie. Vanaf de overkant van de Vecht zijn ze straks – net als de loodsen van weleer – goed te zien, maar vanuit de Hellingstraat niet. Zoals nu alleen de top van de huidige scheepsloods uitsteekt boven de industriële werfmuur, zo zullen, bij behoud van de muur, de appartementenblokken zich niet wezenlijk in het straatbeeld manifesteren. Stadshuizen Evenmin opvallend noch schreeuwend, maar naar hun aard licht en bewegelijk, geven de stadshuizen of werfwoningen leven aan het ensemble. Voor het ontwerp van deze ruime woningen gelden de kenmerken van het binnenstedelijk weefsel: pandsgewijze contrasten in gevelopbouw (compositie, open-dicht-verhouding, verfijning), kleur en materialisering. Meer specifiek volgen zij de richtlijnen zoals die staan vermeld in het BKP. Een enkel stadshuis oogt gracieus en verfijnd, complex en gelaagd; een ander (boothuis) juist monolithisch – met één kleur en één materiaal – in contrast tot de rest. Gradiënt In plaats van de ruimte in het bestemmingsplan tot het uiterste te benutten, is ervoor gekozen meer zichtlijnen, lucht en licht in het ontwerp aan te brengen. Het streven is een open beeld, waardoor je dit gebied kunt overzien en als geheel blijft ervaren. Er zijn er stegen tussen de gebouwen gemaakt die de lange tijd gesloten werf weer ‘openbreken’. Langs die stegen is in de richting van het water een graduele verschuiving aangebracht in de materiële zwaarte van de gebouwen. Ter hoogte van de Hellingstraat zijn de grote appartementengebouwen nog verbonden met de historische werfmuur, maar naar het water toe wordt de korrel kleiner en de bebouwing lichter. Zo ontstaat een gradiënt van achter naar voren: van ‘ingehouden’ naar ‘speels en individualistisch’, van ‘zwaar’ naar ‘licht’. Wandelend naar het water is er ook een graduele overgang te zien van privé naar collectief en vervolgens openbaar terrein. De entrees van appartementengebouwen en stadshuizen zijn opgenomen in de gevel direct aan het openbaar gebied of liggen terug (inpandig voorgebied). De privacy van de aanpalende buitenruimte van de appartementen op de hoek van een steeg wordt gewaarborgd door het plaatsen van een haag. De ruimte achter de haag kan door de bewoners worden benut met planten en een bankje voor in de ochtendzon. Door toevoeging van een ondergrondse parkeergarage voor circa 100 auto’s wordt het openbare gebied autovrij. Daarnaast wordt het ook fietsluw; het terrein zal hoofdzakelijk door wandelaars gebruikt worden. Haaks op de Vecht aangebrachte belijningen in het plaveisel beklemtonen de industriële sfeer van de voormalige scheepswerf en herinneren aan de hellingbanen voor de schepen. Parallel aan de waterkant komen twee lineaire stroken. Een groene strook met bomen en beplanting geeft rugdekking aan de wandelaar die de oeverkant wil opzoeken, de strook aan het water is een verwijzing naar de maritieme wereld, met houten vlonders en boten. Proces en stand van zaken Het stedenbouwkundig plan voor Schoutenwerf Muiden voorziet in een aantal forse gebouwen. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed toonde zich bij de eerste verkenning beducht voor volumes van een dergelijke omvang, ook al voorzag het bestemmingsplan daar wel in. In nauw overleg met de commissie is/wordt gewerkt aan een zorgvuldige inpassing, met extra verbijzonderingen en variatie tussen de panden onderling. Zo worden grotere volumes bijvoorbeeld opgedeeld, er worden setbacks toegepast, en ‘luchtige’ glazen kroonlijsten die refereren aan de oude scheeploods. Op verschillende manieren wordt gewerkt aan extra finesse in het ‘anders zijn’, zodat elk gebouw op zichzelf staat maar ook aansluit bij het totaal. Daarmee krijgt de Schoutenwerf – die altijd op geheel eigen wijze onderdeel geweest van de historische kern van Muiden – weer nieuw leven ingeblazen.
Genieten van het hele pakket in hét polsgebied van Katendrecht. Dat is wat het multifunctionele gebouw De Cobana in de Bananenstraat straks biedt. Wonen in één van de 375 huurappartementen in de twee woontorens, werken in de flexruimtes, gezellig samen koken in de kookstudio of lekker uit eten in het restaurant: het kan straks allemaal. Op woensdag 11 juli jl. vierden we het hoogste punt van ‘Cobana’, verwachte oplevering is het 2e kwartaal 2019. Metamorforse Al 12 jaar lang speelt Heijmans een prominente rol in de grootschalige herontwikkeling van Katendrecht tot een woon- en werkgebied. Zo is het bedrijf, naast Cobana, ook verantwoordelijk voor de transformatie van de Fenixloodsen en het Havenkwartier. Kloek havengebouw De architectuur sluit perfect aan op de rijke havengeschiedenis van de wijk. Het appartementencomplex wordt, volgens een ontwerp van Rijnboutt, een kloek havengebouw waar een stoere, robuuste uitstraling samensmelt met een hoge woonkwaliteit. Sociale binding Het gebouw wordt ontwikkeld voor young professionals op zoek naar een moderne, betaalbare woning. Zij kunnen genieten van diverse gemeenschappelijk voorzieningen, zoals een gezellige lobby en een daktuin, met een fantastisch uitzicht op zowel de Maashaven als prachtige skyline. Duurzame nieuwbouw Cobana komt prominent aan de as van Katendrecht-Pols. Naast het bestaande Musa-gebouw een tweede nieuwbouwontwikkeling aan de kop van Katendrecht en daarmee een aanjager voor de transformatie naar duurzaam wonen, werken en recreëren. https://www.heijmans.nl/nl/projecten/bananenstraat/
Deze maand verscheen ons project Zijdebalen in Utrecht in tijdschrift ‘Blauwe Kamer’ 2-2018. Redacteur Anne Seghers ging in Utrecht naar het woningbouwproject Zijdebalen. Gaat de nadruk op woningaantallen niet ten koste van de ontwerpkwaliteit? “De inrichting van het centrale plein is prettig en zorgvuldig. De grote ruimte is opgedeeld in kleine groenvakken met zitranden en een verlaagde speelruimte. Het plein heeft een speels lijnenspel in de bestrating en goten. Hierdoor ontstaan intieme hoekjes en fijne plekken om te zitten. Als het horecapaviljoen over enkele maanden gereed is, zal het plein zijn potentie optimaal kunnen waarmaken.” Zijdebalen betreft een herbestemming van een binnenstedelijk bedrijfsterrein naar een dichtbebouwd woongebied. Lees hier meer over dit project.
Op woensdag 27 juni werden, in De Caballero Fabriek in Den Haag, op feestelijke wijze de winnaars bekend gemaakt van de NRP Gulden Feniks 2018. Tijdens de NRP Nationale Renovatie- en Transformatiedag werden de prijzen uitgereikt aan de winnaars in drie categorieën Gebiedstransformatie: De Kloostertuin, Nijmegen Transformatie: Blokhuispoort, Leeuwarden Renovatie: Musis Sacrum, Arnhem Het project Aalmarkt in Leiden door Rijnboutt, samen met MRP Development en de Gemeente Leiden, is genomineerd en eindigt als 2e in de categorie gebiedstransformatie. ‘Catharinasteeg’ genomineerd In de historische binnenstad van Leiden is samen met MRP Development en Gemeente Leiden een grote herbestemming gerealiseerd. In het Aalmarktgebied is op de plek van de oude Van Nelle fabriek een nieuwe winkelstraat gecreëerd. Deze nieuwe straat “Catharinasteeg” vormt samen met de nieuwe Catharinabrug een verbinding tussen de Breestraat en de Haarlemmerstraat. Hiermee is een logische winkelroute gemaakt. In 2009 heeft Rijnboutt een prijsvraag gewonnen die door de gemeente Leiden was uitgeschreven voor de gebiedsontwikkeling van het Aalmarktgebied in de binnenstad. De uitvraag van deze competitie was tweeledig: enerzijds was de opgave om een plan te maken waarin de steeds verder verpauperende rijks- en gemeente monumenten in het gebied zouden worden gered en anderzijds om het mogelijk te maken een aantal grote winkelunits (1500m2+) toe te kunnen voegen aan het kernwinkelgebied. De essentie van het winnende concept van Rijnboutt bestond uit het draaien van de Waaghoofdbrug richting het zogenaamde ‘gat van Van Nelle’ en het maken van een nieuwe verbinding tussen de Aalmarkt en de Breestraat, de Catharinasteeg. Lees meer over het project ‘Catharinasteeg’ Aalmarkt, Leiden >> NRP Gulden Feniks NRP Gulden Feniks is dé prijs ter bevordering en inspiratie voor hergebruik van de bestaande gebouwde omgeving. Uniek aan NRP Gulden Feniks is het exclusieve karakter van een integrale prijs. Niet alleen economische aspecten, innovatie en technische uitvoering worden beoordeeld door de vakkundige jury. Facetten als de culturele waarde, duurzaamheid, functionele kwaliteit en maatschappelijke waarde van uw project wegen even zwaar. Geen enkele andere prijs is zo veelzijdig van opzet. De onafhankelijke stichting NRP (voorheen: Nationaal Renovatie Platform) reikt NRP Gulden Feniks ieder jaar uit aan de beste renovatie- en (gebieds)transformatieprojecten van Nederland.
In 2016 wint Studio Gang Architects uit Chicago de door Kroonenberg Groep uitgeschreven prijsvraag voor het ontwerp van een woontoren aan de Buitenveldertselaan in Amsterdam. Een ontwerp als nieuw stedelijk icoon. Met het winnen van de prijsvraag is het proces nog niet doorlopen. Rijnboutt wordt benaderd als co-architect. Rijnboutt als co-architect Het Amerikaanse architectenbureau blijkt geen ervaring te hebben met de omvangrijke Nederlandse regelgeving. Kennis van het Bouwbesluit, bouwverordeningen, gemeentelijke welstand en bijzondere regelgeving voor hoogbouw omgeving Schiphol is niet voorhanden. Ook het benaderen van leveranciers voor de specifieke architectuur en materialisering is vanuit de VS verre van ideaal, zo niet onmogelijk. Samenwerken in een internationale context Essentieel voor de samenwerking is een heldere communicatie over en begrip voor elkaars opvattingen en werkwijzen. Als eerste stap wordt er in oktober 2017 een bezoek gebracht aan Studio Gang in Chicago. Daar leren de ontwerpers elkaar kennen, en bezoeken ze samen met opdrachtgever en ontwikkelaar diverse projecten van Studio Gang en bediscussiëren ze de maakbaarheid van de ontwerpen in relatie tot de Nederlandse bouwpraktijk. Hoe samenwerking bijdraagt aan een beter ontwerp voor de plek Vanaf het begin af aan is er sprake van synergie, de bureaus vullen elkaar goed aan. Rijnboutt bezit over uitgebreide kennis van de locatie en het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Cornelis van Eesteren, Studio Gang levert de inspiratie en bevlogenheid als ondersteuning van hun conceptuele architectuur. Ook de gesprekken die beide bureaus voeren met de Subcommissie Integrale Ruimtelijke Kwaliteit (SIRK, Amsterdam) dragen bij aan de kwaliteit van het uiteindelijke ontwerp. In het gesprek met de stad wordt ingezet op een verhoogde sculpturale werking van de woongebouwen en een verbeterde aansluiting op de architectuur van het AUP. Onderscheidend aan het ontwerp is de uitgekiende tweevoudige dialoog met de omgeving: een ‘high-rise’ woontoren van 24 verdiepingen (referentie Zuidas) en een ‘low-rise’ woonschijf van negen verdiepingen (referentie Buitenveldert). Bijzondere aandacht voor de gevel – een spiraalvormig patroon voor de toren en verglaasde stiltekamers voor de schijf – verlenen de woongebouwen de status van een nieuw stedelijke icoon Realisatie Voor de verdere uitwerking van het plan is er intensief contact tussen Rijnboutt en Studio Gang in Chicago. Via talloze GoTomeetings, Skype-gesprekken, digitale uitwisseling van ontwerpaanpassingen en bezoeken van het Amerikaanse bureau aan Nederland wordt een vertrouwensband opgebouwd met wederzijds respect voor ieders aandeel in het proces. De inrichting van de openbare buitenruimte is in handen van tuinarchitect Piet Oudolf en landschapsarchitect Delta Vormgroep, het interieur van de woongebouwen wordt verzorgd door interieurarchitect Piet Boon. De omgevingsvergunning voor het plan is aangevraagd; start bouw is naar verwachting in het vierde kwartaal van 2018.
Rijnboutt werkt sinds 2016 aan het ontwerp voor de kop van Cruquius. Het stedenbouwkundig concept, de inrichting van de openbare ruimte, het ontwerp van drie woongebouwen met parkeergarage, de herbestemming van ‘De Werkmeester’ en de hoge duurzaamheidsambities vormen de basis van deze opgave. In opdracht van Amvest en in samenwerking met Bedaux de Brouwer Architecten is onlangs het voorlopig ontwerp afgerond. Het Cruquiusgebied wordt aan twee zijden begrenst door water; de Entrepothaven aan de westzijde en het Amsterdam-Rijnkanaal aan de oostzijde met op de kop uitzicht op het IJ. Op deze plek is het gevoel van een eiland en de rijke havenindustrie het meest voelbaar. De schaal van het Amsterdam-Rijnkanaal, de harde wind, de voorbijglijdende grote schepen en het magnifieke uitzicht zijn belangrijke uitgangspunten geweest voor het ontwerp. Buro Lubbers heeft in opdracht van Stadsdeel Oost een raamwerk openbare ruimte opgesteld met bijbehorende spelregelkaart. Vervolgens is door Rijnboutt een stedenbouwkundige concept gemaakt waarin een autovrij plein ontstaat georiënteerd op de Entrepothaven. Op het centrale plein krijgt het gebouw ‘De Werkmeester’ een belangrijke rol. Het gebouw wordt verplaatst en krijgt een nieuwe functie als restaurant en ontmoetingsplek voor de buurt. In 1908 vestigde de N.V. Nederlandsche Metaalhandel als één van de eerste in het Cruquiusgebied. Het gebouw ‘De werkmeester’ is ontworpen door Willem Langhout als kantoor met twee woningen. Bureau Monumenten en Archeologie omschrijft het gebouw als beeldbepalend voor de industriële geschiedenis van Cruquius. Rijnboutt onderzoekt de mogelijke aanpassingen en de positie van ‘De Werkmeester’ om het geschikt te maken voor haar nieuwe functie en positie op Cruquius. In het stedenbouwkundig plan ontwerpt Rijnboutt ook de inrichting van de openbare ruimte. Hierbij vormt het industriële karakter van Cruquius en de relatie met het water de basis van het ontwerp. De verblijfskwaliteit van het openbaar gebied wordt verhoogd door het grotendeels autovrij en groen in te richten en te voorzien van speelaanleidingen. Het centrale plein wordt verbonden met de Entrepothaven. Het nautisch karakter van het plein wordt versterkt door het verlagen van het plein richting het water en het toevoegen van een boardwalk. In het gebied worden vier nieuwe woongebouwen ontworpen: Houtsma Noord en Zuid, Metaalpark en Candido als werktitel vernoemd naar de voormalige gebruikers van de percelen. Candido wordt ontworpen door Bedaux de Brouwer Architecten, de overige drie gebouwen door Rijnboutt. In totaal zijn er in de vier woongebouwen ca. 340 woningen, commerciële ruimten in de plint en inpandige/ondergrondse parkeergarages voor fietsen en auto’s. De woongebouwen hebben een gedifferentieerd woningbouwprogramma en zijn ontworpen met zogenaamde ‘groene oases’, binnentuinen die zorgen voor geborgenheid in de wijdsheid van deze locatie. Alle disciplines van Rijnboutt -architectuur, stedenbouw, landschap, duurzaamheid en erfgoed- werken samen aan het ontwerp van de kop van Cruquius. Voor de gehele planvorming heeft Rijnboutt een ‘duurzame kansenkaart’ gemaakt waarin alle disciplines zijn vertegenwoordigd. De integrale benadering zorgt voor een duurzame gebiedsontwikkeling van Cruquius, een opgave waar wij met veel plezier aan werken. Bekijk hier de woonblokken op Cruquius
Leden van DOCOMOMO Nederland bezochten de voormalige Citroën gebouwen en het voormalige burgerweeshuis van Aldo van Eyck. Joep van As, projectarchitect voor Bierman Henket architecten en bestuurslid van DOCOMOMO introduceerde de aanwezigen in het Olympisch ensemble van Jan Wils, een van de grondleggers van “de Stijl”. Transformatie voormalige Citroën gebouwen Het Olympisch Stadion, de beide garage gebouwen en de twee portierswoningen zijn door Wils in samenhang ontworpen. Bierman Henket architecten ontwerpt de vernieuwing van het Zuidgebouw. De transformatie van het in 1962 gerealiseerde Noordgebouw werd door Joost Verheus van Rijnboutt toegelicht. Beide voormalige garagegebouwen worden ingrijpend getransformeerd waarbij behoud en herstel, vernieuwing en transformeren zorgvuldig worden afgewogen in relatie tot nieuw programma, erfgoedwaarde en beoogde kwaliteitniveau. Renovatie van Het Burgerweeshuis Sander Nelissen Wessel de Jonge architecten en Roy Bijhouwer Atelier Quadrat gingen in op de renovatie van het Burgerweeshuis. Het Burgerweeshuis is met groot respect voor erfgoedwaarde gereed gemaakt voor huisvesting van BPD. De tuinen, patio’s en omringend maaiveld zijn in ere hersteld waarbij inpassing van objecten uit de kunstcollectie van BPD een bijzondere opgave vormde. Excursie DOCOMOMO Aansluitend werden de drie projecten bezocht waarbij aanwezigen een goed beeld konden vormen van de wijze waarop wordt omgegaan met de transformatie en renovatie opgave van deze bijzondere monumenten. Stichting DOCOMOMO Nederland is een werkgroep van de internationale non profit organisatie voor het DOcumenteren en COnserveren van gebouwen en stedenbouwkundige en landschappelijke ensembles van de MOdern MOvement (Moderne Beweging).
Op 17 mei 2018 wordt Rijkskantoor de Knoop officieel geopend. Sinds 1 februari van dit jaar is het gebouw in gebruik genomen als kantoorpand en vergadercentrum. Rijnboutt was verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige inpassing en het ontwerp van de buitenruimte. Het gebouw is ontworpen door Cepezed en Fokkema en Partners (interieur). Transformatie voormalige Knoopkazerne De locatie van de voormalige Knoopkazerne maakt onderdeel uit van het masterplan voor de vernieuwing van het centrum rondom Utrecht Centraal (CU 2030) en is door het consortium R Creators (een samenwerkingsverband tussen Strukton, Facilicom en Ballast Nedam) herontwikkeld. Met het oog op duurzaamheid ligt de aandacht niet alleen op het reduceren van energiegebruik en materiaalgebruik, maar ook op maximale flexibiliteit en investeren in een aangename werk- en verblijfsomgeving zodat het gebouw en de dienstverlening toekomstbestendig zijn. Met het nieuwe rijkskantoor de Knoop is de eerste fase van de transformatie van de voormalige Knoopkazerne afgerond. Veel aandacht is besteed aan een hoogwaardige buitenruimte met dezelfde kwaliteit als gebouw en interieur. Het Knoopplein Het Knoopplein, gelegen tussen het Rijkskantoor en het busstation, is te beschouwen als het verlengstuk van De Knoop. Niveauverschillen zorgen voor geborgenheid en beplanting zorgt voor beschutting en sfeer. De natuursteenvloer is van hetzelfde materiaal als het Forum en Stadsplateau, zodat het hele gebied rond het station een uniforme uitstraling krijgt. Het plein ligt op vierenhalve meter hoogte ten opzichte van de Croeselaan en is te bereiken via een royale trappartij tussen het rijkskantoor en The Green House. Vanaf het Knoopplein kun je via een tijdelijke brug doorlopen naar het Forum voor een directe verbinding met het station en de Moreelsebrug naar de binnenstad. Oorspronkelijk stond het realiseren van het Knoopplein pas over vijftien jaar op de agenda, en zou de buitenruimte tot die tijd als bouwterrein dienen voor de te ontwikkelen omliggende gebouwen. Er is besloten hier niet op te wachten, omdat de buitenruimte in de verbinding met de stad en het station een belangrijke schakel is. Bovendien heeft het een grote toegevoegde waarde om al bij het opleveren van het eerste gebouw gebruik te kunnen maken van het plein. Een verbeterde bouwlogistiek voor de volgende fases heeft het mogelijk gemaakt om Knoopplein en (tijdelijk) horecapaviljoen The Green House tegelijk met de Knoop te realiseren. Lees meer over dit project op de projectpagina Transformatie Knoopkazerne, Utrecht
De herontwikkeling van winkelcentrum De Barones in Breda (Kroonenberg Groep, 3W Real Estate, Rijnboutt en KroesePaternotte) is door de vakjury van de Steden in Beweging (StiB) Award 2018 genomineerd voor deze prestigieuze prijs. Winkelcentrum de Barones in Breda is in 1997 ontworpen als een winkelcentrum met twee loopcircuits: één op de begane grond en één op de eerste verdieping. De winkels op de verdieping waren bereikbaar via een trap, lift of roltrappen vanaf de begane grond. De roltrappen in de passages zorgden ervoor dat de winkels op de begane grond minder goed zichtbaar en de wandelpaden smal waren. Er is voor gekozen om de circa 28.000 m2 van de Barones niet uit te breiden, maar anders in te richten. In een tijd waarin de retailmarkt veranderde en er meer vraag kwam naar grotere winkels en het winkelend publiek mede door online shopping in het fysieke winkelgebied verrast en verleid wil worden, waren stevige ingrepen in het winkelcentrum noodzakelijk. Gekozen werd voor grotere winkelruimtes die hun entree op de begane grond hebben en intern in de winkel worden ontsloten. In het ontwerp van architect Rijboutt verdwenen de roltrappen uit de passages. Daglicht kan nu vrij doordringen tot in het hart van de passage. Ook werd gebruik gemaakt van dubbelhoge glazen puien, wat de winkels meer allure en extra exposure geeft. Het loopcircuit is vereenvoudigd: alle winkels zijn vanaf de begane grond bereikbaar. In het hart van het overdekte winkelcentrum is een rustpunt met aantrekkelijke horeca gecreëerd. Entree ontdaan van de ‘modieuze’ ingrepen Elke entree kreeg een een eigen karakter, passend bij de straat. Zo is de hoofdentree aan de Karrestraat, een rijksmonument uit 1924 met karakteristiek torentje, ontdaan van de ‘modieuze’ ingrepen waarachter de entree in de loop van jaren was verdwenen. De kleine entree aan de Nieuwstraat is vervangen door een hoge glazen entree, waarachter de gezellige horeca duidelijk zichtbaar is. Ook heeft de donkere en lage terracotta entree aan de Lange Brugstraat plaatsgemaakt voor een hoge, terugliggende, glazen entree aan een nieuw uitnodigend voorpleintje met een opvallend kunstwerk. Het winkelcentrum is sinds de herontwikkeling bijna volledig ingevuld. Er is ruimte voor grote retailers gekomen. Met huurders als Hudson’s Bay, Pull & Bear, Bershka en The Sting heeft De Barones een nieuwe impuls aan Breda gegeven en geholpen de leegstand terug te dringen. De kwaliteitsimpuls heeft positief doorgewerkt in het hele centrum, waar winkeliers volgens de Huurprijzen Special 2018 van JLL bereid blijken meer te betalen voor winkelruimte dan een jaar geleden. Overige genomineerde projecten Naast De Barones in Breda zijn ook de projecten genomineerd Koningshof in Gouda (Blauwhoed Projectontwikkeling, Gebr. Blokland, Altera Vastgoed), Zwembad Hart van Zuid in Rotterdam (Ballast-Nedam, Heijmans, gemeente Rotterdam en Kraaijvanger Architecten) en Woonzorgcentrum Scheldehof in Vlissingen (WVO Zorg, Atelier PRO en Bouwgroep Peters). De StiB-jury wordt op vrijdag 6 april 2018 bij alle projecten ontvangen en rondgeleid om zich een oordeel van de kwaliteit van de projecten te vormen, in het bijzonder de impuls die het project voor de omgeving betekent. Daarna kunnen bezoekers van Provada 2018 hun favoriet aangeven in de stand van Vastgoedmarkt. Op basis van het oordeel van de jury (4/5e) en vakgenoten (1/5e) wordt op 7 juni 2018 om 13.00 uur in de stand van Syntrus Achmea Real Estate & Finance de winnaar bekend gemaakt. https://www.vastgoedmarkt.nl/projectontwikkeling/nieuws/2018/03/stib-award-2018-de-barones-breda-101131271
Na het vertrek van huurder Atos besloot MN tot een rigoureuze stap. De vijf verlaten gebouwen zouden samen een campus moeten vormen. Parallel aan de ontwikkeling van Papendorp ontstaat op Secoya een kenniscluster met tientallen bedrijven. De naam Secoya is verbonden met een belangrijke nieuwe partij: Tribes. MN heeft al snel het horeca- en vergaderconcept van Rootz kitchen op de campus gebracht. Hierdoor ontstaat reuring, een sterke ontmoetingsfunctie én een herkenbare identiteit. Bij die nieuwe identiteit hoort ook een volledige vernieuwing van het entreeniveau, het landschap. Hier vormt zich de campusruimte, de ontmoetingsplek voor alle gebruikers. Met banken, bomen en planten, water, terrassen, kunst en verlichting wordt het door auto’s gedomineerde maaiveld omgebouwd. De auto’s verschuiven naar compacte garages, dekken en souterrains, waardoor veel meer verblijfsgebied ontstaat. Rijnboutt ontwerpt in samenspraak met Park4all de complete vernieuwing van het terrein. Het landschapsontwerp voor Secoya is een complete transformatie. Het grijze beeld maakt plaats voor een kleurrijke, gevarieerde en rijke inrichting met nieuwe en verplante bomen, vaste planten, grote plantenbakken met comfortabele zitranden, mooie bestrating en sfeervolle verlichting. Er zal een terras op worden gevestigd, foodtrucks verlevendigen het gebruik, sportactiviteiten verlengen de gebruiksduur. De garages en souterrains worden uit het zicht weggewerkt met houten schermen die aan de Secoya-kwaliteit bijdragen. Natuurlijke kleuren, gefilterd licht en een heel eigen atmosfeer. De houten schermen mengen zich in het beeld van het kleurrijke landschap. De uitvoering van de vernieuwing vindt plaats in de eerste maanden van 2018. Het voorbereidings- en uitvoeringsteam bestaat uit Rijnboutt uit Amsterdam, Royal Haskoning DHV, Van Leeuwen G.W.W uit Harmelen, Ingenieursbureau Rodewijk uit Lisse, Evers Staalconstructies uit Hillegom en Park4all uit Heemstede.
Op 7 maart jl. bereikte blok 3 van Zijdebalen het hoogste punt. Na de oplevering van de eerste twee blokken vorig jaar, is dit een nieuwe mijlpaal in de realisatie van dit binnenstedelijke project op loopafstand van de Utrechtse binnenstad. Blok 3 omvat 119 woningen, variërend van sociale huurappartementen tot herenhuizen in het hogere segment. Deze gebeurtenis vierde de ontwikkelings- en bouwcombinatie Hurks en Van Wijnen met de mensen die het maken. Rogier Middelburg en Coen Klijsen, ontwikkelingsmanagers namens Hurks en Van Wijnen, spraken een woord richting de bouwplaatsmedewerkers waar vooral trots in doorklonk. “Eind 2016 boorden we de eerste paal en moet je nu eens kijken wat er staat. Een prachtig stuk vakwerk met een hoog detailleringsniveau. We doen het allemaal voor de bewoners, maar jullie leveren de kwaliteit en daar mogen jullie met ons enorm trots op zijn.“ Horecapaviljoen Ook werd stilgestaan bij de bouwstart van het horecapaviljoen op het centrale plein van Zijdebalen. Ontworpen door Rijnboutt architecten in een hoogwaardige uitstraling met verduurzaamd houten kozijnen en luifel, een groendak én aan de achterzijde een kunstwerk bestaand uit historische kaartbeelden van de Bemuurde Weerd, geprint op stripmetaal. ‘Het paviljoen zal als eyecatcher een centrale ontmoetingsplaats in Zijdebalen worden en de levendigheid op het plein verder vergroten. We starten alvast met de bouw, en de komende maanden gaan we op zoek naar een goede exploitant en koper voor het paviljoen met circa 110 m2 VVO horecaruimte.’, aldus Middelburg en Klijsen. De prognose is dat zowel de woningen van blok 3 als het horecapaviljoen in het derde kwartaal van dit jaar worden opgeleverd. Lubro broodfabriek In september 2017 startte ook de realisatie van blok 4 met 121 appartementen. De herontwikkeling van de monumentale Lubro broodfabriek vormt het sluitstuk van Zijdebalen. Hierbij gaat het om een combinatie van horeca met co-working spaces en zes luxe, industriële herenhuizen, allemaal binnen de muren van de voormalige bakkerij. Deze bijzondere woningen zullen op een later moment in verkoop worden gebracht. De totale oplevering van Zijdebalen wordt eind 2019 verwacht. Over Zijdebalen Zijdebalen ligt op loopafstand van het historische hart van Utrecht. Het stedenbouwkundig plan bestaat uit vier woonblokken met in totaal ruim 480 woningen. De grote verscheidenheid van woningtypes zorgt voor een aantrekkelijk aanbod. Ook de invulling van de openbare ruimte kreeg veel aandacht. Zo wordt de kade van de Vecht (de Zeedijk) voorzien van een statige bomenrij en de woonstraten tussen de bouwblokken zijn breed aangelegd, zodat er veel ruimte ontstaat tussen de bebouwing. In de Zijdebalenstaat – tussen woonblok 3 en woonblok 4 – wordt een nieuwe stadsgracht aangelegd. Een nieuw plein aan de westzijde van blok 2 vormt het hart van het plangebied. De binnentuinen van blok 2 en 4 worden voorzien van fraaie smeedijzeren toegangspoorten, geïnspireerd op de toegangspoort van het landgoed Zijdebalen dat vroeger op deze locatie stond. www.hurks.nl
Duurzaamheid gaat over veel meer dan een goede BREEAM-score, maar we zien BREEAM daarbij wel als een goed sturend middel. Rijnboutt heeft ervaring met verschillende BREEAM-trajecten zoals Nieuwbouw & Renovatie, In Use en Gebied. Onze inhouse duurzaamheidsspecialist heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de In Use richtlijn voor de functie ‘onderwijs’ en we waren betrokken bij het opstellen van het BREEAM-label voor gebiedsontwikkeling en duurzame stedenbouw. Op dit moment kijken we mee met de conceptversie voor de nieuwe richtlijnen voor ‘Nieuwbouw’ en ‘Renovatie en (her)inrichting’. Rijnboutt is participant van de Dutch Green Building Council (DGBC) en heeft vijf BREEAM-experts in dienst: Femke Kamp, Jaap Hoving, Sylvia Rode, Richard Koek en Mattijs Rijnboutt. Voor het verkrijgen van een BREEAM-certificaat is een proactieve houding en kennis nodig. Voor een BREEAM-proces is het belangrijk heldere afspraken en een duidelijke planning te maken, de maatregelen in het ontwerp te integreren en een compleet en zorgvuldig dossier op te bouwen. Maar er is natuurlijk meer nodig om duurzaamheid te kunnen garanderen. Het gaat ook om enthousiasme en het verschil maken zonder greenwashing. Intrinsieke duurzaamheid gaat verder dan technische maatregelen. Alleen als het project ook echt antwoord geeft op de vraag, als het goed in elkaar zit, dan bewijst het gebouw zijn duurzame waarde. Functies en gebruikers veranderen, maar het gebouw moet langer mee en moet ook veerkracht hebben om met veranderende mensen en wensen om te gaan. Duurzaamheid gaat juist over die langere termijn. Een goed ontwerp is goed te onderhouden, te beheren en vooral goed te gebruiken. Duurzaamheidscontract In het geval van een renovatieproject start het BREEAM-traject anders dan bij een nieuwbouwtraject ook al wordt dezelfde beoordelingsrichtlijn gehanteerd. Het bestaande gebouw geeft kaders en randvoorwaarden mee. Wij beginnen zo’n proces met onderzoeken van zowel de technische kaders als de karakteristieken van het gebouw. Door middel van goed vooronderzoek krijgen we inzicht in alle kansen en bedreigingen. Deze kennis nemen we, samen met het PvE en de BREEAM-quickscan, mee bij het opstellen van een zelfassessment. Het zelfassessment vormt net als het PvE een contractstuk waar we ons aan houden als ontwerpteam. BREEAM begint met ambitie Meer nog dan bij gebouwen speelt bij gebiedsontwikkeling vooral het onderzoeken van de duurzame kansen een rol. BREEAM vraagt als bewijslast om beleidsstukken en onderzoeksrapporten die aantonen dat weloverwogen keuzes worden gemaakt. Waar sommigen dit zien als papieren rompslomp, zien wij op andere projecten dat dit juist leidt tot een spin off voor andere (vervolg) projecten zoals bijvoorbeeld bij de gebiedsontwikkeling Dordtse Kil IV waar Rijnboutt het stedenbouwkundig-, beeldkwaliteit- en inrichtingsplan voor heeft ontworpen. De gemeente heeft op basis van de duurzame doelstellingen in dit plan beleid opgesteld om in 2050 als gemeente energieneutraal te zijn. Lees hier het artikel hierover.
De bouw van rijkskantoor de Knoop is klaar. Het beschikbaarheidscertificaat werd op 31 januari in Utrecht ondertekend. Hiermee is de bouwfase afgerond en start de ‘exploitatiefase’. Verschillende rijksdiensten kunnen nu hun intrek nemen in het nieuwe kantoor bij het centraal station in Utrecht. Het consortium R Creators (een samenwerkingsverband tussen Strukton, Facilicom en Ballast Nedam) verbouwde de voormalig Knoopkazerne in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf tot een modern rijkskantoor ter vervanging van verouderde kantoren in de regio. De herontwikkeling was een combinatie van renovatie, uitbreiding en sloop van bestaande locaties met als uitgangspunt: zo min mogelijk slopen en zoveel mogelijk hergebruiken. Het casco van de voormalige Knoopkazerne is in 2 jaar tijd duurzaam getransformeerd tot rijkskantoor met een vergadercentrum voor ongeveer 1000 bezoekers. Bij de transformatie is gekeken naar vermindering van het verbruik van energie, maar ook naar maximale flexibiliteit zodat het gebouw en de diensten nog lang meekunnen. Duurzaamheid, maar ook samenwerking en dienstverlening wogen daarom zwaar mee bij de aanbesteding in 2015. Duurzaam partnerschap werd zelfs voor het eerst als gunningscriterium gehanteerd. Met het contract voor deze transformatie werd de basis gelegd voor een goede samenwerking in de bouwfase, maar ook tijdens de exploitatiefase van de komende 20 jaar. Projectmanager Peter Eitjes van het Rijksvastgoedbedrijf: “Samenwerking organiseren en cultiveren maakt het verschil in dit project.” Volgens DBFMO-manager Debbie van Noort van R Creators heeft de goede samenwerking geleid tot een hogere kwaliteit van het resultaat. www.rijksvastgoedbedrijf.nl
De leef- en woonkwaliteit wordt in grote mate ontleent aan de openbare ruimte. Duurzame sleutelfuncties van de openbare ruimte waren uitgangspunt en harde eis tijdens het ontwerpproces. De groenstructuur van het park en de Amerikavaart worden doorgezet in het ontwerp van de openbare ruimte rondom de woonblokken. Het bestaande park ten noorden van de locatie wordt open gemaakt en doorgetrokken langs de Amerikavaart. Het park en de singel vormt ook een belangrijke recreatieve route in de wijk. De oevers van de Amerikavaart worden vanuit ecologisch oogpunt versterkt door plas- en drasbermen te introduceren. De kade aan de nieuwe gracht langs de Floris van Adrichemlaan, wordt voorzien van een bomenstraat. Deze duurzame toepassing zorgt ondergronds voor voldoende doorwortelbare ruimte. Hierdoor heeft de boom langdurig optimale groeiomstandigheden en komt de infrastructuur niet in gevaar. Naast kwaliteit van de openbare ruimte zorgen de bomen op de kade ook voor schaduw ter voorkoming van hittestress. Het duurzame karakter van de openbare ruimte wordt zichtbaar gemaakt in de verbindende tussenstraat Een ontspannen vormgegeven straat waarbij de auto te gast is, met dubbele bomenrijen en verdiepte speelplekken waar het regenwater wordt opgevangen. Dit ontlast het riool en vormt ook een speelaanleiding. Door de afvoer van het regenwater zichtbaar te maken ontstaat er dynamiek in de ruimtelijke kwaliteit van de straat. Een ontwerpkeuze waarbij bewustwording omtrent klimaatverandering en belevingswaarde door speelgelegenheid gecombineerd worden.
Momenteel zijn de stedenbouwkundigen van Rijnboutt bezig met de uitwerking van het stedenbouwkundigplan van het Sluiseiland. Dit gebeurt in nauw overleg met de gemeente Vianen en advies- en ingenieursbureau Witteveen en Bos. Aan het woord Desirée Eggink, senior ontwerper stedenbouw bij Rijnboutt. Uitdaging bij Sluiseiland “Het voorstel wordt steeds gedetailleerder”, aldus Desirée. “De grenzen tussen openbaar en privé worden nu gedefinieerd. Daarbij zijn zaken zoals de ligging van waterkeringen (dijken) en de positie van bestaande bomen van belang. Maar ook bijvoorbeeld de ondergrondse infrastructuur. Daarvoor is de huidige situatie in kaart gebracht en overleggen wij met bijvoorbeeld het waterschap en de nutsbedrijven”. Historie als uitgangspunt Bij een stedenbouwkundigplan wordt de ruimte die nodig is voor verkeer, water en groen ingetekend. “De huidige groene kwaliteiten van het Sluiseiland, de boomstructuren, de dijken en oevers worden in het plan versterkt. Het verleden van de plek wordt benadrukt door de ruimte van het voormalige kanaal zo leeg mogelijk te laten. Zelfs de voormalige sluis krijgt weer een plekje op het eiland” vertelt Desirée. “Op het centrale parkeerterrein worden de contouren van deze sluis weer zichtbaar gemaakt. Het wegennet wordt minder dominant. Meer dwarsverbindingen voor voetgangers- en fietsers en een helder en veilig verloop van het verkeer zijn daarbij het uitgangspunt”. Aantrekkelijk plan Voor de nieuwe woongebouwen wordt nauwkeurig bekeken of deze goed passen bij de omgeving. Desirée legt uit: “Hierbij kijken wij onder meer naar de bouwhoogte, het uitzicht, de parkeerplaatsen, de benodigde ruimte voor eventuele evenementen en de invulling van kunst. Een mooie uitdaging om alle belangen te combineren in een haalbaar en aantrekkelijk plan waarvan iedereen straks de kwaliteiten herkent”.
Acteeum Groep en Equilis gaan samen het voormalige Missiehuis aan de Driehuizerkerkweg in Driehuis ontwikkelen. Het monumentale pand is oorspronkelijk gebouwd in 1924 als verblijf en opleidingsinstituut voor priesters. Vanaf 1974 werd het in gebruik genomen door de Koninklijke Marine als kazerne. Het complex zal een nieuwe (woon)bestemming krijgen; het is de ambitie om een bijzonder ensemble te realiseren waarbij de combinatie van de monumentale architectuur en kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw het gebied een krachtige nieuwe identiteit geeft met het Missiehuis als sprankelend middelpunt. Door de herwaardering van de kwaliteiten van de oorspronkelijke landschappelijke opzet van het terrein en de toevoeging van een gevarieerd woonprogramma ontstaat een ontspannen leefmilieu. Acteeum en Equilis gaan in overleg met de Gemeente Velsen om hun ideeën ten aanzien van een duurzame ontwikkeling te bespreken. Rijnboutt is verantwoordelijk voor het ontwerp van zowel de gebouwen als de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Dit Amsterdamse bureau heeft ruime ervaring met het herbestemmen van monumenten waaronder het voormalig postkantoor aan de Neude in Utrecht en The Bank aan het Rembrandtplein in Amsterdam.
Tijdens de uitreiking van de Macael Award op 17 november heeft Joost Verheus namens Rijnboutt de International Europe Award in ontvangst mogen nemen voor twee projecten: Gelderlandplein in Amsterdam en De Barones in Breda. Aanleiding daarvoor is onder andere het gebruik van marmer van Sierra Elvira voor de vloeren. Op uitnodiging van Van Stokkum is Joost Verheus afgereisd naar Macael in zuid-oost Spanje voor de 31e editie van de “premios Macael”. Het evenement wordt jaarlijks georganiseerd door de AEMA (Association of the Marble Industry in Andalusia) De award In internationaal gezelschap van prijswinnaars mochten wij de prijs in ontvangst nemen voor onze projecten “de Barones” in Breda en “Groot Gelderlandplein” te Amsterdam. Beide projecten, in opdracht van Kroonenberg Groep, zijn kenmerkend voor een eigentijdse retailomgeving waarin de belevingswaarde van het winkelen wordt versterkt door de bijzonder hoge kwaliteit van het openbare gebied. In beide projecten ligt een natuursteen vloer afkomstig uit Andalusie, ca 11000m² Sierra Elvira is verwerkt tot vloeren, trappen en wandbekledingen. Bezoek natuursteen groeve Naast de bijzonder feestelijke manifestatie brachten zij een bezoek aan de plek waar de natuursteen wordt gewonnen en verwerkt. In de groeve wordt duidelijk dat de wining van natuursteen een indrukwekkende inspanning vraagt. De lokale verwerkende industrie laat zien dat met de moderne CNC technieken nauwelijks beperkingen zijn aan het bewerken van steen. Ook dit bezoek inspireert ons weer in onze ontwerpen en versterkt onze vakkennis over dit bijzonder duurzame en vooral mooie product. Bekijk hier alle winnaars.
Nog maar anderhalf jaar geleden zijn Wereldhave, VolkerWessels en Gemeente Tilburg een samenwerking aangegaan om het kernwinkelgebied in Tilburg te verbeteren. Speerpunten voor samenwerking zijn het optimaliseren van de winkelroute en een kwaliteitsimpuls geven aan het gebied tussen de Emmapassage, Heuvelstraat en het Pieter Vreedeplein. De eerste resultaten van de samenwerking zijn inmiddels duidelijk zichtbaar voor publiek. In dat kader is vandaag de nieuwe Frederikstraat tussen het Pieter Vreedeplein en de Heuvelstraat feestelijk in gebruik genomen. De officiële openingshandelingen werden uitgevoerd door burgemeester Peter Noordanus, wethouder Erik de Ridder van Gemeente Tilburg en CEO Dirk Anbeek van Wereldhave. Tijdens de viering spraken zowel de gemeente Tilburg als Wereldhave zich uit over het hoge ambitieniveau van de Tilburgse plannen en de succesvolle samenwerking tussen de betrokken partijen. Daarnaast is de opening van het vernieuwde Pieter Vreedeplein gevierd met maar liefst 6 winkelopeningen. Pers en genodigden bezochten via een rode loper de openingen van Hudson’s Bay, Costes, Rojami’s Brandstore, Sissy-Boy, Tumble ’N Dry en de eerste nieuwe Flagship store van HEMA in Nederland. Naast de zes genoemde nieuwe winkels zal ook Decathlon in Tilburg haar deuren openen op 8 november as. en staat de opening van Coffee Fellows, een grote koffieketen uit Duitsland, medio oktober van dit jaar gepland.
In de flagship store in Amsterdam vond dinsdagavond de kick-off plaats van de feestelijke openingen van de eerste tien Hudson’s Bay-warenhuizen in Nederland. Een muziekkorps heette de rode loper-gasten welkom met Chantal Janzen als host van de avond. Richard Baker, Governor & Executive Chairman HBC en Jerry Storch, CEO HBC, werden vergezeld door topmodellen Doutzen Kroes en Winnie Harlow die op spectaculaire wijze de etalages van het Amsterdamse filiaal onthulden. Meer dan 800 gasten waren aanwezig op het exclusieve event met optredens van onder andere het Nederlandse popduo Kleyne, de band HAEVN en dj-duo Doppelgang. Over Hudson’s Bay Hudson’s Bay Company, opgericht in 1670, is het oudste bedrijf van Noord-Amerika. In Canada is Hudson’s Bay inmiddels uitgegroeid tot één van de meest prominente warenhuizen van het land, met warenhuizen op 90 locaties en de online winkel thebay.com. Voor het eerst sinds de start van Hudson’s Bay, vestigt het warenhuis zich buiten de landsgrenzen van Canada, met 10 nieuwe winkels in Nederland in 2017, en een online shopping omgeving op hudsonsbay.nl. Met een geheel eigen karakter en belevenis is het concept toegespitst op de Nederlandse markt. Hudson’s Bay staat voor kwaliteit, service en stijl. De warenhuizen bieden een assortiment van fashion, beauty, lifestyle & home, vormgegeven door exclusieve merken en populaire ontwerpers. Daarnaast biedt Hudson’s Bay haar gasten ook exclusieve food concepten. Hudson’s Bay is een onderdeel van het Hudson’s Bay Company merkenportfolio.
Op 12 september is bekend geworden dat ontwerpers OMA, FABRICations en LOLA landscape architects samen met gebieds- en vastgoedontwikkelaar AM het terrein van de Bijlmerbajes mogen ontwikkelen tot een nieuwe, autoluwe stadswijk: Bajes Kwartier. Architectuurcentrum Amsterdam exposeert vanaf 3 oktober de vijf ingediende plannen op het terrein van de voormalige gevangenis. Keuze op basis van kwaliteit en bod In samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Amsterdam in 2016 de uitgangspunten voor de nieuwe wijk vastgesteld. Uitgangspunten waarmee de creativiteit van de markt goed tot bloei kon komen. Vijf consortia hebben voor de zomer een plan ingediend en een bod uitgebracht. Plannen om trots op te zijn. In de beoordeling telde de kwaliteit van de plannen even zwaar mee als de hoogte van de biedingen. Dat heeft ertoe geleid dat de vijf deelnemers ver zijn gegaan in het komen tot een kwalitatief optimale invulling voor de locatie. AM kwam als winnaar uit de bus, maar het is de moeite waard om de ontwerpkwaliteit van álle plannen te zien. Winnend ontwerp in gebiedsmaquette De expositie in de transportgang van de voormalige bijlmerkeuken toont de vijf plannen in woord en beeld, waaronder publicaties van de voorstellen. Daarnaast zijn maquettes van alle plannen te zien en wordt het winnende ontwerp ingezet in de gebiedsmaquette. Op deze bijzondere expositielocatie ervaart de bezoeker het roerige verleden, het unieke heden en de toekomst van het terrein. Rondleiding: Op zondag 8 en zondag 15 oktober organiseert Architectuurcentrum Amsterdam een rondleiding door de tentoonstelling en over het terrein. De tour van een uur schetst een historisch verhaal over het gebouw en het gebied – waarbij ook de ontwikkelingen van de Weespertrekvaart worden meegenomen – en gaat dieper in op de vijf ingediende plannen en het winnende ontwerp. Meer informatie over Bye Bye Bajes is te lezen op arcam.nl
In samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Amsterdam de uitgangspunten voor de nieuwe wijk opgesteld. Vijf consortia hebben voor de zomer een plan ingediend en een bod uitgebracht. In de beoordeling telde de kwaliteit van de plannen even zwaar mee als de hoogte van de biedingen. AM kwam als winnaar uit de bus. Het consortium betaalt ruim 84 miljoen euro voor het terrein. Rijnboutt heeft niet gewonnen, maar is erg trots op het plan dat ingediend is in samenwerking met: Round Hill Capital & Stadium Capital Partners, Vivo Development, bbn adviseurs, Paul de Ruiter Architectss, karres+brands, ABT – Bouw- en slooptechniek, DWa en MOOi lost op. Vanaf dinsdag 3 oktober is het plan te zien, samen met de andere 4 ingediende plannen, in het voorgebouw Bijlmerbajes, H.J.E. Wenckebachweg 48, Amsterdam. Vreiland: het beste Amsterdam De cultuurhistorie van het Bijlmerbajescomplex is onvervreemdbaar aan de identiteit van het toekomstige Vreiland. Met een buiging en een knipoog naar de geschiedenis blijft het gebied herkenbaar als enclave. In het ontwerp is het silhouette van de zes torens gehandhaafd en de enclave versterkt met een bebouwingsvoorstel dat randen opzoekt en hoeken intensiveert. De beste wijk ontstaat door uit te gaan van de behoeftes van de mens in de stad. In het ontwerp vormt het verleden geen ballast maar een drijfveer voor het realiseren van een maximale leefkwaliteit. Voor Vreiland is er, in plaats van een traditioneel beeldkwaliteitsplan, een leefkwaliteitsplan opgesteld met ontwerprichtlijnen voor het realiseren van woongenot, groene buitenruimten, gezonde mobiliteit, bewust leven, sociale kwaliteit en ontplooiing. Door verschillende woontypologieën te combineren is op Vreiland voor iedereen plek, voor studenten en starters, of je een gezin hebt of al op leeftijd bent met een variëteit aan koop- en (sociale) huurwoningen van verschillende grootten. Vreiland biedt een uniek hoogstedelijk maar autovrij milieu, waarin bewoners veilig over straat kunnen en kinderen onbekommerd kunnen spelen. Een fijnmazig netwerk van groene buitenruimten nodigt uit om te bewegen en te ontdekken. Vreiland wordt de eerste woonwijk in Nederland met het BREEAM Outstanding label voor alle woongebouwen, gedeeltelijk gebouwd van gerecycled Bijlmer-beton en een proeftuin voor circulaire ondernemingen met een actieve lokale economie. Vreiland biedt de ruimte en infrastructuur om innovatief en duurzaam te ondernemen met een uitstraling die tot ver over de ‘enclavegracht’ reikt.
De rotonde Aimé Bonnastraat/Korte Kerkstraat in Vianen zal tijdens de ontwikkeling van nieuwbouwlocatie Sluiseiland worden vervangen door een een wat compacter, ovaalvormig verkeersplein. De vrijgekomen ruimte zal worden gebruikt om extra bomen en groen toe te voegen. Hierdoor ontstaat een vlottere doorstroming van het verkeer, wat vooral voordelen zal opleveren voor fietsers. Zij zullen straks vanuit het centrum via de Korte Kerkstraat en de Julianabrug in één keer kunnen doorrijden naar de Hoekenstraat in de wijk De Hagen. Parkachtig karakter Sluiseiland wordt ontwikkeld door Smit’s Bouwbedrijf. Het bedrijf kwam deze zomer tijdens een tender als beste uit de bus in de concurrentie met drie andere bedrijven. Op Sluiseiland worden 56 appartementen en 128 grondgebonden woningen gebouwd. De inbreidingslocatie langs de oevers van de sluis en het Merwedekanaal krijgt een parkachtig karakter, met behoud van lange bomenrijen en een doorlopend zicht van het zuidelijke puntje van Sluiseiland tot aan de Lek. “De fysieke verbindingen markeren het oeroude Hollandse vernuft en de sociale verbindingen tonen de lokale betrokkenheid en gemeenschap, beide juist zo kenmerkend voor Vianen”, aldus de projectontwikkelaar. Lastige obstakels die het zicht blokkeren worden verwijderd. Sluiseiland krijgt zo weinig mogelijk verharding. Auto’s parkeren onder de woningen en verdwijnen zodoende uit het zicht. De woningen worden volgens de ontwikkelaar ‘duurzaam ontworpen, kwalitatief afgewerkt en zo gepositioneerd dat de kwaliteiten van de omgeving (zoals zonlicht en uitzicht op water en groen) ten volste ervaren kunnen worden.’ Gemeenschappelijke ruimte Op de kop van het eiland wordt een gemeenschappelijke ruimte gecreëerd met aan de ene kant een geweldig uitzicht over de rivier, alsook de herstelde zichtlijn over de gehele lengte van het oude kanaal, en zijn nieuw aangebrachte levendigheid aan de andere kant. Deze gemeenschappelijke ruimte is multifunctioneel en kan zodoende voor meerdere doeleinden worden gebruikt door de bewoners. De komende maanden wordt nog gesleuteld aan het voorlopige en definitieve ontwerp. Ook moet de gemeente nog een omgevingsvergunning afgeven. De gefaseerde bouwwerkzaamheden starten begin 2019. De eerste woningen worden opgeleverd in 2020. Ondanks de bebouwing zullen de Sleepbootdagen gewoon kunnen worden voortgezet op Sluiseiland, maar dan wel in een wat andere opzet. De ontwikkelaar gaat daarvoor binnenkort met het bestuur van het evenement in overleg. hetkontakt.nl
Lees meer over de Rijnboutt projecten m.b.t. Hudson’s Bay Amsterdam, Hudson’s Bay Flagship, Rokin | Breda, Winkelcentrum De Barones | Tilburg, Hudson’s Bay en Passage | Amstelveen, Hudson’s Bay PERSBERICHT HBC – Amsterdam, 22 augustus 2017 HBC is verheugd de openingsdata voor de eerste tien Hudson’s Bay warenhuizen en twee Saks Fifth Avenue OFF 5TH winkels in Nederland aan te kondigen. In het afgelopen jaar hebben de HBC-teams hard gewerkt aan de nieuwe Hudson’s Bay warenhuizen, die met een geheel eigen karakter en belevenis zijn toegespitst op de Nederlandse markt. Met de afronding van het werk van alle architecten, interieurdesigners, timmermannen, metselaars, schilders en stukadoors, zijn de compleet gerenoveerde en vernieuwde panden bijna klaar voor de ontvangst van haar gasten. De flagship store in Amsterdam opent als eerste haar deuren op 5 september, waarna de feestelijke opening op 19 september plaatsvindt. Opvolgend zullen nog negen warenhuizen openen, waarbij tevens een feestelijke opening zal plaatsvinden. Saks OFF 5TH opent de eerste winkel in Nederland op 7 september in Rotterdam. Saks OFF 5TH biedt een premium off-price ervaring die nieuw is op de Nederlandse markt, met een combinatie van relevante merken, aantrekkelijke prijzen en een continue wisseling van assortiment. Wolfgang Link, CEO, HBC Europa: “We kijken er naar uit om de nieuwe Hudson’s Bay en Saks OFF 5TH winkels aan Nederland te laten zien. Vanaf dag één zijn we toegewijd aan de Nederlandse markt en waarderen we de enorme steun en het enthousiasme waarmee we door het Nederlandse publiek zijn ontvangen. Terwijl HBC haar groeiplannen verder doorzet, kijken we ernaar uit de eerste Nederlandse gasten in onze winkels te verwelkomen.” Over Hudson’s Bay Hudson’s Bay Company, opgericht in 1670, is het oudste bedrijf van Noord-Amerika. In Canada is Hudson’s Bay inmiddels uitgegroeid tot één van de meest prominente warenhuizen van het land, met warenhuizen op 90 locaties en de online winkel thebay.com. Voor het eerst sinds de start van Hudson’s Bay, vestigt het warenhuis zich buiten de landsgrenzen van Canada, met 10 nieuwe winkels in Nederland in 2017, en een online shopping omgeving op hudsonsbay.nl. Met een geheel eigen karakter en belevenis is het concept toegespitst op de Nederlandse markt. Hudson’s Bay staat voor kwaliteit, service en stijl. De warenhuizen bieden een assortiment van fashion, beauty, lifestyle & home, vormgegeven door exclusieve merken en populaire ontwerpers. Daarnaast biedt Hudson’s Bay haar gasten ook exclusieve food concepten. Hudson’s Bay is een onderdeel van het Hudson’s Bay Company merkenportfolio. Over Hudson’s Bay Company Hudson’s Bay Company is een van de snelst groeiende warenhuisketens in de wereld. Het succes is gebaseerd op een formule die een combinatie biedt van sturen op de prestaties van kwalitatief hoogwaardige vestigingen, een all-channel aanbod van fysiek en online, het realiseren van de waarde van vastgoedbezit en groei door acquisities. HBC, opgericht in 1670, is de oudste onderneming in Noord-Amerika. De portfolio van HBC omvat tien formules, van luxueuze warenhuizen tot betere warenhuizen en discountformules, met in totaal wereldwijd meer dan 480 vestigingen en 66.000 medewerkers. In Noord Amerika behoren Hudson’s Bay, Lord & Taylor, Saks Fifth Avenue, Gilt, en Saks OFF 5TH, samen met Find @ Lord & Taylor en Home Outfitters tot de leidende ketens van HBC. In Europa behoren GALERIA Kaufhof, de grootste warenhuisketen van Duitsland, Galeria INNO, de enige warenhuisketen in België, en Sportarena, tot HBC. HBC heeft significante investeringen in vastgoed joint ventures. Met Simon Property Group Inc. heeft HBC de HBS Global Properties Joint Venture, die vastgoed in bezit heeft in de Verenigde Staten en in Duitsland. In Canada werkt HBC met RioCan Real Estate Investment Trust samen in de RioCan-HBC Joint Venture.
Op de plaats van het voormalige hoofdgebouw van Fortis aan het Rokin in Amsterdam opent komende augustus 2017 de flagshipstore van de Canadese winkelketen Hudson’s Bay. Opdrachtgever van de winkelpanden was het investerings- en ontwikkelbedrijf IVY-Group. Architectenbureau Rijnboutt volgde bij het ontwerp de richtlijnen van BREEAM ‘Very Good’. Volgens architect Frederik Vermeesch komt dit onder andere tot uitdrukking in de toepassing van energiezuinige liften, roltrappen en verlichting. “We hebben onderzocht of we het bestaande pand konden recyclen. Alleen de kelderbak is overgebleven van het oude Fortis-pand. Veel materialen die tijdens de sloop beschikbaar kwamen, hebben we toch kunnen hergebruiken. Zo hebben de natuurstenen tegels een tweede leven gekregen. Verder is waar mogelijk onderhoudsvrij materiaal toegepast.” “Veel materialen die tijdens de sloop beschikbaar kwamen, hebben we kunnen hergebruiken. – Frederik Vermeesch, architect Rijnboutt” De 2 nieuwe winkelpanden rusten namelijk op de oude kelderbak van het Fortisgebouw. Om de verbinding tussen de winkel en het metrostation Rokin te realiseren, is een tussenvloer gesloopt. Hierdoor is nieuwe winkelruimte ontstaan, die direct vanuit het metrostation toegankelijk is. Het metrostation Rokin ligt op een diepte van circa 22 meter onder de grond. Bestaande fundering bij casco gebouw Van Wijnen bouwde een casco gebouw, een hoofddraagconstructie, gevels en daken. Dat was uitdagend, vanwege de bijzonder kleine bouwplaats en de werkzaamheden aan het metrostation Rokin. “Bij de bouw van het casco hebben we gebruik gemaakt van de bestaande fundering”, vertelt manager projectvoorbereiding Sake van der Brug van Van Wijnen. “We hebben wel 40 heipalen extra geheid. Bij die werkzaamheden dreigde de kelder omhoog te komen. Door de bodem te injecteren met waterglas, hebben we deze opwaartse druk weten op te heffen.” Dat Van Wijnen in relatief korte tijd het casco-gebouw heeft weten te bouwen, is vooral te danken aan de toegepaste BIM-methodiek. “We hebben gebruik gemaakt van een digitaal 3D-ontwerp van architectenbureau Rijnboutt dat steeds is geactualiseerd. Die up-to-date informatie hebben we gedeeld met alle ketenpartners die bij het project betrokken waren, zoals de architect, de constructeur en installateur. Het heeft geleid tot een efficiënt bouwproces.” In vergelijking met het vorige pand is een bijzonder goede luchtdichtheid gerealiseerd wat bijdraagt aan minimaal energieverlies via kieren en naden. Ruim 80% van het afval gerecycled De aannemen was niet alleen betrokken bij de bouw, maar heeft ook het sloopwerk van het Fortis-pand uitgevoerd. Op de kleine bouwplaats is gewerkt volgens de BREEM-principes en het milieumanagementsysteem ISO 14001. “Bij de sloop zijn we duurzaam te werk gegaan”, legt Van der Brug uit. “Zo hebben we het beton ter plaatse vergruisd en sloopmateriaal gescheiden afgevoerd. Bij droog weer hebben we containers afgedekt om stofvervuiling naar de omgeving te voorkomen.” Meer dan 80% van het afval is gerecycled. Energie- en waterverbruik op de bouwplaats zijn nauwkeurig gemonitord. Verder heeft Van Wijnen gebruikt gemaakt van groene stroom. Het doel van om de CO2-uitstoot zo laag mogelijk te houden. Omdat de bouw van het metrostation in de directe omgeving plaatsvond, was de afstemming op het gebied van transport en logistiek met de gemeente cruciaal. Volgens Van der Brug is het just-in-timeprincipe toegepast. Bij de start en tijdens de bouw heeft een ecoloog een milieueffectrapportage opgesteld. “Aan de Nes-zijde van de panden hebben we gierzwaluw- en vleermuiskasten gemaakt om natuurwaarden te bevorderen.” Hoge isolatiewaarde en minder zoninstraling De gebogen overkapping van Rokin 49 is geconstrueerd met glazen sandwichpanelen en voorzien van speciaal isolatiemateriaal dat naast een hoge isolatiewaarde (thermisch comfort) ook minder zoninstraling doorlaat. Deze ruitvormige spanten, halfronde schaalvorm, zijn een hoogwaardig technisch product van Octatube. Er zijn 423 sandwichpanelen in verwerkt. Deze zijn voorzien van PIR-isolatie met een dikte van 140 mm; een gebolde hoogwaardige hardschuimisolatie. De glazen overkapping heeft een zeer lage ZTA-waarde – zonnetoetredingsfactor tussen 28% en 34% – wat warmtevorming voorkomt. Bovendien beperkt de boogconstructie, die naar boven toe steeds dichter wordt, uv-straling en zonnelast. Met de realisatie van beide panden is de stedelijke kwaliteit van het Rokin District toegenomen. Huurder Hudson Bay werkt het interieur zelf af en naar verwachting opent de winkelketen medio augustus de deuren van haar nieuwe locatie. Dit artikel is verschenen op www.duurzaamgebouwd.nl
De gemeente Dordrecht heeft op de Provada 2017 het BREEAM-NL Gebiedsontwikkeling certificaat uitgereikt gekregen voor Dortse Kil IV. Het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan voor het duurzame bedrijventerrein is opgesteld door Rijnboutt in samenwerking met de gemeente Dordrecht en heeft vier sterren (excellent) ontvangen. Landschappelijke inpassing en raamwerk Het stedenbouwkundig raamwerk van Dordtse Kil IV schept de voorwaarden voor het gewenste duurzaamheidsconcept. Het terrein is orthogonaal opgezet, zodat elke vierkante meter efficiënt benut wordt. Vrijwel al het water en groen wordt naar de randen van het gebied gebracht en benut voor de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inrichting geeft het logistiek bedrijvenpark een casco met ecologische en recreatieve waarde. In Dordtse Kil IV wordt gestreefd naar intensief ruimtegebruik op de kavels. Duurzame cyclus van water en energie De duurzaamheid in Dordtse Kil IV komt ook naar voren in de watermachine en energiecentrale die het bedrijventerrein is. De grote ruimte op de daken speelt hierin een centrale rol. In het plangebied worden vier windturbines (Kilwind) gebouwd en ten zuiden van het gebied, op de locatie Transberg, ligt er een initiatief voor velden met zonnepanelen. In het proces voor certificering voor Breeam-NL gebied heeft Rijnboutt een bijdrage geleverd aan de bewijslast. Wij feliciteren de gemeente Dordrecht met dit mooie resultaat!
Nowadays in Amsterdam, winkelcentrum Beverhof in Beverwijk, winkelcentrum Kerkelanden in Hilversum, winkelcentrum Hanzewijk in Kampen en retailontwikkeling AaBe Fabriek in Tilburg zijn genomineerd voor de NRW Jaarprijs 2017. De vijf genomineerde winkelcentra en retailgebieden werden op 30 mei tijdens PROVADA bekend gemaakt door juryvoorzitter Jos Sentel. Nowadays – Amsterdam Ontwikkelaar TOP Vastgoed. Eigenaar Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund. Totaal 27.500 m2 retail en horeca. Nowadays heeft bijgedragen aan de transformatie van het Damrak naar een aantrekkelijke entree van de stad. Door de kwaliteitsverbetering van het vastgoed en de toevoeging van flagship stores is de kwaliteit van winkelgebied en winkelaanbod van het Damrak verrijkt. Blikvanger van het project vormt het kunstwerk in de Beurspassage, ‘Amsterdam Oersoep’, dat de beleving van het gebied een sterke impuls geeft. Nowadays_ bewijst dat met een integrale aanpak van gebouw en omgeving, samenwerking met de gemeente en het betrekken van creatieven kwaliteit maakbaar is. Uitreiking NRW Jaarprijs De winnaar van de NRW Jaarprijs wordt bekend gemaakt tijdens het NRW Jaarcongres op 7 september in Theater Amsterdam. Lees hier het hele bericht.
Aanleiding voor het project was de economische veroudering van de complexen. De kwaliteit van de panden was dermate laag dat niet kon worden geprofiteerd van de toenemende vraag naar geschikte winkelruimte. Op de hoger gelegen kantooretages dreigde leegstand. Daarnaast deelde eigenaar Bouwinvest de ambitie met de gemeente om de kwaliteit van Damrak te verbeteren. Nowadays is tot sleutelproject benoemd in deze ambitie. De gemeente maakte van het begin af aan deel uit van het projectteam dat elke tweede maandagmiddag vergaderde. Nowadays heeft sterk bijgedragen aan de algehele upgrade van Damrak en Nieuwendijk, een gebied dat een grote kwaliteitsslag heeft gemaakt in de functie van entree van de stad. Het project is geslaagd in de doelstelling flagship stores van internationale retailers te faciliteren, door het gecreëerde aanbod van grote, courante winkelruimten met hoogwaardige gevels en winkelpuien. De winkels bieden door hun omvang en locatie de huurders Zara, JD Sports, Starbucks, C&A en Primark optimale mogelijkheden hun formule en merk te presenteren. Identiteitsdrager van de herontwikkeling vormt het bijzondere kunstwerk Amsterdam Oersoep in de nieuwe Beurspassage, de doorsteek tussen Damrak en Nieuwendijk. Dit kunstwerk krijgt veel media-aandacht en vormt inmiddels een nieuwe attractie voor de stad. De nieuwe passage wordt inmiddels druk bezocht en stimuleert de uitwisseling van bezoekers tussen Damrak en Nieuwendijk. De impact van Nowadays in combinatie met de herprofilering van Damrak op de vastgoedwaarde in het gebied is groot. De markthuren aan het Damrak zijn in de periode vanaf de start van het project in 2011 tot heden verdubbeld. Met de Breeam ontwerpcertificaten Very Good voor de Nowadays-panden is tevens een grote sprong voorwaarts gemaakt op het aspect duurzaamheid. De herontwikkeling werd gerealiseerd door het Utrechtse Top Vastgoed van Frank van Kessel en Patrick van Lammeren. Zij wonnen de tender uitgeschreven door Bouwinvest door het feit dat zij zelf als ontwikkelaars bij het project betrokken zouden zijn. Aandachtspunt was het felle verzet van de buurt tegen veranderingen aan ‘hun’ passage. ‘Er wonen nogal wat advocaten in de omliggende straten. Wij zijn met hun de diepte in gegaan’, vertelt ontwikkelaar Frank van Kessel. Tijdens Provada 2017 worden vastgoedprofessionals opgeroepen een stem op één van de vier projecten uit te brengen in de stand van Syntrus Achmea Real Estate & Finance (hal 12, stand 22) of Vastgoedmarkt (hal 11, stand 11). De weging van de oordelen van de jury en het publiek (in een verhouding 3:1) bepaalt de uiteindelijke winnaar. De winnaar wordt op donderdag 1 juni 2017 om 12.00 uur bekendgemaakt in de Syntrus Achmea-stand. Stemmen kan tot woensdag 31 mei einde beurs. www.vastgoedmarkt.nl
In opdracht van Heijmans Vastgoed ontwerpt Rijnboutt een woongebouw in het polsgebied op Katendrecht. Het gebouw bevat 375 appartementen variërend in grootte van ca. 40m² tot ca. 75m² en een aantal ‘friends’ appartementen van ca. 100m². Het gebouw bestaat uit een hoog basement met daarop twee woontorens passend in het stedenbouwkundig plan ‘Pols Katendrecht’. Het Stedenbouwkundige Plan en het Beeldkwaliteitsplan voor Katendrecht Pols voorzien in de transformatie van dit deel van Katendrecht naar een ‘kleine stad midden in de havens’. De Pols krijgt vier stroken met compacte havengebouwen, in totaal zijn hier 800 tot 1000 woningen gepland. De bebouwing op de Pols bestaat uit plinten, basementen en accenten waarbij de bouwhoogten in het midden van de Pols het hoogst zijn om uitzicht op het water zo optimaal mogelijk te maken. Het ontwerp van Rijnboutt -gelegen in het midden van de Pols- voorziet in een basement van 15m hoog en de twee woontorens zijn respectievelijk 51m en 60m hoog. Aan de zuidzijde is het basement uitgehold om de appartementen die direct achter het naastgelegen gebouw liggen van een dakterras en daglicht te kunnen voorzien. In de uitwerking van de architectuur van het gebouw laat Rijnboutt zich inspireren door de bekende industriële havengebouwen in de omgeving als Codrico, Maassilo en graansilo’s. Kenmerkend voor deze gebouwen is de stapeling van volumes met een autonoom karakter, en de stoere en industriële uitstraling. Het woongebouw heeft een transparante plint, een basement en twee torens die beëindigd worden door een zelfstandig volume. In het Beeldkwaliteistplan Pols Katendrecht staat verder: “De gevels hebben langs de buitenranden de uitstraling van een stoer havengebouw, dat zich onderscheidt van een standaard woon- en/of kantoorgebouw.” In het ontwerp van de gevels geeft Rijnboutt hieraan invulling door de gevelopeningen, sierbetonelementen, balkons etc. een stoere robuuste uitstraling te geven die niet direct refereren naar de gebruikelijke architectuur van woongebouwen. Het gebouw word ontworpen voor Young professionals, net afgestudeerde hoger opgeleiden die graag in Rotterdam blijven wonen. Door gebruik te maken van gemeenschappelijke voorzieningen als auto’s, scooters, dakterrassen, lobby (gemeenschappelijke huiskamer), internet etc. kunnen de woonlasten laag gehouden worden. Rijnboutt heeft in het ontwerp daktuinen, gemeenschappelijke ruimten en 45 verschillende woningtypen ontworpen die volledig afgewerkt verhuurd zullen gaan worden. Door de mooie locatie, het uitzicht en de vele mogelijkheden om elkaar te ontmoeten is het ons inziens de ideale woonomgeving voor de Young Professional die graag in Rotterdam woont.
Wie nieuwsgierig is naar de historie van het Aalmarktgebied, kan zijn archeologische hart ophalen aan de 21 monumentale panden die worden hersteld en de archeologische vondsten die tijdens de bouw zijn ontdekt. ‘’Het nieuwe winkelhart van de binnenstad van Leiden wordt niet alleen een aantrekkelijk en compact winkelcircuit, maar blijkt ook een buitengewoon archeologisch walhalla te zijn’’, aldus Rob van Loosbroek, projectmanager en directievoerder namens BOAG Advies en Management. Eind 2012 is op initiatief van de gemeente Leiden en projectontwikkelaar MRP Development B.V. een plan ontwikkeld om het winkelarsenaal in de binnenstad met groot respect voor de historie uit te breiden, op te knappen en te moderniseren. In totaal wordt 24.000 m² aan winkeloppervlak ontwikkeld, waarvan 8.000 m² uitbreiding en 16.000 m² renovatie. Rekening houdend met de 21 monumenten in het gebied worden er grotere winkelunits gecreëerd, zodat grotere fashionketens zich in het Aalmarktgebied kunnen vestigen. BOAG is betrokken bij twee van de vier deelprojecten; het Stadsgehoorzaalblok en deelproject de Catharinasteeg. Eerder lieten wij weten dat in de nieuwe Catharinasteeg het hoogste punt was bereikt. BOAG ondersteunt MRP Development B.V. bij het realiseren van deze nieuwe winkelstraat in de vorm van directievoering. Historie nieuwe Catharinasteeg Na jaren van archeologisch onderzoek heeft Monumentenzorg en Erfgoed Leiden en Omstreken kennis uit het verleden bij elkaar gebracht en bruikbaar gemaakt voor iedereen in de vorm van een informatieve brochure. Ook niet onbelangrijk: dankzij dit archeologische onderzoek is het stedenbouwkundig en architectonisch ontwerp van de Catharinasteeg definitief geworden. Dit is mogelijk gemaakt door het verzamelen van informatie uit het verleden, zoals het documenteren van ‘’vroege’’ foto’s en afbeeldingen, omschrijvingen en geschriften, inmeetgegevens en vondsten. Zo wordt bijgedragen aan de kwaliteit en identiteit van een moderne leefomgeving. Archeologische vondsten en feitjes Projectmanager en directievoerder Rob van Loosbroek is nauw betrokken bij de bouw en oplevering van de Catharinasteeg. Doordat BOAG de belangen van MRP Development B.V. op de bouw behartigt, waren we vaak aanwezig als er nieuwe vondsten werden opgegraven of als eeuwenoude constructies werden gerestaureerd. Hierbij een greep uit de gegevens: 1 “Aan de Breestraat is een slecht pand gesloopt en een doorbraak gemaakt naar de Aalmarkt; zo ontstond een nieuwe steeg, de Catharinasteeg, vernoemd naar het St. Catharinagasthuis. Een gasthuis dat onderdak en eten bood aan arme reizigers. Ook werden er zieken verzorgd en konden mensen er, tegen betaling, hun oude dag doorbrengen.’’ 2 “De steeg is ca. 80 meter lang, 4 tot 6 meter breed en vanaf de Breestraat aflopend naar de Aalmarkt met een hoogteverschil van 2,55 meter.’’ 3 “In het oudste deel van de stad is onder meer een gevelsteen uit 1588 gevonden en weer opgenomen in de herstelde gevel van het pand. De kapconstructies van Aalmarkt 11 dateren bijvoorbeeld uit 1455/1456. Dankzij gecombineerd archeologisch, bouwhistorisch en archiefonderzoek is er veel bekend over deze kapconstructies: zo werden er in het midden van de 15e eeuw diverse losse gebouwtjes die onderdeel waren van het Catharinahuis, vervangen door nieuwe aanbouwen. Het deel van de vleugel dat nog overeind staat: Aalmarkt 11, dat werd ingezet als verpleegzaal voor pestlijders.’’ 4 “Elk pand is beschreven voordat de achterbouwen verdwenen en de bouwput voor de nieuwe grootschalige winkels gegraven kon worden. Dit gebeurde onder het toeziend oog van de archeologen. De nieuwbouw is gestart eind 2015 en alle bouwactiviteiten hebben ertoe geleid dat bouwer Du Prie bouw & ontwikkeling op 22 februari 2017 de nieuwe winkel voor H&M, met daaraan gekoppeld de monumentale panden van de Mandemakerssteeg 3 t/m 13 en van Aalmarkt 17 en 18, aan MRP Development B.V. heeft opgeleverd.” “In de daaropvolgende weken hebben BBC Bouwmanagement en BOAG Advies en Management de overige werkzaamheden van MRP Development B.V. in eigen beheer laten uitvoeren. Een kleine maand later, vrijdag 10 maart 2017 om precies te zijn, heeft MRP Development B.V. de nieuwe vestiging overgedragen aan H&M. De afbouw is na overdracht direct gestart, op 7 juni 2017 wordt de nieuwe H&M winkel geopend. Op 2 juni 2017 wordt de Catharinasteeg door MRP overgedragen aan de gemeente Leiden zodat het winkelend publiek de nieuwe winkels goed kan bereiken”, aldus Van Loosbroek. www.vastgoedjournaal.nl
Nieuwe winkels in Amsterdam, Leidschendam en Utrecht laten verrassend uitgesproken en eigentijdse architectuur zien. Weer eens iets anders dan internetwinkelen. De Dam, het Damrak en het Rokin in Amsterdam zijn de bakermat van de klassieke warenhuisarchitectuur. Hier zijn de Bijenkorf (anno 1915), Maison de Bonnetterie (1909), Peek & Cloppenburg (1917) en de iets jongere (voormalige) V&D en C&A gevestigd. Van dit warenhuisgenre heeft alleen de Bijenkorf redelijk fris de internetconcurrentie weerstaan. De rest van de bedrijven verdween of worstelt met zijn omzet. Toch prijken op het Rokin twee enorme nieuwe winkelblokken waar de Canadese warenhuisgigant Hudson’s Bay (opgericht in 1617) deze zomer zijn ‘flagshipstore’ opent. Hoe ontwerp je als architect vandaag een winkel die het gevecht met online shoppen aankan? ‘Een goed warenhuis is een plek waar mensen gezien willen worden’, zegt Frederik Vermeesch, architect bij Rijnboutt, op een nog lege warenhuisvloer. Hij weet dat zijn missie is gelukt als Instagram straks vol staat met winkelselfies met als locatie: ‘Hudson’s Bay, Amsterdam.’ Sense of place is de term die wordt gebruikt om de ‘levende’ winkelervaring te onderscheiden van het digitaal kopen, dat veel gebruiksvoordelen kent, maar altijd de fysieke component mist van het snuffelen in kledingrekken en woonaccessoires in een echte Hudson’s Bay. Beleving Die zijnskwestie is belangrijk in de overlevingsstrijd van de retail. Het verschil moet zitten in bijzondere locaties, goede routing, zorgvuldig vormgegeven details, goede horeca en ‘beleving’. Vooral dat laatste, ongrijpbare begrip wordt door architecten en hun opdrachtgevers graag gebruikt. Het is de ‘beleving’, het gevoel dat je iets bijzonders meemaakt, die de architecten inzetten tegen het onlinegemak en eendimensionale graaien bij de Primark. ‘Je kunt de consument niet verleiden met meer van hetzelfde’, zegt Joost Hulshof van Stir Architecture, die al jaren werkt aan het winkelcentrum Hoog Catharijne in het centrum van Utrecht. Hij zegt het niet, maar het is duidelijk dat het rijtje met alleen Blokker, HEMA en Kruidvat de retail niet gaat redden. Het nieuwe veelkleurige Poortgebouw dat begin deze maand openging, biedt juist relatief weinig winkels. ‘Er is vooral horeca, een hotel en een plein dat een rustpunt vormt in de winkelroute.’ 10 procent van de winkels in Nederland staat tegenwoordig lange tijd leeg. Zeker in kleinere plaatsen is het perspectief niet best. Is dat niet verontrustend voor winkelbeleggers? ‘Het klopt dat er te veel winkelruimte is. Maar dat betekent niet dat er geen ruimte is voor meer kwaliteit’, zegt Teun Koek van Unibail Rodamco, een van twee grootste retailinvesteerders in Nederland. Samen met Roberto Meyer van MVSA Architects staat hij gebogen over een maquette van wat het grootste winkelcentrum van het land moet worden: the Mall of the Netherlands in Leidschendam. Over twee jaar moet het klaar zijn. Het gaat om 116 duizend vierkante meter die er niet uitzien als een winkelcentrum. Het geheel is omkleed met een witte betonnen sluier die wulps plooit, uitkraagt en zich naar binnen vouwt bij de entrees. Op het dak staat een bioscoop met tien zalen. Wat de drie projecten in Amsterdam, Utrecht en Leidschendam gemeen hebben, is dat het om uitgesproken architectuur gaat. De hoge gebogen ramen van het warenhuis op het Rokin, de gekleurde buitenkant van het Poortgebouw in Utrecht en de witte voile om the Mall of the Netherlands: ze eisen je blik op. Mooi of lelijk valt te bediscussiëren, maar het is krachtig. De nieuwe retail lijkt erg te gaan over zichtbaarheid. Glas Amsterdam onderscheidt zich met glas. Vermeesch gebruikte voor Hudson’s Bay het maximaal toegestane glasoppervlak voor een gevel in de historische stad. ‘De eerste warenhuizen als Printemps in Parijs hadden ook veel glas. Later werden warenhuizen pas gesloten dozen.’ Door dat glas kan van buiten naar binnen worden gekeken, maar ook omgekeerd. Vermeersch: ‘Je bent hier in het hart van de oude stad. Dat wil ik de bezoeker tonen.’ Van binnen naar buiten kijken is ook een element in het vernieuwde Hoog Catharijne in Utrecht. Hier gaat het vooral over de route die het winkelend publiek aflegt. Het winkelcentrum dat een verdieping boven het straatniveau ligt, vormt de verbinding tussen de oude stad en het Centraal Station. ‘Het oude Hoog Catharijne was een mousetrap: bedoeld om bezoekers zo lang mogelijk vast te houden’, zegt Hulshof. Dat noemt hij ‘oud denken’. De ingreep van Stir Architecture bestaat vooral uit het scheppen van heldere rechte wandelroutes door gangen waar daglicht invalt. Het nieuwe kleurige Poortgebouw is niet alleen de plek voor alles wat geen retail is; het is ook ontworpen als een baken tijdens je wandeltocht van en naar de trein. Architect Roberto Meyer zag zichzelf in Leidschendam voor een andere opdracht gesteld. Verleiden, onthullen en verhullen, dat waren de kernwoorden voor de gevel van The Mall of the Netherlands. De metafoor van de voile was al snel gevonden. Over de hele gevel ligt die intrigerende witte sluier, die op sommige plekken wordt opgetild om de bezoeker binnen te laten. Deze entrees bieden een diepe doorkijk naar het hart van het centrum. Verleiden ‘Het is een alzijdig gebouw, zonder voor- of achterkant. We wilden vooral nieuwsgierigheid wekken met de gevel, mensen verleiden om naar binnen te komen’, zegt Meyer. En hoe zit het dan met die beleving, waar zowel de winkeleigenaar als de architect naarstig naar zoekt? In Hudson’s Bay ligt een beloning te wachten op iedereen die de tocht omhoog maakt. Op elke etage ontvouwt zich, door het gebogen glas, een nieuw aspect van de stad die aan je voeten ligt. De nok van het gebouw is imponerend, met een grotendeels glazen dak dat is opgebouwd met ruitvormige spanten. Het Poortgebouw zoekt zijn bijzonderheid juist in de leisure: weinig spullenverkoop, maar in plaats daarvan horeca en een overdekt plein waar je door een glazen vloer uitzicht hebt op het water van de Catharijnesingel eronder. Bij the Mall of the Netherlands wordt de sluierstructuur van de gevel doorgezet binnen in het winkelcentrum, waar bezoekers langs een meanderend parcours van bijna 2 kilometer worden gestuurd, langs winkels, pleinen en terrassen. Zijn dit de concepten van de toekomst? Architect Koek verwacht dat the Mall of the Netherlands zo’n ‘ervaring’ wordt, dat meer dan 12 miljoen bezoekers per jaar komen. ‘Maar vier van dergelijke winkelcentra in Nederland, lijkt me wel de max.’ Architect Vermeesch van Hudson’s Bay: ‘Ik denk dat de behoefte aan een fysieke winkelplek altijd blijft bestaan, hoe het winkelen op internet zich ook ontwikkelt. Maar je kunt van een goed werkend concept niet verwachten dat het op een andere plek ook werkt. Er is niet één soort medicijn voor de retail.’ Zoeken naar elegantie Met twee warenhuizen van Hudson’s Bay greep architect Rijnboutt terug naar het verleden. Zomer 2017 is de opening. De architect zocht bij de bouw van twee nieuwe warenhuizen op het Rokin in Amsterdam naar de elegantie van 19de-eeuwse Parijse huizen als Le Bon Marché en Printemps. Hij vertaalde dat in zeer uitgesproken raampartijen: het rechterpand van warenhuis Hudson’s Bay – het zijn twee zeer verschillende gebouwen naast elkaar – is veruit het opvallendste en heeft hoge en gebogen glasvlakken. Die geven het ‘liggende’ gebouw (40 meter breed en 23 meter hoog) een sterk verticaal accent. De ramen liggen verzonken in diepe en wat zwaar ogende raamlijsten van natuursteen. Het tweede pand is hoekiger en minder sprekend. De panden staan ondergronds met elkaar in verbinding: je kunt in 2018 direct vanuit de nieuwe metro, ondergronds, het warenhuis instappen. www.volkskrant.nl
Het ronde dak van Rokin 49 is opgebouwd met gebogen cassettes met warmgebogen glas op een ruitvormige staalconstructie. De staalconstructie bestaat uit rechte kokerprofielen die onder een hoek aan elkaar gelast zijn. Gebogen sandwichpanelen Op de gesegmenteerde onderconstructie moesten ronde cassettes worden geplaatst. Deze cassettes zijn geëngineerd door Octatube, dat daarvoor diverse partijen inschakelde. In feite zijn het sandwichpanelen geworden waarbij de onderen bovenbeplating verlijmd zijn aan de isolatie. Daardoor werkt het paneel constructief zoals een I-ligger: de beplating vormt de flens; de isolatie het lijf. De hardschuimisolatie moet daar dan uiteraard wel geschikt voor zijn. En in dit geval moest dat hardschuim ook nog hoogwaardig isolerend zijn en brandveilig. De keuze viel daardoor op PIR, vertelt Marius van der Meulen van Octatube. Nadeel is wel dat zich dat minder makkelijk in allerlei vormen laat snijden dan bijvoorbeeld EPS. Een onderdeel van Kingspan kon met speciale apparatuur het PIR wel in de gewenste gekromde vorm leveren. Dit bedrijf maakt normaliter hoogwaardige isolerende bekledingen voor leidingen in de petrochemische industrie. Op deze gebolde hardschuimisolatie is gewalste en gezette beplating verlijmd. De beplating is geleverd door Aldowa. De verlijming is gedaan door sandwichfabrikant Colpro uit Vroomshoop, in speciaal gemaakte mallen. Extrusieprofielen De gebogen cassettes zijn bevestigd aan geëxtrudeerde aluminium profielen, die vooraf op de staalconstructie waren aangebracht. De tapgaten voor de bevestiging van de aluminium extrusieprofielen waren door Buiting aangebracht vanuit het gezamenlijke BIM-model. Octatube heeft vervolgens in de fabriek van Buiting alvast de extrusieprofielen gemonteerd. Dat vooraf aanbrengen was deels vanwege uitvoering, maar ook met het oog op de kwaliteit van de staalconstructie. Die kon in verband met de grootte namelijk niet worden verzinkt, maar is voorzien van een natlaksysteem. Omdat het staal binnen zit is dat geen probleem. Maar in de bouwfase zou via de tapgaten wel lekwater in de constructie terecht kunnen komen. De extrusieprofielen zijn met een mal exact in de juiste positie gesteld, omdat ze door de aansluiting van de gebogen vorm op de rechte ondergrond enigszins gaan verlopen. Aanzichtsbreedte Aan de binnenzijde is de naad tussen het gebolde paneel en het rechte kokerprofiel gevuld met een schuimband en afgekit. Een grote uitdaging lag echter in de verschillen in aanzicht bij de binnen- en de buitenkant. Met name bij de grote ramen is het belangrijk dat de lijnen kloppen. Aan de binnenzijde volgt de ruit daarom in aanzicht de rechte lijnen van de stalen kokerprofielen. Aan de buitenzijde volgt de ruit de buitenlijnen van de gekromde panelen. Om dat mogelijk te maken, is gewerkt met twee verschillende glasvormen. Dat verschil wordt van binnenuit opgelost met een brede sponning en aan de buitenzijde met een zwarte strook langs de rand van de buitenruit. Voor de engineering heeft Octatube onder meer een mock-up gebouwd om al deze aansluitingen voor alle betrokkenen inzichtelijk te maken. Warmgebogen glas Voor de ruiten is gebruikgemaakt van warmgebogen glas. In tegenstelling tot koudgebogen glas kon dat namelijk zonder zichtbare bevestiging in de cassettes worden geplaatst. Koudgebogen glas moet in zijn vorm worden gebogen door middel van klemlijsten aan de buitenzijde van het glas. Bij de uit warmgebogen glas samengestelde ruiten kan worden volstaan met een inklemming van alleen de binnenste ruit, middels een bevestiging in de sponning van het glas (waarvoor de afstandhouder tussen de twee ruiten iets naar binnen wordt geplaatst). Vervolgens is de naad tussen glas en paneel structureel gekit. Dakpansgewijs Dit alles heeft Octatube al in de werkplaats uitgevoerd, waardoor de kwaliteit optimaal geborgd is. De cassettes sluiten dakpansgewijs op elkaar aan door middel van een hoge flens aan één zijde en een lage flens aan de andere zijde. De nokpanelen zijn als laatste geplaatst. Deze panelen hebben rondom een hoge flens. De flens dient uitsluitend voor de montage en niet voor de waterdichting. De waterdichting moet volledig komen van de structurele kitvoeg tussen de cassettes. Grote variatie Door de cirkelvorm van het dak, zijn alle cassettes in vorm precies gelijk. Wat verschilt is de grootte van het glas in de cassettes. Naar boven toe worden de glasdelen steeds kleiner, met in de nok panelen zonder glas. Met de aansluitingen op de dakranden en andere voorzieningen, ontstaat alsnog een grote variatie in panelen. Voor de te gebruiken malvormen maakt dat echter geen verschil. In basis is de vorm namelijk gelijk en verschillen alleen de afmetingen. Aluminium trap Voor de montage van de cassettes heeft Octatube gebruikgemaakt van een speciaal ontwikkelde aluminium trap die de halfronde vorm van het dak volgde. Deze liep langs de dakvoet met een wiel in een U-rail. Over de nok was een ronde buis geplaatst als steun voor de bovenzijde van de trap. De trap zelf was alleen bedoeld voor de bouwfase en is daarna weer verwijderd. De stalen buis op de nok is vervangen door een lichtere buis, waaraan abseilers zich kunnen zekeren voor onderhoudswerkzaamheden. Het dak van Rokin 49 is in bouwteamverband geëngineerd door Buiting Staalbouw en Octatube, samen met Van Wijnen en Rijnboutt. In doorsnede heeft het dak de vorm van een cirkel. Het is iets minder dan een halve cirkel, doordat het dak aan de Neszijde begint op de vierde verdieping en aan de Rokinzijde op de vijfde verdieping. De constructie is opgebouwd met rechte stalen kokerprofielen van 200 x 200 mm en 8 mm dik en een lengte van circa 1,5 meter. Die zijn steeds onder een hoek van 2 graden aan elkaar gelast. Buiting Staalbouw heeft hiervoor in 3D een lasmal uitgewerkt en geproduceerd. In de fabriek zijn daksegmenten samengesteld van 5 x 13 meter. Die zijn onderling in het werk gekoppeld met bouten. Twee segmenten tegenover elkaar vormen samen de dakvorm. Doordat die twee segmenten even groot zijn, ligt de koppeling net buiten de nok van het dak. bouwwereld.nl
De ontwikkelcombinatie NEOO en TBI onderneming Koopmans Bouwgroep hebben recent een reserveringsovereenkomst getekend met de gemeente Nieuwegein voor de ontwikkeling van de Doorslagzone met circa 450 woningen, een gemengde plint en parkeergarage. Het woningprogramma zal bestaan uit een mix van huurwoningen en vrije sector koopwoningen. Levendige mix van woningen en een nieuwe plek om te genieten Tussen het Stadshuis en de Stadsboulevard ligt de Doorslagzone. Deze locatie biedt mogelijkheden voor woningen en aanvullende centrumvoorzieningen. De hoogwaardige kwaliteit van de nieuwe binnenstad wordt ook hier doorgevoerd. Er komt een mix van sociale en vrijesector huurwoningen en vrije sectorkoopwoningen, een gemengde plint en een parkeergarage. Kortom de Doorslagzone moet een aantrekkelijke plek worden om te wonen, werken of recreëren. Een plek met kwaliteit, sfeer en gezelligheid. Rijnboutt uit Amsterdam is verantwoordelijk voor het concept ontwerp. Sander van Oss (NEOO): ’Met dit nieuwe hoogwaardige plan komt de afronding van het oostelijk deel van de binnenstad een grote stap dichterbij. Het plan omvat een gevarieerd aanbod aan woningen met prachtig uitzicht over de Doorslag. In het hart van het plan komt een nieuwe ontmoetingsplek: een pleintje waar je in de zon op het terras kunt genieten van de bootjes die voorbij komen varen.’ Wethouder Hans Adriani: ‘In de binnenstad van Nieuwegein streven we naar een plezierige combinatie van wonen, werken en verblijven. De plannen van NEOO voorzien in een behoefte aan appartementen en aanvullende voorzieningen in de binnenstad. We zijn blij met deze volgende stap om de binnenstad te versterken en te verlevendigen.”
Hudson’s Bay, een Canadees warenhuis, strijkt neer aan het Amsterdamse Rokin. Dat het een serieuze vestiging wordt blijkt uit de hoeveelheid vierkante meters die ze beslaat: het warenhuis vestigt zich op de delen van het voormalige ‘Hausmannpand’, het voormalige pand van M&S en de Vleeshal. Concreet zijn dit de twee nieuwbouwpanden op de plek van het Fortiskantoor en de achterliggende monumentale Grote Vleeshal. Het aanbod zal bestaan uit mode, schoenen, accessoires en lifestyleproducten. JM van Delft, gerenommeerd gevelbouwer sinds 1907 én sinds 2007 bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier, werd ingeschakeld voor de bouwwerkzaamheden. Statige panden op bijzondere locatie Tim Merewood, projectleider bij JM van Delft vertelt: “We waren verantwoordelijk voor het produceren en plaatsen van de aluminium kozijnen en vliesgevels en de aluminium winkelpuien op de begane grond. Ook plaatsten we taatsdeuren en 2 tourniquets inclusief zetwerk. We zijn er best trots op dat we aan zo’n toonaangevend project mochten meewerken, omdat het zulke mooie statige panden zijn die bovendien ook nog eens op een bijzondere locatie staan.” Uitdagingen “Zoals elk project kende ook deze opdracht verschillende uitdagingen. Ten eerste is bouwen in het centrum van Amsterdam sowieso een uitdaging, omdat het feitelijk bouwen op een postzegel is. Het vraagt een goede planning op logistiek gebied. Opslag is immer lastig, waardoor je soms op daily basis aan het monteren bent. Gelukkig was de weg goed toegankelijk, waardoor we geen problemen hebben ondervonden met de aanvoer van materialen.” “Een andere uitdaging waren de 3D gebogen aluminium puien en vliesgevels; deze waren technisch vrij ingewikkeld om op de goede manier te realiseren. Ook de aluminium kozijnen, bestemd voor de draaideuren, konden we pas op locatie samenstellen als gevolg van de hoogte die maar liefst viereneenhalve meter was en ook een breedte van 4,5 meter telde. Uiteindelijk is het eindresultaat iets geworden om trots op te zijn. Het is al met al echt wel een plaatje geworden, een echte eyecatcher zelfs. Dat komt niet in de laatste plaats door de authentieke sfeer die het geheel uitstraalt”, aldus Merewood. Prettige samenwerking “Ik heb de samenwerking tussen de verschillende partijen in dit project als heel positief ervaren. De sfeer was open, constructief en dat kwam de snelheid en kwaliteit zeker ten goede”, vertelt de projectleider. “Het is precies de manier waarop we binnen JM van Delft met elkaar werken. Er is veel ruimte voor eigen inbreng en onze nuchtere inslag vind je door het hele bedrijf heen. ‘Doen wat je belooft’ is misschien wel de beste omschrijving van de prettige en constructieve cultuur die hier heerst.” De eerste zaken van Hudson’s Bay moeten in 2017 opengaan. Na 2 jaar wil het bedrijf, bij gebleken succes, doorgroeien naar zo’n 40 tot 60 vestigingen waar voor ongeveer 2500 mensen werkgelegenheid ontstaat. Men plant onder meer zaken in Amsterdam, Amstelveen, Haarlem, Leiden, Den Haag, Rotterdam, Amersfoort, Utrecht, Almere, Zwolle, Breda, Enschede en Den Bosch. Verschenen in profiel vaktijdschrift over | raam-, deur-, kozijntechniek | hang- en sluitwerk | dak- en geveltechniek | veiligheid, nr 1 2017 + online beschikbaar http://www.profiel-online.nl/hudsons-bay-amsterdam-gigantisch-warenhuis-op-rokin/
Vijf consortia mogen hun visie uitwerken over het ontwikkelen van een nieuwe stadswijk op het terrein van de huidige Bijlmerbajes in Amsterdam. Zij krijgen tot 1 juni 2017 de tijd om hun definitieve plan te maken en een bod op het terrein doen. In september 2017 wordt bekend wie het terrein mag kopen en ontwikkelen tot stadswijk. De leidende bedrijven in de vijf consortia zijn (in alfabetische volgorde): ABC Planontwikkeling, Arnhem AM, Utrecht Luchtplaats en Wonam, Amsterdam Roundhill Capital en Rijnboutt, Amsterdam Vastint, Amsterdam Het terrein van de Bijlmerbajes is eigendom van het Rijk. De gemeente Amsterdam heeft een nota van uitgangspunten vastgesteld over de toekomst van het gebied. Daarin is de kwaliteit van het plan van de koper voor de nieuwe wijk belangrijk. Daarnaast moet de verkoop voor het Rijk op zijn minst 60 miljoen euro opleveren. Een selectiecommissie van het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Amsterdam beslissen welk consortium wint. Dat wordt een afweging waarbij de inhoud van het plan en de verkoopprijs een rol spelen. De uiteindelijke koper kan van het terrein (7,5 hectare) een nieuwe stadswijk maken. Er is ruimte voor 135.000 m2 vloeroppervlak bebouwing, waarvan minstens 70 procent uit woningen zal bestaan. Te denken valt aan zo’n duizend woningen of meer. Een duurzame stadwijk met wonen, werken, educatie en recreatie In de plannen van alle vijf de consortia is sprake van een centrale as van noord naar zuid, met dwarsverbindingen daarop en verbindingen naar de rest van Amsterdam. De woningen zijn gevarieerd: sociale huur, huur in de vrije sector en koop. Er komen woningen voor gezinnen en voor kleine huishoudens. Daarnaast voorzien alle plannen in mogelijkheden voor bedrijvigheid, educatie, recreatie en horeca. In alle plannen zijn groenvoorzieningen (parken en tuinen) en waterpartijen (singels, grachten of vijvers) opgenomen. Ook is in alle plannen duurzaamheid een belangrijk punt: bijvoorbeeld minimaal energieverbruik, eigen energieopwekking in de wijk, milieuvriendelijke afvalverwerking, hergebruik van sloopmateriaal en het gebruik van duurzame bouwmaterialen met de mogelijkheid van hergebruik op lange termijn (circulair bouwen). In alle plannen wordt de nieuwe stadswijk autoluw, met parkeervoorzieningen onder de grond, halfverdiept of aan de rand van de wijk. Fietsen, lopen en openbaar vervoer staan voorop. In alle plannen blijft het huidige hoofdgebouw van de Bijlmerbajes staan, na een grondige transformatie. In twee van de plannen krijgt ook één van de huidige gevangenistorens een nieuwe functie. In één plan blijven alle zes bestaande gevangenistorens staan en krijgen die nieuwe bestemmingen. Details blijven geheim De vijf consortia zijn in concurrentie met elkaar en de commerciële belangen zijn groot. Het Rijksvastgoedbedrijf, de gemeente Amsterdam en de vijf consortia geven daarom geen verdere details over de vijf plannen. www.rijksvastgoedbedrijf.nl
Met het toevoegen van twee verdiepingen en het aanhangen van witte balkons, is de Thorbecketoren veranderd in woontoren Bellavista. De constructieve kern is ingrijpend aangepast en voor de balkons is een onzichtbare ophanging ontworpen. De esthetische kwaliteit van de Haagse woontoren Bellavista is hoog. Dat is een voortzetting van de kwaliteit die de strenge Thorbecketoren vóór de transformatie ook al had, zij het dat die wel als gedateerd beschouwd werd. Het bestaande, zestien verdiepingen hoge kantoorgebouw werd in 1968 gebouwd naar een ontwerp van architect Piet Zanstra. Voor die tijd was het een modern kantoorgebouw met sterke horizontale accenten middels borstweringen van grindbeton en even hoge raamstroken. De belangrijkste huurder was de GGD, maar die is al vele jaren geleden vertrokken. Projectarchitect Frederik Vermeesch van architectenbureau Rijnboutt heeft met het toevoegen van de door de opdrachtgever gevraagde buitenruimtes, niet alleen de woonkwaliteit van de gerealiseerde appartementen flink verhoogd, maar ook het uiterlijk van het gebouw aanzienlijk veranderd. De horizontale dominantie is doorbroken door de boven elkaar gelegen rijen balkons. Zij maken het met twee verdiepingen opgetopte gebouw slank en elegant. Temeer omdat het in de loop der jaren grauw geworden grindbeton van de borstweringen nu plaats heeft gemaakt voor sprankelend wit beton. Voor de transformatie is het gebouw tot op het betonskelet gestript. Er is steigerloos gebouwd. Voor de plaatsing van de nieuwe gevelelementen is gebruikgemaakt van een in het hart van het gebouw geplaatste bouwkraan. Granulaat van Noors wit marmer Er is lang gezocht naar de juiste materialisatie en detaillering van de gevel, waarbij het werk van Piet Zanstra respectvol en minutieus bestudeerd werd. Voor het beton van de nieuwe gevel (balkonelementen en borstweringen) is gekozen voor een granulaat van Noors wit marmer. Na het ontkisten van de prefab elementen zijn de zichtzijden gestraald met inert grit en/of gebouchardeerd. Samen met het grijsbruin (brun sablé) gepoedercoat aluminium van de gevelkozijnen en het transparante glas van de balkonbalustrades, krijgt het gebouw een aanzien dat de nieuwe naam Bellavista rechtvaardigt, ofschoon die naam natuurlijk ook betrekking heeft op het fenomenale uitzicht (op het centrum van Den Haag, de duinen en de Noordzee) vanaf de hogere verdiepingen. Balkonophanging Voor de bijna twee meter uitstekende balkons (nuttige belasting 250 kg/m2) was de verankering een constructieve uitdaging, vertelt Sylvia Rode. Zij is als senior projectcoördinator bij Rijnboutt nauw betrokken geweest bij de engineering en uitvoering van het project. Rode: “Er is uiteindelijk voor gekozen om het borstweringsdeel onder de balkons één geheel te laten vormen met de balkonplaat. De L-vorm die daardoor ontstaat, gaat het kantelen van het balkon voor een belangrijk deel tegen.” Voor de verankering van de balkons (en overige betonnen gevelelementen) is advies gevraagd aan verankeringsspecialist Kuijpers Uitvoering & Advies. In samenspraak met Decomo die de gevelelementen produceert en John van Spanje, projectleider bij aannemer Akor, is een slimme ophangconstructie bedacht. Die constructie bestaat uit stalen consoles die aan de vloerrand zijn bevestigd en met stalen strippen en lijmankers aan de bovenzijde van de vloer zijn verankerd. In de prefab balkons zijn draadeinden M30 opgenomen, waarmee de balkons aan de consoles zijn bevestigd. De consoleconstructie en het aangestorte borstweringsvlak onder het balkon voorkomen wegkantelen van de balkonplaat. Stabiliteitskern Bij de ontwikkeling van de plattegronden van de appartementen bleek de betonnen stabiliteitskern in het gebouw een groot obstakel. Uitgangspunt was het realiseren van acht appartementen van circa 80 m2 per verdieping voor de 3e tot en met 12e verdieping. De hogere verdiepingen hebben grotere woningen, variërend van 98 tot 130 m2. De in de lengterichting van het gebouw lopende kern met twee trappenhuizen, vier liften en sanitaire ruimten liet rondom ruimte vrij voor een gang en kantoorvertrekken, maar die ruimte was onvoldoende voor een bruikbaar appartement. Bovendien zaten de deuropeningen op de verkeerde plaatsen en voldeed de vrije hoogte niet aan de huidige normen. Aannemer Akor kwam met het verlossende Eureka-moment. Rode: “Het besluit om de stabiele kern deels te slopen en zo meer en ook beter bruikbare woonruimtes te creëren, was een cruciale beslissing, maar vroeg om constructieve vindingrijkheid.” Stijve schijven Om de stabiliteit te garanderen moesten nieuwe, stijve elementen in het gebouw aangebracht worden. Op voordracht van Akor heeft constructeur Jos Welberts van Adviesbureau Tielemans daarvoor een plan ontwikkeld. Ter vervanging van de kern zijn op iedere verdieping vier 35 of 26 cm dikke in het werk gestorte betonschijven gemaakt, die tevens woningscheidende wanden zijn. Welberts: “De schijven staan op andere plaatsen dan de oorspronkelijke stabiele kern en dientengevolge was ook de afdracht van belastingen, waaronder de windbelasting, op de betonkolommen en de daaronder liggende bestaande paalfundering gewijzigd. Uitvoerig onderzoek naar de kwaliteiten van de bestaande draagkrachten leidde onder meer tot het opdikken van de onderste betonkolommen.” Bijkomend op te lossen probleem was dat de woningscheidende en dus stijfheid brengende wanden op de bovenste verdiepingen op een andere plaats stonden. Dit is opgelost met aanvullende trekbandwapening die in gefreesde sleuven in de betonvloeren is aangebracht. Om in dit complexe, constructieve traject toch een soepel lopende en vooral ook veilige planning te kunnen hanteren, waarin de volgorde van slopen en bouwen zeer kritisch is, heeft Welberts een uitvoerige handleiding gemaakt voor de aannemer. Duurzaam en energiezuinig gebouw Bellavista is niet alleen een luxe woontoren op een bijzondere locatie met fenomenale uitzichten rondom, het is ook een duurzaam en energiezuinig gebouw. Zo wordt er gebruikgemaakt van stadsverwarming, balansventilatie en ledverlichting in de gemeenschappelijke ruimten. Maar uiteraard is ook het hergebruik van het gebouw een teken van duurzaamheid. Het verwijderen van de op het dak staande installatietechniek en de overcapaciteit van het draagvermogen maakten de optopping met twee extra verdiepingen mogelijk. Voor architectenbureau Rijnboutt is het project nog niet afgerond. Na de oplevering van Bellavista zal het winkelcentrum worden aangepakt en de parkeervoorziening worden uitgebreid. Het duurzame hergebruik van het nu achttien verdiepingen hoge gebouw is daarmee een aanzet tot een uitgebreidere gebiedsverbetering. Bouwwereld.nl Bekijk hier het hele artikel
Het oorspronkelijke winkelcentrum Gelderlandplein opende in 1968. Bijna 30 jaar later werd het winkelcentrum overdekt en tot Groot Gelderlandplein omgedoopt. Nu nog eens 20 jaar later is een nieuwe weg ingeslagen. Het bijvoeglijk naamwoord ‘Groot’ is weliswaar komen te vervallen, maar het resultaat is volgens de Jury werkelijk groots te noemen. Met de herontwikkeling en uitbreiding van het Gelderlandplein heeft Kroonenberg Groep een duidelijk statement gemaakt met een simpel recept: sta voor je keuzes! De Jury heeft veel waardering voor het compromisloze resultaat. Er zijn zeer duidelijke – en soms zeer gedurfde – keuzes gemaakt en er is vastgehouden aan glasheldere principes. Door beheer met gevoel en vergaande persoonlijke betrokkenheid, maar ook het besef van een zeer kritisch publiek, is het resultaat een uniek multifunctioneel project op het fundament van een bijna 50- jarige winkellocatie. Het Gelderlandplein heeft zich succesvol in een niche van de Amsterdamse winkelmarkt genesteld. Wat ooit een boodschappencentrum voor de omringende buurten was, is nu een absolute place to be voor de doelgroepen die veel te besteden hebben afkomstig uit een veel groter marktgebied dan Buitenveldert/Amsterdam-Zuid. Opvallend is de internationale allure van het Gelderlandplein waardoor nadrukkelijk ook de connectie wordt gezocht met de Zuidas. Dat hierdoor een deel van de inwoners in het directe marktgebied zich wellicht wat minder of misschien niet thuis voelt is een gevolg van deze keuze. Het winkelcentrum is dus bewust geen allemansvriend maar dat schept duidelijkheid naar zowel consumenten als ondernemers. Voor de doelgroepen die wel in focus zijn klopt het winkelcentrum volledig. Alles staat in het teken om het deze klanten naar de zin te maken. De jury is daarom zeer te spreken over wat door Kroonenberg Groep de gebiedsbeleving wordt genoemd. Vooruitstrevende investeringen zoals de kunstobjecten, de buslijn van en naar de Zuidas, maar ook de hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte dragen hieraan bij. Naast de aantrekkelijke branchering zijn het juist deze aspecten die de verblijfskwaliteit een enorme impuls hebben gegeven. Het Gelderlandplein is volgens de Jury qua uitstraling een masculien winkelcentrum en ondanks het feit dat het extraverter is gemaakt, is het dus wel redelijk afstandelijk. Wat meer kleur, bijvoorbeeld via beplanting kan hierin al veel betekenen. De Jury is zeer te spreken over de gedifferentieerde verhuuraanpak. Ook hierin zijn duidelijk keuzes gemaakt: pal voor de bestaande succesvolle huurders gaan staan en daaraan consequenties verbinden door nee te durven zeggen tegen geïnteresseerde concurrenten. Maar ook het ondersteunen van kleinere winkeliers om de volgende stap te zetten en mee te groeien met Gelderlandplein getuigt van ondernemerschap pur sang. Het Gelderlandplein is een vernieuwend project op een bewezen locatie. Door glasheldere keuzes is het een zeer aantrekkelijk project voor zowel consumenten als ondernemers. In een marktgebied dat hierom vraagt is Kroonenberg Groep er in geslaagd een perfecte match te maken tussen doelgroep en product. In de turbulente periode waarin de winkelmarkt zich bevindt is volgens de Jury juist belangrijk om via zorgvuldige afstemming van de positionering echt onderscheidend te kunnen zijn. Om deze reden prijst de jury de herontwikkeling Gelderlandplein en verleent haar de hoogste eer. NRW Jaarprijs 2016 juryrapport
Het Haagse icoon, de Thorbecketoren op het winkelcentrum De Savornin Lohmanplein, heeft een tweede leven gekregen als moderne woontoren met 116 appartementen. Dit is ontworpen door Rijnboutt in opdracht van Urban Interest. Het gebouw is van binnen en van buiten volledig vernieuwd. De oude grijze gevel is inmiddels fris wit met veel glas en voorzien van ruime balkons. Wie hier woont heeft een fenomenaal uitzicht. Daarom heeft dit gebouw de passende naam Bellavista gekregen. Het complex bestaat uit een kantoortoren, een appartementenflat en een winkelcentrum met parkeerdek. In de eerste fase van de herontwikkeling wordt de kantoortoren (Thorbecketoren) getransformeerd tot woontoren ‘Bellavista’. Waarbij de Thorbecketoren met 2 verdiepingen verhoogd wordt. Op de begane grond t/m 2e verdieping blijft functie kantoor/ winkel gehandhaafd. Het ontwerp wordt vandaag – 31 augustus – toegelicht door Frederik Vermeesch tijdens de officiële opening van dit transformatieproject. Geschiedenis Al vanaf de eerste tekeningen voor de uitbreiding van Den Haag is op het De Savornin Lohmanplein een markant gebouw gepland. Maar het duurde tot eind jaren 60 tot hier ook daadwerkelijk werd gebouwd. Architect Piet Zanstra (1905-2003) ontwikkelde uiteindelijk een multifunctioneel woon-, werk- en winkelcomplex in Amerikaanse stijl. Het complex was zeer modern voor haar tijd, en de Thorbecketoren kreeg een zeer krachtige – bijna brute – uitstraling. De toren heeft jarenlang dienst gedaan als kantoor van de GGD, maar staat inmiddels leeg. Met duurzaamheid als uitgangspunt is gezocht naar een manier om het gebouw in zijn geheel her te gebruiken. De duurzaamheid is terug te zien in het energielabel van de woningen: Energielabel A. De plint van het complex bevat een winkelcentrum dat sinds de jaren ’70 goed bezocht wordt. Eind jaren ’90 onderging het een ingrijpende renovatie waarbij het geheel werd overdekt. Het is de intentie om het winkelcentrum binnenkort opnieuw uit te breiden en te vernieuwen. De transformatie is gebaseerd op de bestaande structuur. Architect Frederik Vermeesch heeft, om aan te sluiten op het oorspronkelijke ontwerp, gelijksoortige materialen toegepast in een meer verfijnde geleding die past bij een woongebouw. De belangrijkste en opvallendste toevoegingen zijn de balkons en twee nieuwe woonverdiepingen op de toren. Hierdoor wordt het gebouw slanker en gaat tegelijkertijd de woonkwaliteit en flexibiliteit omhoog. http://www.woneninbellavista.nl/over-bellavista
In december 2014 startte wethouder Joris Wijsmuller de ontmanteling van de gevel van de Thorbecke-kantoortoren aan het De Savornin Lohmanplein in Den Haag. Het is het begin van een ingrijpende renovatie. Van het kantoorpand uit 1968 wordt een woontoren gemaakt en het winkelcentrum wordt uitgebreid en gerenoveerd. Eigenaar Urban Interest gaf Rijnboutt opdracht om de kantoortoren op deze plek te transformeren tot een woongebouw. De locatie leent zich daar perfect voor: goede verbindingen en voorzieningen, ruime parkeermogelijkheden, een locatie dichtbij de zee én de binnenstad. Het robuuste gebouw maakt de transformatie bovendien goed mogelijk. De Thorbecketoren is onderdeel van een multifunctioneel, modernistisch complex uit 1968, een ontwerp van architect Piet Zanstra (1905-2003). Op een plint van winkels staat een compositie van drie volumes: de Treubflat (woningen, 8 lagen), de Thorbecketoren (kantoren, 16 lagen) en een restaurantpaviljoen. Bovenop de winkels wordt geparkeerd. Ontwerp Bij het ontwerp voor de woontoren is het oorspronkelijke concept gerespecteerd. ‘We hebben inspiratie opgedaan door Zanstra’s oeuvre heel goed te bestuderen. Een kleinere woontoren van hem staat aan de Conradkade in Den Haag. De verfijning die je daar ziet, hebben wij in ons ontwerp voor de Thorbecketoren ook doorgevoerd. De toren behoudt de krachtige uitstraling, maar verzoent die met de verfijning en kwaliteit die wonen vereist.’ De transformatie is gebaseerd op de bestaande gebouwstructuur. De belangrijkste en opvallendste toevoeging zijn de balkons. Deze zijn zo vormgegeven dat de toren verticaal wordt geleed. Hierdoor wordt het gebouw slanker en minder lomp. Bovendien ontstaat er een verfijning in de kenmerkende horizontale stroken. Bij de renovatie is de gevel geheel vervangen. Om aan te sluiten op het ontwerp van Zanstra zijn gelijksoortige materialen toegepast. Details en kozijnen zijn uitgevoerd in aluminium in een warme antracietkleur, de borstweringen in gestraald architectonisch beton in een lichte kleur. ‘Omdat de borstweringen geen onderdeel zijn van de hoofddraagconstructie, kunnen we ze vervangen. Dankzij de overcapaciteit in de draagkracht kunnen we de ruime, karakteristieke balkons maken. Diezelfde overcapaciteit maakte het mogelijk twee bouwlagen bovenop het gebouw toe te voegen.’ Vanuit de woningen is het uitzicht fenomenaal: de ene zijde kijkt uit op de Noordzee, aan de andere kant hebben de toekomstige bewoners een spectaculair zicht op het Haagse stadsgebied. Dit aspect komt tot uitdrukking in de gekozen naam: Bellavista. Programma In totaal zijn er 116 luxe afgewerkte huurappartementen in het gebouw (vanaf de derde verdieping). Het woningaantal per laag varieert van zes tot acht. De begane grond van de toren houdt zijn functie, de eerste en tweede verdieping krijgen een commerciële functie, waarbij de eerste verdieping vanuit het parkeerdek kan worden ontsloten. Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt. De woontoren heeft straks een energielabel A. Oplevering van de woningen vindt plaats vanaf augustus 2016. Na de oplevering van de woontoren zal ook het winkelcentrum een uitbreiding en vernieuwing ondergaan. De kenmerkende opzet blijft daarbij behouden, maar onduidelijke ruimtes en achterkanten worden weggenomen. Het complex zal na de vernieuwing nog meer een stedelijk bouwblok zijn, met aan alle zijden entrees en uitnodigende gevels. De vernieuwing van het winkelcentrum zal in de zomer van 2017 gereed zijn.
Donderdag 9 juni werd het boek ‘Ruig en goed’, 15 jaar gebiedsontwikkeling Piushaven gepresenteerd door de Gemeente Tilburg op de PROVADA. Riek Bakker kreeg uit handen van wethouder Berend de Vries het eerste exemplaar aangereikt. Een succesvolle gebiedsontwikkeling? Was er maar een recept voor succesvolle gebiedsontwikkeling. Een formule of checklist die je altijd kunt gebruiken om de samenwerking met je partners snel en praktisch te organiseren. Maar dat recept is er niet. In langlopende gebiedsontwikkelingen blijkt dat macro-ontwikkelingen, faalervaringen en koerswijzigingen van partijen ertoe leiden dat flexibiliteit het enige ingrediënt voor succes lijkt. Toch is in de publicatie “Ruig en goed, 15 jaar gebiedsontwikkeling Piushaven Tilburg” te lezen dat hier een aanpak is gegroeid die de tand des tijds heeft doorstaan. Deze aanpak kenmerkt zich op de eerste plaats door een duidelijke, praktische visie – Piushaven is een fraai maar niet aangeharkt woongebied op de mooiste locatie van Tilburg: tussen het stadscentrum en het landschapspark Moerenburg. Vervolgens door een uitnodigende houding ten opzichte van ontwikkelaars, bewoners en ondernemers. De volgorde van de ontwikkeling van het 80 hectare grote gebied met tientallen plannen heeft als belangrijke logica: aansluiting op de marktdynamiek. Deze houding leidt echter niet tot vrijblijvendheid of onsamenhangende slordigheid. Alle ontwikkelaars stemmen eens in de paar maanden met elkaar hun planning en programma af; we gaan elkaar hier niet in de wielen rijden. En onder leiding van supervisor Riek Bakker komen alle plannen in een kwaliteitsteam op de agenda. Een ‘go’ vanuit het kwaliteitsteam effent de weg voor een omgevingsvergunning. Deze informele sturing aan de voorkant is ook een essentieel ingrediënt voor een soepel procesverloop. De ontwikkelaars betalen ook mee aan de culturele activiteiten in het gebied. Nog voor er een woning was gebouwd, was er in de haven al van alles te doen op cultureel gebied – van Drakenbootfestival tot Drijf-in bioscoop. Op deze manier zijn de afgelopen jaren 750 woningen gebouwd en volgen er nog eens 750. Ook is er 40.000 m2 winkelruimte in aanbouw, in de voormalige, monumentale wollenstoffenfabriek AaBé. Tot slot vergt elke gebiedsontwikkeling gepaste bescheidenheid – van ieder, maar zeker ook van de overheid. Als bewoners en schippers vijftien jaar geleden niet met succes in verzet waren gekomen tegen de aanleg van een uitvalsweg in het plangebied, viel er nu niet veel te wandelen, op terrasjes te zitten en te wonen in deze veelkleurige parel van Tilburg. www.piushaven.nl
Stichting Zonnehuisgroep Amstelland, geadviseerd door ABZV, het Bouwinvest Healthcare Fund en Bébouw Midreth hebben in nauwe samenwerking met ZorgID overeenstemming bereikt over de verkoop van twee locaties van de Zonnehuisgroep en de turnkey koop door het Bouwinvest Healthcare Fund van de ontwikkelingen Zonnehof Mijdrecht en Zonnehof Ouderkerk aan de Amstel. Nadat de koopovereenkomst was ondertekend door Zonnehuisgroep en Bébouw Midreth, bereikten Bouwinvest en Bébouw Midreth overeenstemming over de turnkey aankoop van de zorgcomplexen door het Bouwinvest Healthcare Fund. De locaties van Zonnehuisgroep in Mijdrecht en Ouderkerk aan de Amstel worden herontwikkeld. Op deze locaties komen nieuwe zorggebouwen en appartementen met zorgfaciliteiten. Op de locatie aan de Dorpsstraat in Mijdrecht wordt de huisvesting van 45 intramurale cliënten van de Zonnehuisgroep en 29 zorgappartementen in de vrije verhuur ontwikkeld . De locatie aan de Theresiastraat te Ouderkerk aan de Amstel betreft de ontwikkeling van de huisvesting van 45 intramurale cliënten van de Zonnehuisgroep en 62 zorgappartementen in de vrije verhuur. Voor het ontwerp van de nieuwbouw zijn IAA Architecten en Rijnboutt betrokken. De ontwikkeling zal door Bébouw Midreth, ZorgID en het Bouwinvest Healthcare Fund de komende maanden in nauwe samenwerking met de betrokken gemeenten en belanghebbenden worden afgerond, waarna de realisatie eind 2016 kan starten. Bébouw Midreth en ZorgID zijn beiden onderdeel van VolkerWessels. Nelleke Vogel (Bestuurder Stichting Zonnehuisgroep Amstelland):“We zijn blij dat we door deze samenwerking mooie nieuwe kleinschalige huisvesting neer kunnen zetten voor mensen met dementie, dichtbij, in de eigen dorpskern.” Ralf Dressel (Directeur Bébouw Midreth): “Als lokaal georiënteerde bouwer zijn wij er trots op om twee mooie gebouwen voor de Zonnehuisgroep te realiseren en hiermede een bijdrage aan de lokale zorg te leveren.” Erwin Drenth (Manager Zorgvastgoed Bouwinvest Healthcare Fund): “Deze aankoop sluit nauw aan op onze visie dat kwaliteit van huisvesting doorslaggevend wordt in de keuze van een zorgappartement. Daarnaast is er momenteel voor het middensegment huur nog veel te weinig beschikbaar. Het Bouwinvest Healthcare Fund verwacht de komende jaren nog fors te investeren in vergelijkbare zorghuisvesting”.
Op 8 april 2016 opende Burgemeester Eberhard van der Laan het geheel vernieuwde Gelderlandplein samen met Lesley Bamberger (Kroonenberg Groep). Architect Frederik Vermeesch (Rijnboutt) sprak tijdens de opening over de architectuur en de transformatie van het winkelcentrum. Het winkelcentrum in de wijk Buitenveldert in Amsterdam-Zuid kreeg zijn naam in 1966. De afgelopen jaren heeft het Gelderlandplein een grootse metamorfose ondergaan. Meer dan daarvoor straalt het winkelcentrum aan de buitenkant uit wat de kwaliteiten binnen zijn. Bekijk de video van de opening: Lees meer over de officiële opening van Gelderlandplein.
Persbericht: Amsterdam, 7 april 2016 Op 8 april 2016 vindt de officiële opening plaats van Gelderlandplein in Amsterdam. Eigenaar Kroonenberg Groep nam het initiatief voor de succesvolle transformatie van een naoorlogse buurtvoorziening op de schaal van Buitenveldert naar een bestemming die tegemoet komt aan de behoeften van de kosmopolitische Zuidas. Gelderlandplein is groter, opent zich naar buiten en oogt luxueus en elegant. Meer dan daarvoor straalt het winkelcentrum aan de buitenkant uit wat de kwaliteiten binnen zijn. De architecten van Rijnboutt tekenden voor het ontwerp. Geheel naar de eisen van het hedendaagse winkelen is Gelderlandplein een cross-over van funshoppen en functioneel winkelen, waar de werelden van food, fashion, leisure en horeca elkaar ontmoeten. Het kwaliteits- en aspiratieniveau van de winkelformules en speciaalzaken is hoog, het aanbod opvallend gevarieerd. Dat daar een krachtig winkelconcept aan ten grondslag ligt waarin uitgesproken opvattingen over ‘locatie’ en ‘ontwerp’ hand in hand gaan, leidt geen twijfel. Dit geldt zowel op gebiedsniveau voor wat betreft de inpassing van het winkelcentrum in het grotere stedenbouwkundige geheel van Zuidas tot Beethovenstraat, als voor het zorgvuldig gewogen winkelaanbod en de ruimtelijke verdeling daarvan ter plekke. Centraal staat het winkelen als beleving: behalve voor het doen van inkopen is Gelderlandplein een bestemming op zich. Het is er schoon en veilig, het is uitnodigend en stijlvol, en tot in het kleinste detail ademt het kwaliteit, luxe en een on-Nederlands comfort. Meer nog dan een must-go is het een plek om te verblijven. Routing De ‘weg er naar toe’ is een belangrijk onderdeel van de customer journey. Of je nu komt van de Zuidas met de shuttle of met de auto via de parkeergarage, de routing speelt een prominente rol in de ontwerpkeuzen. Dat begint met de positionering van de entrees – die van vijf zijn teruggebracht tot drie en aantakken op de hoofdassen van het gebied – en met de materialisering van de buitenruimte. Eenmaal dichterbij Gelderlandplein, vervangt een lichtglanzende variant de standaard betonnen stoeptegel, is de omgeving gevrijwaard van een teveel aan straatmeubilair en dragen bijzonder vormgegeven lantaarnpalen bij aan het geheel. Het aantal auto’s in het straatbeeld wordt beperkt door optimaal gebruik te maken van de parkeervoorzieningen onder het centrum en in de omgeving. Afstemming Het winkelcentrum wordt gekenmerkt door terughoudende, maar zorgvuldig gedetailleerde puien die de rooilijnen van het winkelgebied omschrijven. Majestueuze luifels waarin rechthoekige sparingen het zonlicht op subtiele wijze filteren, markeren elk van de drie entreezones. Op cruciale hoeken bevinden zich dubbelhoge etalages die ruimte bieden aan een tweede vloer voor grotere winkelunits. Hoogwaardige horeca met terrassen en een hotel zorgen voor levendigheid, ook na sluitingstijd van het winkelcentrum. Materialen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd, dissonanten zijn vermeden. Eenmaal binnen, via een van de entrees of met de tapis roulant vanuit de parkeergarage, wordt die indruk bevestigd. De vloer is van natuursteen; grote, lichtgeaderde tegels in tinten grijs en bruin, onderling verscheiden maar nergens ‘dominant’, zetten de toon voor een palet van anthraciet, warme grijzen en kalkwit. De bewegwijzering is rustig en strak. Het teveel aan daglicht in de bestaande passages is door een vernieuwd plafond weggefilterd. Alle techniek (licht, ventilatie, wifi) is opgelost in de donkere zone onder de lichtstraten. De strakke ritmiek van geluidswerende lamellen wordt verzacht door het dag- en kunstlicht, wisselend in samenspel en intensiteit. De bovenlichten van de puien in de nieuwe, dubbelhoge passages bevatten een chroomstalen omlijsting. De omlijsting heeft zijn echo in de buitengevels en zorgt voor een subtiele mix tussen binnen en buiten. Transformatie De transformatie van Gelderlandplein voorziet in het realiseren van extra winkeloppervlak en horeca. Met het oog op het verlengen van de verblijfsduur is de interne winkelroute sterk verbeterd (een dubbele 8-structuur). Het accent ligt echter op de vernieuwde identiteit van het winkelcentrum als geheel. Het ontwerp brengt rust en helderheid met kwalitatief hoogwaardige materialen. Architect Frederik Vermeesch: “De opdracht vroeg om het ontwerpen van een evenwichtig, sterk en stijlvol kader voor de winkels. Tot in de details zie je dat terug. Als bezoeker kom je in een omgeving met allure. Door de rustige architectuur slagen we erin de gewenste uitstraling te bereiken, waarin de wensen van de winkeliers voorop staan.” Uit een inventarisatie van Bouwfonds Investment Management bleek eind 2013 dat bijna de helft van alle vierkante meters winkelcentra in Nederland, Frankrijk en Duitsland moet worden gemoderniseerd. Rijnboutt heeft momenteel de transformatie van verschillende toonaangevende retaillocaties in Nederland onder handen. Naast Gelderlandplein zijn dat de Barones in Breda, Hilvertshof in Hilversum en Nowadays in de Amsterdamse binnenstad. “De opgave is vaak dezelfde”, zegt Vermeesch, “maar de aanpak wordt steeds bepaald door de locatie. We kijken scherp naar wat de situatie vraagt om een optimaal functionerend winkelcentrum of winkelgebouw te creëren. Met ons ontwerp willen wij bijdragen aan een optimaal functionerend winkelcentrum of winkelgebouw. Onze architectuur is altijd dienend aan dat doel.” Het project Gelderlandplein past goed in de opdrachtenportefeuille van Rijnboutt. Het bureau heeft inmiddels een onbetwiste reputatie op het gebied van duurzame herbestemming van vastgoed en binnenstedelijke gebiedsontwikkeling. Over Rijnboutt Rijnboutt (architectuur, stedenbouw, landschap en strategie) ontwerpt en adviseert in de volledige breedte van de ruimtelijke opgave en op alle schaalniveaus, van interieur tot stedelijke ruimte en landschap. Het bureau staat voor een benadering die gericht is op samenwerking en heeft alle disciplines in huis om elke ruimtelijke vraag te beantwoorden.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het consortium R Creators opdracht verleend tot de herontwikkeling van de voormalige Knoopkazerne in Utrecht tot Rijkskantoor De Knoop. Het consortium R Creators, dat bestaat uit consortiumpartners Strukton, Ballast Nedam en Facilicom, heeft de economisch meest voordelige aanbieding gedaan in de Europese aanbesteding. De DBFMO-overeenkomst omvat ontwerp, bouw, onderhoud en exploitatie. Na ingebruikname in 2018 start de exploitatiefase met een looptijd van 20 jaar. De missie van R Creators is dat iedere gebruiker van het toekomstige rijkskantoor tevreden is. Ruimte, ritme, route en resultaat Het Rijksvastgoedbedrijf ontwikkelt het Rijkskantoor De Knoop aan de Croeselaan in Utrecht tot een modern kantoor. Verschillende rijksdiensten zullen hun intrek nemen in het gebouw. Rijkskantoor De Knoop wordt een gebouw waar gebruikers met plezier naar toe komen om te werken, te vergaderen en collega’s te ontmoeten. Het gebouw is qua uitstraling en invulling een meerwaarde voor de stad Utrecht en voor het Rijk. Als de Knoop in 2018 wordt geopend, is dit gastvrije gebouw klaar voor twintig jaar gebruik, dienstverlening en samenwerking. Het project behelst de combinatie van gedeeltelijke sloop, renovatie en uitbreiding op het terrein van de voormalige Knoopkazerne voor de realisatie van een gecombineerd kantoor- en vergadercentrum van circa 30.000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) voor de Rijksoverheid. Het gebied rondom Utrecht Centraal waar het Rijkskantoor De Knoop is gesitueerd, maakt onderdeel uit van het masterplan Stationsgebied Utrecht. Pps-project Bijzonder aan dit project is dat het in de vorm van een DBFMO-overeenkomst (Design, Build, Finance, Maintain and Operate) wordt uitgevoerd. Dit houdt in dat R Creators niet alleen verantwoordelijk is voor het ontwerp, de renovatie en de uitbreiding van het project, maar ook voor de financiering, het onderhoud, het beheer en de facilitaire dienstverlening. Kwaliteit staat voorop in het integrale voorstel van R Creators. De levensduurkosten van het nieuwe Rijkskantoor zullen lager zijn, doordat alle diensten door één en dezelfde partij in onderlinge samenhang worden ontworpen, gefinancierd, uitgevoerd en geëxploiteerd. De komende periode staat in het teken van het afronden en formaliseren van de contracten en de financiering. R Creators is inmiddels begonnen met de nadere planuitwerking. De uitvoering begint in 2015 en het Rijkskantoor zal begin 2018 in gebruik worden genomen, waarna een onderhouds- en exploitatiefase van 20 jaar zal starten. Betrokken partijen Opdrachtnemer is de vennootschap R Creators B.V. met als aandeelhouders Strukton Integrale Projecten (80%) en Facilicom PPS Contracten (20%). De uitvoerende partijen van R Creators zijn Strukton Worksphere, Ballast Nedam en Facilicom Bedrijfsdiensten. Het ontwerp dat het consortium R Creators heeft aangeboden is van de hand van de architecten Cepezed (gebouw), Fokkema & Partners (interieur) en Rijnboutt (stedenbouwkundige inpassing). Adviseurs van het consortium zijn verder Norton Rose Fulbright (lenders legal advisor), Allen & Overy (consortium legal advisor) en Rebelgroup (financial advisor). Zie ook website Rijksvastgoedbedrijf.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het voornemen om R Creators aan te wijzen als geselecteerde inschrijver voor het pps-project rijkskantoor de Knoop Utrecht. De voormalige Knoopkazerne Utrecht wordt herontwikkeld tot efficiënt en aantrekkelijk rijkskantoor met vergadercentrum en gastwerkplekken. De definitieve gunning is gepland op 23 juni 2015. Duurzaam partnerschap en gastheerschap Naast de gebruikelijke gunningcriteria voor een gebouw zijn in dit project duurzaam partnerschap en gastheerschap als gunningcriteria toegevoegd. Daarbij ligt voor het rijkskantoor de Knoop voor wat betreft duurzaamheid de focus niet alleen op het reduceren van energieverbruik en materiaalgebruik, maar ook op maximale flexibiliteit zodat het gebouw en de dienstverlening toekomstbestendig zijn. Compacte rijksdienst De overheid werkt aan een compacte rijksdienst en dat heeft consequenties voor de rijkshuisvesting. Het te ontwikkelen rijkskantoor de Knoop past in deze ontwikkeling. De Knoop gaat dienst doen als verzamelkantoor en is geschikt voor meerdere rijksoverheidsorganisaties. Door realisatie van de Knoop wordt in de regio Utrecht een forse besparing op de rijkshuisvesting bereikt. Maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat het werk van ambtenaren verandert, waardoor er behoefte is aan een andere werkomgeving. De Knoop ondersteunt het plaats- en tijdsonafhankelijk werken en biedt faciliteiten voor ontmoetingen, netwerken, overleggen en samenwerken. Rijkskantoor de Knoop biedt bovenal een gezonde, comfortabele en veilige werkomgeving. Het gebied rondom Utrecht Centraal waar de voormalige Knoopkazerne ligt maakt onderdeel uit van het masterplan Utrecht voor de vernieuwing van het centrum (CU 2030). Publiek Private Samenwerking (pps) R Creators heeft conform de Europese aanbestedingsregelgeving een inschrijving gedaan die, na een intensief beoordelingstraject op kwaliteitsaspecten, economisch als het meest voordelig is geselecteerd. Het rijkskantoor De Knoop wordt ontworpen, gerealiseerd en beheerd via een Publiek Private Samenwerking (pps) met een DBFMO-contract met een netto contante waarde van meer dan 100 miljoen euro. Dit betekent dat R Creators verantwoordelijk is voor het ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van het nieuwe gebouw, alsook een deel van de facilitaire dienstverlening. De opdracht kent na ingebruikname van het gebouw een exploitatiefase van 20 jaar. Rijkskantoor “De Knoop” opent in het voorjaar van 2018 haar deuren. Consortium Opdrachtnemer is de vennootschap R Creators B.V. met als aandeelhouders Strukton Integrale Projecten (80%) en Facilicom PPS Contracten (20%). De uitvoerende partijen van R Creators zijn Strukton Worksphere, Ballast Nedam en Facilicom Bedrijfsdiensten. Het ontwerp dat het consortium R Creators heeft aangeboden is van de hand van de architecten Cepezed (gebouw), Fokkema en Partners (interieur) en Rijnboutt (stedenbouwkundige inpassing). Zie website Strukton Zie website Rijksvastgoedbedrijf
Nieuwe winkels en woningen in monumentale panden In april begint in Leiden de transformatie van de omgeving van de Aalmarkt tot een levendig winkel- en verblijfsgebied. De gemeente Leiden en a.s.r. vastgoed ontwikkeling hebben hiertoe onlangs de koopovereenkomst getekend. Naar ontwerp van Rijnboutt wordt dit gebied, in het hart van de stad, grondig aangepakt. Met respect voor de monumenten komen er nieuwe woningen en winkelruimte bij. De oplevering staat gepland voor de tweede helft van 2016. Het Aalmarktproject is bedoeld om het winkelgebied in de Leidse binnenstad te vergroten en te versterken. ‘Op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente Leiden komen hier grotere winkels,’ licht architect Kees Rijnboutt toe. ‘Er zijn veel kleine historische pandjes in Leiden. Winkelformules die graag in grote panden zitten, kunnen hier geen plek vinden. Met dit project voegen wij iets toe wat er nog niet was. Dat is goed voor het vestigingsklimaat en de economie.’ Sinds de zomer van 2009 heeft Rijnboutt in samenwerking met a.s.r. vastgoed ontwikkeling en de gemeente Leiden intensief gewerkt aan het stedenbouwkundig plan, het beeldkwaliteitsplan en het architectonisch ontwerp van het Aalmarktgebied en het Stadsgehoorzaalblok. Binnenkort begint de uitvoering van deze plannen, waardoor een echt winkelcircuit ontstaat dat de Leidse binnenstad een enorme boost zal geven. Oud en nieuw Het gaat om grote nieuwe winkelunits van circa 300 tot 3.000m², en 21 sfeervolle appartementen. Het ontwerp van Rijnboutt combineert bestaande monumentale panden met nieuwbouw. Deze ontmoeting van oud en nieuw zorgt voor een bijzondere, aantrekkelijke sfeer. Qua vormgeving, massaopbouw en materialisatie sluit het complex aan op de fijnmazige structuur van de Leidse binnenstad. Het monumentale karakter van de bestaande gebouwen blijft behouden. ‘Het gaat om acht gemeentelijke en acht rijksmonumenten,’ zegt Kees Rijnboutt. ‘Dat plaatste ons voor een grote uitdaging: hoe kun je dan toch bestaande winkelpanden vergroten?’ De gevonden oplossing heeft iets weg van een chirurgische ingreep. In het Stadsgehoorzaalblok worden enkele monumentale panden respectvol samengevoegd, waardoor grotere winkelunits ontstaan. ‘Die complexiteit maakt dit project zo fascinerend,’ zegt Wally Glashouwer, projectleider namens Rijnboutt. ‘Het aanhelen van nieuwbouw met bestaande monumentale panden is een uitdagende ontwerpopgave. Het is ook technisch ingewikkeld, onder meer door hoogteverschillen in het terrein en door de aanleg van een kelder te midden van de historische bebouwing.’ Nieuwe straat, andere brug Door een doorbraak in het Stadsgehoorzaalblok ter hoogte van het gat van Van Nelle wordt de verbinding tussen de Haarlemmerstraat en de Breestraat sterker. Deze compleet nieuwe winkelstraat, de Catharinasteeg, gaat samen met de nieuwe Catharinabrug en het naastgelegen Waagblok zorgen voor een sterke verbetering van het winkelcircuit. Ook komt er een nieuwe stadstuin, het Catharinahof. Deze unieke binnentuin (met een monumentale boom) zal een verrassend verblijfs -en rustpunt vormen in de drukke binnenstad van Leiden.In de Catharinasteeg komt een mix van grote en middelgrote winkelruimten (in totaal 5.700 m2), met daarboven appartementen. Leiden krijgt er dus een nieuwe straat bij, maar ook een andere brug. Glashouwer vindt vooral deze ingreep typerend voor deze complexe operatie in dichtbebouwd stedelijk gebied: ‘Het is passen en meten. Die brug schuiven we een klein stukje op. Waarom? Omdat het winkelend publiek zo precies een goede en logische toegang krijgt tot de nieuwe winkelstraat.’ ‘Behoud en herbestemming van monumentale gebouwen vormen per definitie een duurzame ingreep,’ zegt Rijnboutt. Maar de duurzaamheidsambities aan de Aalmarkt gaan verder dan het geven van nieuw leven aan oude gebouwen. Opdrachtgever a.s.r. vastgoed ontwikkeling wil een BREEAM-duurzaamheidsscore van drie sterren. Zie ook Persbericht a.s.r. vastgoed ontwikkeling
Persbericht, 16 januari 2015 Wonen in het hart van Vlaardingen, met een fantastisch uitzicht op de Nieuwe Maas. Misschien wel in een appartement in een van de oude, stoere pakhuizen aan de kade. Dat kan werkelijkheid worden. En er is nog veel meer mogelijk. De gemeente Vlaardingen zet vandaag (16 januari 2015) de handtekeningen onder de overeenkomst over de ontwikkeling van de Rivierzone. Rijnboutt is verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige opzet, het landschappelijk ontwerp en de supervisie over de architectuur. De Rivierzone is een strook van ongeveer 5 kilometer lang aan de Vlaardingse Nieuwe Maas. Hier wordt gewoond (zo’n 800 huishoudens) en gewerkt, onder meer op de bedrijventerreinen ’t Scheur en De Vergulde Hand. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. De Koningin Wilhelminahaven heeft zich ontwikkeld tot een populair uitgaansgebied. Met zijn oude havengebouwen, stoere pakhuizen en weidse vergezichten over het water is vooral het zogenoemde Kerngebied van de Rivierzone een bijzondere locatie. Dit gedeelte (zo’n 70 hectare) ligt mooi aan de Nieuwe Maas, rondom de Buitenhaven, dichtbij het centrum en het station. Aansluiting De gemeente Vlaardingen heeft al jarenlang plannen om op deze plek de stad weer beter met de rivier te verbinden. Begin 2012 werden marktpartijen uitgenodigd om met voorstellen in deze richting te komen. Aan het eind van dat jaar koos de gemeente na een grondige afweging voor het plan van de combinatie, ontwikkelaar OMA. Amsterdam, bouwer Kroon & De Koning (VolkerWessels), Rijnboutt en adviesbureau Arcadis. Nu de ontwikkelovereenkomst is ondertekend, kan worden gestart met de uitvoering van de ambities. De Rivierzone transformeert de komende jaren tot een boeiend, gemengd stedelijk gebied, waar wonen, werken en recreëren hand in hand gaan. De relatie tussen het oude centrum, de haven, het station en de rivier komt daardoor veel beter uit de verf. Flexibel ‘De kracht van het plan is de flexibele opzet,’ zegt stedenbouwkundige en landschapsarchitect Richard Koek van Rijnboutt. ‘We kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Kernpunt is dat er plaats is voor een breed scala aan bestemmingen die passen bij de kwaliteiten van het gebied. Er is ruimte voor wonen, maar ook voor bedrijvigheid, onderwijsvoorzieningen die gerelateerd zijn aan de maakindustrie, horeca en zorginstellingen. We hebben expres geen dichtgetimmerd uitvoeringsplan gemaakt, maar een ruimtelijke en programmatische studie naar de sterke punten van dit gebied en naar de mogelijkheden op deze plek.’ Bij die mogelijkheden valt te denken aan herbestemming van (industriële) gebouwen, nieuwbouw (in duidelijk onderscheiden woonmilieus), betere verbindingen en mooiere publieke ruimten. Maar het plan omvat ook een ontwikkelstrategie. Daarin is nadrukkelijk ruimte voor particulier initiatief, sociaaleconomische vernieuwing, zorg en onderwijs, en voor goed gebruik van het bijzondere cultuurhistorisch erfgoed op deze plek. Richard Koek: ‘Eigenaren van gebouwen in dit gebied kunnen aanhaken. Als het goed is, gaat dit plan initiatieven bij anderen losmaken. Er gaat dus veel meer gebeuren dan wij kunnen bedenken. Zo verwachten we dat woningcorporaties hun bezit uit de jaren zestig en zeventig gaan aanpakken. En gezien het groeiend aantal oudere bewoners in Vlaardingen, die vaak gehecht zijn aan hun woonplaats, verwacht ik ook nieuwe initiatieven op het gebied van wonen en zorg in het gebied. Daar is zeker ruimte voor.’ Transformeren Langzaam maar zeker, gedurende tien jaar of langer, zal de Rivierzone transformeren van een haventerrein naar een aantrekkelijke woonplek. Rijnboutt is daarbij verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijke inrichting, plus de beeldkwaliteit van de architectuur. ‘Vanaf nu zal elk jaar weer iets meer in het gebied te beleven zijn,’ zegt Richard Koek. ‘We gaan de visie nu uitwerken in uitvoerbare plannen. Zo gaan we een mooie stationsbuurt maken waarmee je “de stap over de dijk” makkelijker maakt. We gaan aan de rivier bouwen, om de bijzondere kwaliteiten daar extra te benutten. Met nieuwbouw gaan we het havengebied activeren, zodat het meer bezoekers en gebruikers trekt. En we gaan het gebied langs de oude haven en de Touwbaan langzaam opwaarderen door nieuwbouw, herbestemming en herinrichting.’ Hij beklemtoont dat het lokale bedrijfsleven, instellingen en organisaties in Vlaardingen volop gaan participeren in de plannen. Ook is er uitvoerig aandacht voor waterveiligheid (het gebied ligt buitendijks), geluidhinder en andere milieukwesties.
Rijnboutt ontwerpt transformatie aan De Savornin Lohmanplein, Den Haag Vandaag (10 december 2014) start de Haagse wethouder Joris Wijsmuller de ontmanteling van de gevel van de Thorbecke-kantoortoren aan het De Savornin Lohmanplein in Den Haag. Het is het begin van een ingrijpende renovatie. Van het kantoorpand uit 1968 wordt een woontoren gemaakt, naar ontwerp van de architecten van Rijnboutt. Bewoners hebben straks een schitterend uitzicht op de zee en de stad. Nederland heeft de grootste kantorenleegstand in Europa. Volgens cijfers van makelaar DTZ Zadelhoff stond medio 2014 ongeveer 7,8 miljoen m2 leeg, dat is 15,7% van de totale kantorenvoorraad. Taskforces en expertteams proberen al jaren een oplossing te vinden voor dit probleem. Transformatie van lege kantoren naar woningen is een veelgenoemde optie. Dat is lang niet altijd eenvoudig. Veel kantoorpanden staan op weinig aantrekkelijke locaties. Ook levert de transformatie vaak bouwkundige problemen op. Waar zo’n transformatie wél slaagt, is vaak sprake van een goede locatie, een kansrijk gebouw, een ondernemende eigenaar/ontwikkelaar en een architect met gevoel voor de mogelijkheden. Die combinatie is aanwezig op het De Savornin Lohmanplein in Den Haag. Eigenaar Urban Interest gaf opdracht om de kantoortoren op deze plek te transformeren tot een woongebouw. De locatie leent zich daar perfect voor: goede verbindingen en voorzieningen, ruime parkeermogelijkheden, een locatie dichtbij de zee én de binnenstad. Het robuuste gebouw maakt de transformatie bovendien goed mogelijk. Toren De Thorbecketoren is onderdeel van een multifunctioneel, modernistisch complex uit 1968, een ontwerp van architect Piet Zanstra (1905-2003). Op een plint van winkels staat een compositie van drie volumes: de Treubflat (woningen, 8 lagen), de Thorbecketoren (kantoren, 16 lagen) en een restaurantpaviljoen. Bovenop de winkels wordt geparkeerd. Bij het ontwerp voor de woontoren wordt het oorspronkelijke concept gerespecteerd, zegt architect Frederik Vermeesch. ‘We hebben inspiratie opgedaan door Zanstra’s oeuvre heel goed te bestuderen. Een kleinere woontoren van hem staat aan de Conradkade in Den Haag. De verfijning die je daar ziet, hebben wij in ons ontwerp voor de Thorbecketoren ook doorgevoerd. De toren behoudt de krachtige uitstraling, maar verzoent die met de verfijning en kwaliteit die wonen tegenwoordig vereist.’ De transformatie is gebaseerd op de bestaande gebouwstructuur. De belangrijkste en opvallendste toevoeging zijn de balkons. Deze zijn zo vormgegeven dat de toren verticaal wordt geleed. Hierdoor wordt het gebouw slanker en minder lomp. Tegelijkertijd gaan de woonkwaliteit en flexibiliteit omhoog. Bovendien ontstaat er een verfijning in de kenmerkende horizontale stroken. Renovatie Bij de renovatie wordt de huidige gevel geheel vervangen. Om aan te sluiten op het ontwerp van Zanstra zullen gelijksoortige materialen worden toegepast. Details en kozijnen worden uitgevoerd in aluminium (gepoedercoat in een warme antracietkleur), de borstweringen in gestraald architectonisch beton in een lichte kleur. Het gebouw verdraagt die ingrepen moeiteloos, licht Vermeesch toe. ‘Omdat de borstweringen geen onderdeel zijn van de hoofddraagconstructie, kunnen we ze vervangen. Dankzij de overcapaciteit in de draagkracht kunnen we de ruime, karakteristieke balkons maken. Diezelfde overcapaciteit maakt het mogelijk twee bouwlagen bovenop het gebouw toe te voegen. Opeens heb je dan een fraaie woontoren met een prachtig uitzicht.’ Vanuit de woningen moet het uitzicht straks fenomenaal zijn: de ene zijde kijkt uit op de Noordzee, aan de andere kant hebben de toekomstige bewoners een spectaculair zicht op het Haagse stadscentrum. Dit aspect komt tot uitdrukking in de nieuwe naam: Bellavista. 116 luxe appartementen In totaal komen er 116 luxe afgewerkte huurappartementen in het gebouw (vanaf de derde verdieping). Het woningaantal per laag varieert van zes tot acht. De begane grond van de toren houdt zijn functie, de eerste en tweede verdieping krijgen een commerciële functie, waarbij de eerste verdieping vanuit het parkeerdek kan worden ontsloten. Duurzaamheid is steeds een belangrijk uitgangspunt. Het gebouw wordt in zijn geheel hergebruikt. Verder worden dubbel glas, zonnepanelen en energiezuinige LED-verlichting toegepast. De woontoren heeft straks een energielabel A. Na de symbolische handeling van wethouder Wijsmuller zal de ontmanteling van de oude gevel plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2015. Daarna wordt het pand gerenoveerd. Vanaf maart 2015 kunnen geïnteresseerden zich inschrijven voor huur van de appartementen. Naar verwachting is de oplevering in 2016. Urban Interest heeft ook plannen voor herontwikkeling van het winkelcentrum.
In het afgelopen decennium zijn met enige regelmaat discussies gevoerd over en verkenningen gedaan naar de zuidelijke stadscontour van Dordrecht. Belangrijk onderdeel van de verkenningen is de ontwikkeling van de Westelijke Dordtse Oever. Hiervan moet het meest zuidelijk gelegen deel, Dordtse Kil IV, de zuidelijke poort naar de Randstad gaan vormen. Afgelopen jaar heeft Rijnboutt in nauwe samenwerking met de Gemeente Dordrecht gewerkt aan een concretisering van de ontwikkelplannen voor Dordtse Kil IV. Dit heeft geleid tot een definitief stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan. Met de ontwikkeling van het logistiek park Dordtse Kil IV (circa 105 ha bruto) wil Dordrecht tegemoet komen aan de groeiende behoefte aan bedrijventerreinen voor de (boven-)regionale markt. Met Dordtse Kil IV richt de gemeente zich nadrukkelijk op de logistieke sector, waarbij zij zich kan beroepen op de bijzondere kwaliteit van de vestigingslocatie. De komende decennia zal de Dordtse Kil IV transformeren van een polderlandschap naar een onderdeel van het stadslandschap van Dordrecht. Om in de verwachte lange ontwikkeltermijn samenhang te bereiken en flexibiliteit te bieden is het stedenbouwkundig ontwerp opgezet als raamwerk. In het raamwerk is de openbare ruimte bepaald, zijn de inrichtingsprincipes vastgesteld en zijn bouwvelden benoemd waarvan de condities zijn vastgesteld in een beeldkwaliteitsplan. Het raamwerk geeft de ruimte om veranderingen in de markt te kunnen accommoderen. In de ontwikkeling van het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met verschillende scenario’s. De bouwvelden kunnen op meerdere wijzen worden ingericht. Dat betekent dat het plan mee kan veranderen met de behoefte van de stad, de regio en gebruikers. Met de vaststelling van de het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad 23 september j.l. gaat de planvorming een nieuwe fase in. Ter voorbereiding op het publieke traject wordt de komende tijd gewerkt aan het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan en een milieueffectrapportage.
Woensdag 4 september 2013 is welstand akkoord gegaan met het ontwerp voor de transformatie van de Thorbecketoren in Den Haag. De toren verschiet van kleur, van kantoor naar wonen. De begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping van de toren zijn multifunctioneel (winkels, voorzieningen, kantoren, horeca). Vanaf de derde verdieping is de functie wonen. Het woningaantal per laag varieert van 6 tot 8. Totaal komen er 116 woningen. Deze toren van 16 lagen maakt onderdeel uit van een groter complex met winkelcentrum aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag. Het complex, naar een ontwerp van de architect Zanstra, kenmerkt zich door een “bruut” modernisme, expressief en met grote dimensies. De Thorbecketoren heeft nog steeds zijn brute karakter. Het ontwerp tracht de krachtige uitstraling te behouden en te verzoenen met een verfijning en kwaliteit die de woonfunctie vereist. Bij de renovatie van de Thorbecketoren wordt de huidige gevel integraal vervangen. Om aan te sluiten op het ontwerp van architect Piet Zanstra, zullen opnieuw gelijksoortige materialen gebruikt worden: details en kozijnen in aluminium (gepoedercoat in een donkerbruin-grijze kleur), en borstweringen in prefab-beton in een lichte kleur. De belangrijkste toevoeging aan het volume van de toren zijn de balkons. Deze balkons zijn zo vormgegeven dat de toren verticaal wordt geleed. Hierdoor lijkt de toren slanker.
Het kantoor van Zonnehuisgroep Amstelland is verhuisd naar de Laan van de Helende Meesters. Na de verhuizing is er meer opleidingsruimte: belangrijk omdat zij hoge eisen stelt aan de kwaliteit van de zorg en sinds enkele jaren terugkerende verplichte scholingen en trainingen voor medewerkers nodig is. Het kantoor en de opleidingsruimten bevinden zich daar op de begane grond van het project de Ontmoeting.
PERSBERICHT Amsterdam, 17 juni 2014 Winkelcentrum Gelderlandplein in Amsterdam wordt uitgebreid en krijgt een nieuw gezicht. Eigenaar Kroonenberg Groep en ontwikkelaar Multi Vastgoed brengen het succesvolle winkelgebied in Buitenveldert een nieuwe toekomst. Rijnboutt architecten tekent voor het ontwerp. Het winkelcentrum wordt groter, opent zich naar buiten en krijgt een stijlvol voorkomen, waarmee het aansluit bij de internationale allure van de nabijgelegen Zuidas. Fase 2 van de werkzaamheden is onlangs gestart. In 1968 werd het (toen nog niet overdekte) winkelcentrum Gelderlandplein geopend door de Amsterdamse burgemeester Ivo Samkalden. In 1997 vond een eerste grote verbouwing plaats. Daarbij werden de binnengalerijen overdekt en kantoren en woningen toegevoegd. De huidige verbouwing, die in 2015 wordt afgerond, markeert een volgende stap. De marktpositie van het winkelcentrum is vanaf het begin heel sterk, mede door beeldbepalende luxe speciaalzaken en boetieks, naast filialen van bekende winkelketens. Door de groeiende aantrekkingskracht ontstond behoefte aan uitbreiding van het winkelaanbod. Dat gebeurt nu. In de eerste fase (inmiddels opgeleverd) is een deel van de passage gerealiseerd die een nieuwe, duidelijker route in het winkelcentrum aanbrengt. De huidige fase zorgt voor uitbreiding en verbetering. Als de verbouwing volgend jaar is voltooid, heeft het winkelcentrum er circa 7.000 vierkante meter bijgekregen. Maar de transformatie zit ‘m niet alleen in extra ruimte. Het winkelcentrum wordt vooral uitnodigender en stijlvoller. Architect Frederik Vermeesch: ‘Zoals wel meer Nederlandse winkelcentra ligt Gelderlandplein op een uitstekende plek. Het functioneert heel goed. Maar om dat zo te houden, moet je iets aan de uitstraling doen. Die zou beter kunnen, zeker als je bedenkt dat je hier vlakbij de groeiende Zuidas bent met zijn kosmopolitische allure.’ De architectonische ingrepen van Rijnboutt zijn erop gericht de heldere, maar nogal introverte lay-out en de uitstraling van het winkelcentrum te verbeteren. ‘Wij zorgen voor een duidelijk gezicht,’ zegt Vermeesch. ‘Als je er nu langs rijdt, zie je aan de buitenkant niet goed hoe sterk de kwaliteiten binnen zijn. Dat gaan we veranderen door duidelijke entreegebieden te creëren en winkels vanaf de buitenkant goed zichtbaar te maken. Ook de algehele uitstraling wordt verbeterd.’ In plaats van de huidige vijf entrees krijgt het winkelcentrum er drie. Die worden zeer aansprekend, onder meer door majestueuze luifels die de ingangen markeren. Ook komt er nieuwe, hoogwaardige horeca aan de buitenzijde bij de Van Leijenberghlaan en de A.J. Ernststraat. Dat zorgt voor meer levendigheid, ook buiten de normale openingstijden. En niet alleen aan de buitenkant verandert er wat. Binnen zijn de nieuwe passages straks hoog en breed. Het teveel aan daglicht in de bestaande passages wordt door een geheel nieuw plafond weggefilterd. Daardoor ontstaat een uitgebalanceerde sfeer van licht, ruimte en transparantie en neemt het comfort bovendien sterk toe. Het ontwerp van Rijnboutt brengt rust en helderheid met kwalitatief hoogwaardige materialen. Vermeesch: ‘Natuursteen op de vloer en een terughoudend kleurenpalet scheppen een evenwichtig, sterk en stijlvol kader voor de winkels. Tot in de details zie je dat terug. De mooie ventilatoren aan het plafond bijvoorbeeld. Die zijn speciaal voor Gelderlandplein ontwikkeld. De bewegwijzering is rustig en strak. Als bezoeker kom je in een omgeving met allure. Door de rustige architectuur slagen we erin de gewenste uitstraling te bereiken, waarbij de wensen van de winkeliers voorop staan.’ Uit een inventarisatie van Bouwfonds Investment Management bleek eind 2013 dat bijna de helft van alle vierkante meters winkelcentra in Nederland, Frankrijk en Duitsland moet worden gemoderniseerd. Rijnboutt heeft momenteel de transformatie van verschillende toonaangevende retaillocaties in Nederland onder handen. Naast het Gelderlandplein zijn dat de Barones in Breda en Hilvertshof in Hilversum. De opgave is vaak hetzelfde, zegt Vermeesch, maar de aanpak wordt steeds bepaald door de locatie. ‘We kijken altijd scherp naar wat de situatie vraagt. We willen vooral bijdragen aan een zo goed mogelijk functionerend winkelcentrum. Onze architectuur is altijd dienend aan dat doel.’ Het project Gelderlandplein past goed in de opdrachtenportefeuille van Rijnboutt. Het bureau heeft inmiddels een onbetwiste reputatie op het gebied van duurzame herbestemming van vastgoed en binnenstedelijke gebiedsontwikkeling.
Bart van der Vossen spreekt donderdag 5 juni op de Provada 2014 in een dagbijeenkomst over Co-creatie in de praktijk. Hij is betrokken bij de revitalisatie van de winkelcentra Hilvertshof in Hilversum, De Barones in Breda en de transformatie van een aantal winkels in de Hoogstraat in Rotterdam. “Rijnboutt levert meer dan ontwerp, het gaat bovenal om samenwerking.” De bijeenkomst is georganiseerd door Retailvisie, een multidisciplinair platform waarbij het draait om retailactivatie. Op woensdag 4 juni wordt op de Provada de StiB-award uitgereikt. The Bank in Amsterdam is één van de genomineerden. Daarnaast is Rijnboutt in diverse stands op de Provada zichtbaar. Bij de stand van ASR vastgoed is een maquette te zien van het plan voor de Aalmarkt in Leiden. Ook de gemeente Leiden besteedt aandacht aan het plan in hun stand. Bij de stand van Kroonenberg Groep is informatie verkrijgbaar over de retaillocaties De Barones in Breda, Hilvertshof in Hilversum en Gelderlandplein in Amsterdam Buitenveldert. Voor alle locaties ontwerpt Rijnboutt aan de transformatie van de winkelcentra. Het ontwerp van Rijnboutt voor de herontwikkeling van het luxe kantoorpand aan het Concertgebouwplein is als maquette te bewonderen. De kantoren- en bedrijvenlocaties Beukenhorst en Schiphol Trade Park in de Haarlemmermeer zijn ook vertegenwoordigd. Rijnboutt is de ontwerper van het stedenbouwkundig plan van Beukenhorst Zuid en heeft zitting in het Kwaliteitsteam Beukenhorst Zuid. Op de naastgelegen kavel Boerderij Den Burgh is het VO-inrichtingsplan voor de buitenruimte uit de hand van Rijnboutt. Bij Schiphol Trade Park is Rijnboutt betrokken bij de stedenbouwkundige planbegeleiding voor initiatiefnemers die zich daar willen vestigen. Op de stand van Bouwinvest is informatie te vinden over de transformatie van het C&A-gebouw aan het Damrak en de nieuwe flagshipstore van ZARA.
PERSBERICHT: Rijnboutt ontwerpt twee winkelwarenhuizen Het Rokin in Amsterdam krijgt allure. Op de plaats van het voormalige hoofdkantoor van Fortis, Rokin 55, verrijzen in opdracht van Emmes Group twee nieuwe flagshipstores, waarvan één bestemd voor Marks & Spencer. Het ontwerp van Rijnboutt architecten grijpt terug op een glorieuze periode in de geschiedenis van Amsterdam. In 2014 beginnen de sloop- en bouwwerkzaamheden. Het gehele project wordt voltooid in 2016. Dat Rokin 55 verdwijnt, zal weinig mensen pijn doen. Een opiniepeiling van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad wijst uit dat 81 procent van de respondenten dit kolossale, leegstaande bankgebouw uit 1987 niet wil behouden. Men pleit voor ‘mooie nieuwe architectuur’. Wat Rijnboutt architecten betreft refereert ‘mooie nieuwe architectuur’ op deze plek straks in maat, schaal en vormgeving aan de tijd dat Amsterdam een tweede Gouden Eeuw beleefde: het laatste kwart van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Architect Frederik Vermeesch: ‘Het was de tijd van cityvorming, van schaalvergroting en democratisering. Amsterdam kreeg grotere kantoren en winkelmagazijnen, zoals Maison de Bonneterie aan het Rokin, of Industria, bij de Dam.’ Ook de Bijenkorf en de Beurs van Berlage dateren uit die bloeiperiode. Qua schaal en korrelgrootte sluiten beide nieuwe panden straks weer aan bij het stedenbouwkundig beeld ter plaatse. Vermeesch: ‘Het Fortis-pand deed dat niet, door die uitzonderlijk brede gevel van 80 meter. Deel je dat gebouw in tweeën, dan past de korrel veel beter in de ontwikkeling van Amsterdam op deze plek.’ De twee nieuwe winkelgebouwen, elk 6.000 vierkante meter, krijgen respectievelijk zes en zeven bouwlagen en worden gebouwd op de bestaande fundering en kelder. De winkels zijn straks transparant, uitnodigend en aantrekkelijk voor het publiek, zodat de stad hier veel levendiger wordt. Ook gaat de verbinding tussen Rokin en Nes er flink op vooruit. Het gebouw aan het Nesplein krijgt een tweede entree, waardoor er een doorloopwinkel ontstaat. Tussen de gebouwen komt een nieuwe steeg, aansluitend op de Sint Pieterspoortsteeg: een prettige open doorgang naar de Nes en het pleintje bij de Brakke Grond. De winkelgebouwen zijn aan het brede Rokin rijziger dan aan de smalle Nes. De gevels passen in de respectievelijke gevelwanden: kosmopolitisch, open en groots aan het Rokin; terughoudend, kleinschaliger en geslotener (‘stoerder’, aldus Vermeesch) aan de Nes. Gekozen is voor duurzame en traditionele materialen, zoals baksteen, natuursteen, leien, staal, zink en glas. ‘We hebben ons laten inspireren door de typische warenhuisarchitectuur,’ zegt Vermeesch. ‘Met ons ontwerp beantwoorden we de vraag: hoe kun je met klassieke architectuurmiddelen een modern warenhuis maken? Het heeft geleid tot twee gebouwen met een eigen karakter.’ Dat laatste is cruciaal, want een flagshipstore is veel meer dan een winkel. Het is de manier waarop winkelketens hun merk presenteren aan het publiek. Dat publiek shopt thuis in de webwinkel, maar de echte beleving komt van dit soort beeldbepalende warenhuizen. Wereldwijd is er een trend naar steeds meer en grotere flagshipstores op bijzondere locaties. De ontwikkeling aan het Rokin past daarbij. De nieuwe, ruime panden zijn de opmaat tot een facelift voor het gehele Rokinkwartier, dat een mix van retail, horeca en woningen toevoegt aan de binnenstad. De openbare ruimte van het Rokin wordt hoogwaardig en met allure ingericht, als onderdeel van het project De Rode Loper van de gemeente Amsterdam. Pal voor de twee nieuwe gebouwen komen de ingangen van het station Rokin van de NoordZuidlijn en de bijbehorende parkeergarage. Het nieuwbouwproject past bij het profiel van Rijnboutt, dat zich optimaal thuis voelt in het spanningsveld tussen de randvoorwaarden die een binnenstedelijke omgeving stelt én de eisen van 21e-eeuwse gebruikers. Er gebeurt hier méér dan het simpele toevoegen van twee nieuwe winkels, zegt Vermeesch: ‘In de negentiende eeuw droomde men van een flaneerboulevard voor Amsterdam, zoals Antwerpen die heeft met de Meir. Die droom is nooit uitgekomen. Ik zou het fantastisch vinden als straks het Damrak en het Rokin zo’n boulevard zijn. We hebben die stedelijke ruimte dan teruggegeven aan de Amsterdammers, met een kwaliteit die de stad nu nog mist.’
Van 4 t/m 6 juni is er weer de Provada, het jaarlijks ontmoetingspunt van de vastgoedbranche. Ondanks de sterk veranderende omstandigheden, toch nog altijd dé plaats voor nieuws op het gebied van project- en gebiedsontwikkeling. Ruim 100 stands bieden een beeld van de mogelijke toekomst van Nederland. Ook Rijnboutt is goed vertegenwoordigd. Niet met een eigen stand, maar op verschillende plekken zijn onze projecten wel prominent aanwezig. Bij Bouwinvest goede projectinformatie over Damrak en Nieuwendijk in Amsterdam, bij Kroonenberg Groep over het Gelderlandplein en het Concertgebouwplein, bij de gemeente Leiden en bij ASR Vastgoed over het Aalmarkt-project, en bij ASR Vastgoed ook over het centrum van Waddinxveen. Naast maquettes en 3D-impressies zijn er ook nieuwe middelen ingezet als 3D-films met een hoge visuele kwaliteit.
Lesley Bamberger, eigenaar/directeur van Kroonenberg Groep, is vanmiddag uitgeroepen tot winnaar van de Vastgoedmarkt Award 2012/2013 tijdens het jaarlijkse Vastgoedmarkt Trends Congres. Hij kreeg de prijs uit handen van Pieter Hendrikse (CEO van CBRE Global Investors EMEA), de prijswinnaar van vorig jaar, en Toine Al, hoofdredacteur a.i. van Vastgoedmarkt. Bamberger kwam na een zorgvuldige weging van de stemmen van Vastgoedmarktlezers en een redactieberaad als winnaar uit de bus. De redactie prijst de vaste koers van Bamberger, nooit van zijn stuk gebracht door de vastgoedgekte in de vette jaren én vastgoedmalaise in de huidige magere jaren. Zijn conservatisme, zowel op het gebied van financiering, projecten en type vastgoed, paart hij aan gedurfd ondernemerschap. Met deze combinatie van eigenschappen wist hij sinds zijn aantreden in 1996 een crisisbestendige vastgoedportefeuille van 800 miljoen gulden uit te bouwen tot een slordige 2 miljard euro. Voorlopige kroon op zijn werk is The Bank, de internationaal geroemde herontwikkeling van het voormalige ABN-Amro-hoofdkantoor in hartje Amsterdam. Zijn rotsvaste geloof in de locatie en de kwaliteit van het gebouw The Bank bleek meer dan gerechtvaardigd; ook in crisistijd slaagde hij erin de 25.000 m2 kantoorruimte en 7.000 m2 winkelruimte en voorzieningen te verhuren. Behalve Bamberger wisten ook genomineerden Kees van Harten, René Hogenboom en Henk Jagersma zich het afgelopen jaar bijzonder te onderscheiden in de markt. Van Harten slaagde erin als medeoprichter van Capital Value om in crisistijd een nieuwe vastgoedadviseur op de nationale kaart te zetten. Hogenboom blijft als directeur Altera Vastgoed met zijn sectoraal vastgoedfonds Altera een rots in de branding voor vele institutionele beleggers. En Jagersma houdt als CEO van Syntrus Achmea Real Estate & Finance bijna in zijn eentje de nieuwbouwmarkt aan de praat door anticyclisch te investeren in nieuwe woningen en winkels. Winnaar Bamberger ontving naast een oorkonde ook een van hem geschilderd portret van kunstschilder Hans Sprangers. De prijs is voor de twaalfde keer toegekend. Eerdere winnaars waren Jan Doets (ING RE), Hans van Veggel (Multi), Cor van Zadelhoff, Ton Meijer (MAB), Karin Laglas (Rodamco Europe), Coen van Oostrom (OVG), Jaap Gillis (Redevco), Peter Keur (FGH Bank), Isaäc Kalisvaart (MAB Development), Marijn Snijders (Jones Lang LaSalle) en Pieter Hendrikse (CBRE Global Investors Emea). Bron: Vastgoedmarkt
De Nijmeegse brouwerij Oersoep brouwt ‘gelaagde en complexe’ bieren en maakt daarbij zoveel mogelijk gebruik van biologische en lokale grondstoffen. Naast de brouwerij vormt de horecagelegenheid een belangrijk onderdeel van de exploitatie. Bezoekers kunnen kiezen uit een breed scala van bieren en andere biologische- en streekproducten die bovendien in de bijbehorende winkel verkrijgbaar zijn. Oersoep dankt de uitverkiezing mede aan het voornemen om in en om de brouwerij leerwerkplekken voor jongeren te creëren. In samenwerking met het Regionaal Er komt een biologische bierbrouwerij met winkel en horecagelegenheid in het voormalige waterpompstation aan de Vossenpelssestraat in Lent. Oersoep is door een jury aangewezen als winnaar van de prijsvraag die de gemeente Nijmegen in het najaar van 2012 uitschreef om te komen tot een nieuwe bestemming voor het voormalige pompstation. Oersoep heeft tot medio april de tijd om de haalbaarheid van het plan te waarborgen. Daarna kan de koopovereenkomst worden getekend. Jongeren Loket worden jongeren betrokken bij de verbouwing van het pompstation of het werk in de brouwerij, het horecagedeelte of de winkel. Daarnaast wil Oersoep jongeren vragen rondleidingen of PR-activiteiten voor de brouwerij te organiseren. De plannen van Oersoep doen recht aan de historie van het pompstation; de brouwer schenkt in de horeca-gelegenheid -naast bier- minimaal tien soorten bronwater. Daarnaast wil Oersoep in het pand twee tappunten met water creëren en op de grens met park Lingezegen een join-the-pipe-pomp waar mensen zelf water kunnen tappen. Ook in de naastgelegen speeltuin is water een centraal element. Oersoep wil het voormalige pompstation in oude staat herstellen; dichtgemetselde ramen worden teruggeplaatst, de kleurstellingen hersteld en twee buitentanks in goede staat gebracht. In het pand blijft tenminste één tank behouden. Over de grote waterleidingen wordt een transparante vloer gemaakt. De gemeente ontving tien inzendingen voor een nieuwe bestemming van het voormalige pompstation in Lent. Vijf daarvan voldeden aan de gestelde eisen en zijn aan de jury voorgelegd. De jury bestond uit: wethouder Jan van der Meer, Bart van der Vossen (lid Ruimtelijk Kwaliteitsteam Waalsprong Nijmegen) en Paul Goedtknegt (stedenbouwkundige gemeente Nijmegen).
Op 31 januari is voor het Stadsgehoorzaalblok de omgevingsvergunningsaanvraag door ASR Vastgoed Ontwikkeling ingediend. Met deze aanvraag is de volgende fase van het Aalmarkt project ingeluid. Inmiddels is ook de omgevingsvergunning van het Haarlemmerstraatblok vergund. Het Aalmarktproject bestaat uit vier delen. Met de herontwikkeling van het Waagblok (Kentie en Partners Architekten), het Haarlemmerstraatblok, het Stadsgehoorzaalblok (Rijnboutt) en de openbare ruimte (gemeente Leiden) wordt het winkelgebied in de Leidse binnenstad vergroot en daarmee ook versterkt. Rijnboutt heeft sinds de zomer van 2009 in samenwerking met ASR Vastgoed Ontwikkeling en de gemeente intensief gewerkt aan het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan van het Aalmarktgebied en de architectonische uitwerking van het Haarlemmerstraatblok en het Stadsgehoorzaalblok. Het Stadsgehoorzaalblok heeft een omvang van 5.700 m² bruto vloeroppervlak en bestaat uit winkelunits van verschillende omvang, horeca en 15 woningen. In het ontwerp worden bestaande monumentale panden, met behoud van het monumentale karakter, samengevoegd en gecombineerd met nieuwbouw. Door de combinatie van historische en moderne architectuur ontstaat er een heel bijzondere en aantrekkelijke sfeer. In zijn vormgeving, massa opbouw en materialisatie sluit het complex aan op de fijnmazige structuur van de binnenstad. Door middel van een doorbraak en tevens nieuwe winkelstraat in het Stadsgehoorzaalblok wordt de verbinding tussen de Haarlemmerstraat en de Breestraat versterkt. Deze nieuwe winkelstraat, de Catharinasteeg, gaat samen met de nieuwe Catharinabrug zorgen voor een verbetering van het winkelcircuit. Naast de ontwikkelingen rondom het Stadsgehoorzaalblok is de gemeente ook volop bezig met de nieuwe Catharinabrug en de herinrichting van de openbare ruimte. Wethouder Pieter van Woensel (ruimtelijke ordening en binnenstad) op de site van gemeente Leiden: “Na 25 jaar komt ook dit deel van de Aalmarkt tot ontwikkeling. Het is heel bijzonder dat we in het monumentale hart van onze stad met behoud van historische uitstraling zulke grote winkels kunnen maken. Ik kan niet wachten tot er steigers staan. Het is echt een impuls voor onze Leidse binnenstad.” Directeur Charles Scholten van ASR Vastgoed Ontwikkeling: “We zijn bijzonder trots om een bijdrage te kunnen leveren aan de verhoging van de kwaliteit van de Leidse binnenstad voor bewoners, gebruikers en bezoekers. Het Aalmarktproject laat nadrukkelijk onze liefde voor de stad zien. Respect voor de monumenten en duurzaamheidsprestaties staan daarbij voorop. De verwachting is dat, na het verkrijgen van de bouwvergunning, de bouw in de tweede helft van 2013 kan starten.” * *bron: gemeente Leiden
Op 18 december heeft de gemeente Vlaardingen gekozen voor het plan van Rijnboutt, OMA Amsterdam, Stam + De Koning en Arcadis voor de transformatie van het Kerngebied van de Vlaardingse Rivierzone. Dit circa 70 ha grote gebied zal veranderen naar een gemengd stedelijk gebied. Begin 2012 nodigde de gemeente Vlaardingen de markt uit om voorstellen te doen voor de aanpak van het kerngebied van de rivierzone van de stad. Na een decennium waarin de gemeente plannen maakte, gronden aankocht en gesprekken voerde, legt zij de verdere ontwikkeling in handen van de markt. Wat na de oproep volgde was een selectieproces dat medio november eindigde met een ontwikkelvisie, verschillende uitwerkingen en een financieel voorstel. De aanbieding van Rijnboutt, OMA Amsterdam, Stam + De Koning en Arcadis is op 18 december voorlopig geselecteerd voor verdere uitwerking. De kern van ons voorstel is een flexibele opzet met een veelheid aan bestemmingen die passen bij de specifieke kwaliteiten van het gebied. Het gaat om herbestemming van (industriële) gebouwen, nieuwbouw in duidelijk onderscheiden woonmilieus, verbetering van verbindingen en van publieke ruimten. Maar het gaat ook om een ontwikkelstrategie met ruimte voor particulier initiatief, sociaaleconomische vernieuwing, zorg en onderwijs en uitnutting van het cultuurhistorisch erfgoed. De maanden januari-maart worden gebruikt om tot een langjarige overeenkomst tussen de ontwikkelingscombinatie en de gemeente te komen. In de loop van 2013 zal meer zichtbaar en voelbaar worden gemaakt.
Jury roemt door Kroonenberg Groep getoond respect voor de ziel van het gebouw. Kroonenberg Groep heeft met The Bank in Amsterdam de FGH Vastgoedprijs 2012 gewonnen. Deze ingrijpende herontwikkeling van het voormalige hoofdkantoor van ABN AMRO heeft volgens de jury een zeer fraai gebouw van internationale allure opgeleverd, dat niet alleen voorziet in de behoeften van zijn gebruikers, maar ook het centrumgebied van Amsterdam een krachtige kwaliteitsimpuls geeft. De winnaar van de FGH Vastgoedprijs 2012 werd op maandag 5 november 2012 bekendgemaakt in de Jaarbeurs in Utrecht. De onafhankelijke vakjury, onder voorzitterschap van de Utrechtse burgemeester Aleid Wolfsen, roemt in haar rapportage het grote respect voor de ziel van het gebouw dat uit het project spreekt. “Vanuit de wens het best mogelijke resultaat te bereiken, is gekozen voor een zeer gedurfde en tegelijkertijd bijzonder tijdrovende aanpak, waaraan vervolgens ook te allen tijde is vastgehouden. Zelfs in weerwil van het snel veranderende economische en financiële klimaat.” Ontwikkelaar en architect hebben de plannen in nauwe en intensieve samenwerking verfijnd en geraffineerd uitgewerkt, aldus de jury. Zoals zij ook gaande het bouwproces regelmatig hebben bijgestuurd als de vereiste hoge kwaliteit van het beoogde resultaat in het geding dreigde te komen. “De zorgvuldigheid waarmee te werk is gegaan in combinatie met het getoonde lef om soms ingrijpende keuzes te maken, heeft een schitterend eindresultaat opgeleverd. Dat daaraan vervolgens een uitgekiende marketingstrategie is gekoppeld om The Bank ook commercieel een succes te laten worden, geeft alleen maar aanleiding tot een nog hogere waardering van het totaal.” Gedurfd ondernemerschap Naast The Bank waren er voor deze twaalfde editie van de FGH Vastgoedprijs nog drie projecten genomineerd. Het is opvallend dat bij al deze projecten degelijk vakmanschap is gecombineerd met gedurfd ondernemerschap, aldus de jury. Bij het Amsterdamse City Theater moest de kwaliteit van het ondernemerschap maximaal worden aangesproken om de ondervonden tegenslagen te overwinnen, zonder dat de projecteconomie geweld werd aangedaan. In het geval van Creative Valley in Utrecht waren het de visie en vasthoudendheid van de ontwikkelaar die ervoor gezorgd hebben dat er een uniek kantoor is ontwikkeld, waar zowel de creativiteit als het nieuwe werken een hoge vlucht kan nemen. En het feit dat de ontwikkeling van De Wolfsberg in Deurne na jaren van gebakkelei toch weer werd vlot getrokken, én zelfs tot een zeer geslaagd resultaat heeft geleid, geeft aan hoezeer vastgoedontwikkeling toch ook een kwestie van mensenwerk is. Betrokkenheid De deelnemende projecten vormen volgens Peter Keur, directievoorzitter van FGH Bank, het bewijs dat de tijden in de vastgoedsector definitief zijn veranderd. “Partijen geven blijk van grote betrokkenheid en een aanhoudend streven naar hoge kwaliteit, vanuit het besef dat de beste garantie voor een goed rendement niet alleen is gelegen in de tevredenheid van de opdrachtgever, maar vooral ook in de beleving van de eindgebruiker.” FGH Bank vindt het juist nu de vastgoedsector economisch en financieel in zwaar weer verkeert belangrijk door te gaan met de FGH Vastgoedprijs. Peter Keur: “Niet alleen omdat de sector op zijn tijd wel eens een opsteker kan gebruiken, maar vooral omdat de deelnemers laten zien hoe vindingrijkheid en innovatiekracht vastgoed uit het dal kunnen trekken. Gezien de hoge kwaliteit van de nu genomineerde projecten is er wat ons betreft reden om met vertrouwen naar de toekomst te kijken.” De FGH Vastgoedprijs beloont onderscheidende initiatieven in de vastgoedmarkt. De prijs is een erkenning voor initiatiefnemers die bij de realisatie van vastgoedprojecten getuigen van durf, visie en ondernemerschap. Daarnaast beoordeelt de jury in hoeverre het initiatief een gezonde projecteconomie laat zien en een verantwoord projectrisico heeft. Tot slot spelen ook criteria als architectuur, duurzaamheid en maatschappelijke impact een rol. Bron: FGH Prijs
Leidsche Rijn Centrum Noord (LRCN) vormt samen met Leidsche Rijn Centrum Kern (LRCK), het centrum van Leidsche Rijn. Als aangewezen hoogbouwlocatie in Utrecht heeft het gebied een hoge dichtheid. Deze eigenschappen maken het gebied tot een bijzondere plek in Leidsche Rijn en in de stad Utrecht. Programma Leidsche Rijn Centrum Noord heeft een zeer gevarieerd programma (250.000 m² bruto vloeroppervlak) met wonen, kantoren, commerciële functies als een hotel met congrescentrum en horeca. De plint wordt, naast entreepartijen, in- en uitritten en lobby’s, gereserveerd voor commerciële functies en horeca bij voorkeur aan de pleinen. Behalve de kantorenstrook langs de A2 (vanwege geluidshinder) en niet woonfuncties aan het spoor, is de plaatsing en menging van programmaonderdelen flexibel. Er is wel een voorkeur voor een hotel met congres- en kantoorfaciliteiten in het spoorblok aan het Reykjavikplein, het noordelijke stationsplein. Blokkenstad De blokkenstad van Leidsche Rijn Centrum wordt doorgezet in Centrum Noord. Hiertoe is een aantal bouwkundige regels opgesteld die een samenhangend beeld garanderen. Zo worden de bouwblokken geparcelleerd met een minimale (15 m) en een maximale (45 m) breedtemaat. Hierdoor ontstaat een ritme van verschillende panden in het straatbeeld. De gevelwanden worden verder geleed door een driedeling van plint, romp en setback in de gevelopbouw vast te stellen. Het overhoeks ontwerpen van de gevels (of het gebouw) zorgt voor continuïteit in het straatbeeld. De gevels hebben een verticale geleding en staan op de grond. Strategiekaart en spelregels De plan is vastgelegd in een strategische plantekening waarin de contouren van de openbare ruimte vastliggen, de rooilijnen en de bouwhoogten. Posities en omvang van torens zijn niet vastgelegd, wel hoe die zich ten opzichte van elkaar verhouden. Naast de strategiekaart zijn spelregels opgesteld die verschillende aspecten op verschillende schaalniveau’s regelen. Op planniveau wordt de (hoogbouw)ontwikkeling gestuurd in dichtheid en in het beoogde ruimtelijke kwaliteit en samenhang voor het gehele gebied. Op bouwblokniveau hebben de bouwkundige regels tot doel een coherent beeld te creëren waarin minimale kwaliteitseisen benoemd zijn, zoals een minimale verdiepingshoogte van 4,5 meter voor de begane grondlaag. Op het niveau van de openbare ruimte hebben de regels en richtlijnen veelal tot doel de continuïteit van het straatbeeld en een aangenaam en veilig gebruik van de openbare ruimte te waarborgen. Het inrichtingsplan is door Lodewijk Baljon landschapsarchitecten gemaakt. Beeldkwaliteit Om tot een representatief en herkenbaar gebied te komen is er bijzondere aandacht voor de beeldkwaliteit in de uitwerking van het Stedenbouwkundig plan. Deze is tweeledig en richt zich op het architectonische beeld en op de inrichting van de openbare ruimte. Naast het beeld van het centrum vanaf maaiveld is ook het beeld vanaf de A2, het spoor, vanuit de torens en de skyline vanuit de wijde omgeving van belang. Ten behoeve van de beeldkwaliteit zijn regels en richtlijnen (samen met de spelregels o.a opgenomen in de strategiekaart) opgesteld als leidraad bij de verder ontwikkeling van het gebied. Ook is er een kleurenpalet voor de materialisatie van de gebouwen die samen met de materialen voor de openbare ruimte een onderscheidend en eigen beeld voor Leidsche Rijn Centrum Noord zullen doen ontstaan.
Gepubliceerd in Rijnboutt magazine #5 ‘Nieuwe posities’ Je mag er nu niet zonder helm naar binnen want het sheddak is niet meer wat het geweest is; de Koninklijke AaBe Wollenstoffen- en Wollendekenfabriek in Tilburg is getekend door de tijd. Dat is juist wat het complex het redden waard maakt. Bouwinvest gaat de uitdaging aan om het vervallen rijksmonument een nieuwe bestemming te geven. Bouwinvest is een van de grootste vastgoedvermogensbeheerders in Nederland. Het bedrijf belegt in woningen, winkels en kantoren in binnen- en buitenland voor het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en sinds kort ook voor andere fondsen die geïnteresseerd zijn. Met een ‘schone portefeuille’ waarin leegstand nauwelijks voorkomt, zit Bouwinvest in de huidige kopersmarkt in een prettige positie. “We worden de dieselmotor in de beleggingenportefeuille genoemd,” zegt directievoorzitter Dick van Hal. Sinds een aantal jaren heeft Bouwinvest een eigen ontwikkelingstak, die zich bezighoudt met nieuwbouw en herbestemming. “Wij noemen dat geen herbestemming, maar herontwikkeling. We willen onze portefeuille zo vitaal mogelijk houden, want alleen de objecten die concurrerend zijn, overleven. Dus als panden aan het einde van hun economische levensfase zijn gekomen, moet je wat gaan bedenken om die gebouwen een tweede leven te geven. Dat heet herontwikkelen.” Herontwikkeling mag dan een actueel en veelbesproken thema zijn, Bouwinvest gaat er vrij pragmatisch mee om. Voor een gebouw als het C&Acomplex aan het Amsterdamse Damrak is Rijnboutt gevraagd een nieuw winkelconcept binnen het bestaande casco te ontwerpen. Het gebouw was bouwkundig nog prima op orde: sleets van buiten, maar nog heel bruikbaar van binnen. Vijftig meter verderop staan de kantoren in de Gravenstraat op de slooplijst: de nieuwe winkelbestemming valt eenvoudigweg niet in te passen in het oude casco met lage plafonds. Trophy buildings Zo wordt per project bekeken wat haalbaar of, beter gezegd, rendabel is. “Het gaat ons in de eerste plaats om het rendement,” zegt Roel Roomer, senior projectmanager van Bouwinvest. “Voordat we iets gaan herontwikkelen, beginnen we met een marktonderzoek. Kunnen we er huurders voor vinden? En is het ook na afloop van het eerste huurcontract nog verhuurbaar? Dat heeft vooral te maken met het aloude credo locatie, locatie, locatie.” Dat gezegd hebbende, zijn er toch wel wat monumentale paradepaardjes in de portefeuille van Bouwinvest te vinden. Want het mag dan niet direct op de weg van de institutionele belegger liggen om vervallen monumenten te herontwikkelen, toch doen ze het af en toe. Van Hal noemt het “trophy buildings”, die niet alleen het imago van het bedrijf versterken, maar ook extra waarde creëren voor een heel gebied. En dat heeft weer invloed op de grondwaarde, waardoor de relatief hoge investering zich terugverdient. Een van die trofeeën is het Olympisch Stadion waar tien jaar geleden fors geïnvesteerd is in de grootscheepse renovatie. Van Hal betwijfelt of Bouwinvest dat nu weer zou doen: “Als je hier woningen had neergezet, zou het rendement vele malen hoger zijn. Herontwikkeling van monumenten is een groot avontuur.” Toch gaat Bouwinvest een dergelijk avontuur met Rijnboutt niet uit de weg. Verloopt alles volgens plan, dan start binnenkort in Tilburg de herontwikkeling van de monumentale AaBe textielfabriek tot eigentijds woonwinkelcentrum, in relatie tot de historische context. Monumentale charme Roel Roomer vertelt dat de oude AaBe-fabriek twaalf jaar geleden niet is aangekocht omdat het zo’n mooi monument was, want zo mooi was het gebouw toen allang niet meer. “We hebben die fabriek gekocht in een heel andere markt. Het was destijds nog moeilijk om aan goede beleggingsobjecten te komen. Er was geld in overvloed, maar te weinig materiaal – nu is het precies andersom. Twaalf jaar geleden kreeg je geen kant-en-klare objecten aangeboden als eindbelegger. We kochten daar een waardevolle grondpositie om tot een goede winkelbelegging te komen.” Wat deze plek buiten het stadscentrum waardevol maakt, is de enorme hoeveelheid ruimte voor grote winkels en parkeren. Roomer: “We kunnen hier 30.000 m2 aan winkels creëren, en je kunt er straks gratis voor de deur of op het dak parkeren. Dat is van grote waarde voor de woonwinkels die hier straks komen. Wij denken 90% al te kunnen verhuren op basis van het nieuwe ontwerp.” Naast de aantrekkelijke hoeveelheid vierkante meters en de goede locatie, is er nóg een trekker: de charme en de industriële kwaliteit van dit monument. Bijna iedereen in Tilburg heeft wel een familielid dat ooit bij AaBe heeft gewerkt, de fabriek is een begrip in de stad. Het zijn vooral de architecten aan tafel die zich opwerpen als ambassadeurs voor het doen herleven van die kwaliteit. “Een monument herontwikkelen is in het begin een last, maar aan het eind een lust,” luidt hun analyse in een notendop. In het voorstel van Rijnboutt wordt zo veel mogelijk behouden van de oorspronkelijke fabriek, het verleden wordt bewust niet begraven onder een strakke nieuwe stuclaag. Van Hal refereert aan het symposium ‘AaBe in Perspective’ dat Bouwinvest vorig jaar organiseerde in het kader van het Erasmus Festival. Kees Rijnboutt ontrafelde er de herkomst van AaBe tot aan de oorsprong en plaatste het monument in de geschiedenis van Tilburg. Dat respect voor de geschiedenis en het onderkennen van de waarde van dit soort monumentale gebouwen ziet hij als een belangrijk aspect voor een succesvolle aanpak. Van Hal: “Wij praten als vermogensbeheerder meer vanuit de zakelijke kant, de architecten benadrukken het belang van het erfgoed. We verwachten die rol ook van Rijnboutt. Je hebt beide werelden nodig: het commerciële en cultuurhistorische moeten hand in hand gaan, anders kom je er niet.” Tekst en interview: Willemijn de Jonge Fotografie: Herman Wouters
Gepubliceerd in Rijnboutt magazine #5 ‘Nieuwe posities’ Pierre van Rossum van Project 1012 wil de criminaliteit en de verloedering in het hart van Amsterdam tegengaan. Ontwikkelaar Frank van Kessel van Top Vastgoed ziet goede kansen op “de mooiste plek van Nederland”. Als de verschillende spelers in het veld van binnenstedelijke ontwikkeling samen durven vliegen, kan het snel gaan met de facelift van de binnenstad. Een eeuw met een gouden randje, zo typeert Kees Rijnboutt de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam in de afgelopen decennia. “De stad heeft zich als het ware omgedraaid, de IJ-zijde van het CS is niet meer de lelijke achterkant van de stad. Na de recente ontwikkeling van de IJ-oevers en de nieuwe verbindingsmogelijkheden van de Noord- Zuidlijn, is de focus op het Damrak een logische volgende stap in een voortdurende kwaliteitsslag. Veel van wat we in andere ontwikkelgebieden van de stad geleerd hebben, wordt hier op de Rode Loper van het CS naar de Munt in de praktijk gebracht. Zo wordt waarde gecreëerd,” aldus Rijnboutt. De gesprekspartners beamen dat de tijd rijp is voor een nieuwe stap in de stedenbouw. “We kunnen ons de traditionele aanpak niet meer permitteren,” zegt Pierre van Rossum, directeur van het Project Management Bureau Amsterdam. “Tegen de tijd dat je de hele cyclus van nota’s, visies, stedenbouwkundige plannen, tenders en aanbestedingen doorlopen hebt, ben je zeven jaar verder, is de markt veranderd en moet je opnieuw die cyclus door. Op die manier doe je rustig twintig jaar over bijvoorbeeld de ontwikkeling van het Oosterdokseiland.” Hij vertelt hoe de gemeente het in het hart van de stad over een andere boeg gooit met Project 1012, waarvan hij de projectleider is. “Het Damrak is jarenlang verwaarloosd en de gemeente was onmachtig om daar iets anders te doen dan wat reclames weghalen. Er zat een crimineel die de boel frustreerde, en er mocht bijna niets binnen de regelgeving van stadsdeel Centrum. Geen aantrekkelijk gebied dus voor bonafide investeerders. Terwijl we die investeerders hard nodig hebben voor een positieve impuls.” Hij is blij met de onconventionele aanpak van de gemeente voor een aantrekkelijker investeringsklimaat: “We hebben een heleboel regels overboord gegooid en de markt meer ruimte gegeven.” Honderd jaar goed Frank van Kessel van Top Vastgoed is een van de ontwikkelaars die de uitdaging aanging. In opdracht van eigenaar Bouwinvest, maakte hij en partner Patrick van Lammeren met Rijnboutt een plan voor de herontwikkeling van twee enorme gebouwen in dit gebied: het C&A-complex tussen het Damrak en de Nieuwendijk en de oude kantoren daartegenover, op de hoek van de Nieuwendijk en de Gravenstraat. “Deze plek is hoe dan ook fantastisch, de locatie heeft zich allang bewezen,” zegt Van Kessel. “Crisis of geen crisis, de bezoekersstromen van Amsterdam groeien nog steeds. Dus de commerciële haalbaarheid is goed. Nu de stad betere voorwaarden schept om dit mogelijk te maken, zie ik hier enorme kansen. Amsterdam mag wat mij betreft als voorbeeld dienen voor andere steden. Van Kessel is niet de enige die kansen ziet. Hij praat veel met internationale retailers, die stuk voor stuk interesse tonen in de Amsterdamse binnenstad. Over de plannen voor deze kolossen van 7.000 m2 en 19.000 m2 zegt hij: “Dit moeten de mooiste gebouwen van Nederland worden. Mijn drive is om iets aan de stad terug te geven dat tenminste honderd jaar goed blijft. Mijn moeder moet trots op me kunnen zijn. Dus het moet ook nog heel snel gebeuren, want anders maakt zij het niet meer mee.” Met de heldere voorwaarden die de gemeente nu stelt, zou het echt een stuk sneller moeten kunnen volgens deze jonge ontwikkelaar, die naar eigen zeggen nooit langer dan twee minuten over een beslissing nadenkt. “Het grote voordeel van iets binnen een overzichtelijke termijn doen, is dat je de kwaliteit kunt behouden. Wij willen hier volgend jaar al beginnen met bouwen en verbouwen.” Sleutelgebouwen De nieuwe aanpak vergt een behoorlijke mentaliteitsverandering van de gemeente. Van Rossum: “We hebben ongelofelijk veel losgelaten. Als je dit een kans van slagen wilt geven, moet je als gemeente ook bereid zijn iets toe te geven, bijvoorbeeld dat er retail of een hotel bij mag komen.” De steun aan de markt is echter niet zonder voorwaarden. “Wij willen functies die de kwaliteit van de binnenstad vergroten. Daarom leggen we contractueel vast dat een pand ook in de toekomst in goede handen blijft: ook nadat de eerste huurder vertrekt, mag het geen sex shop, coffee shop of gokhal worden. Betrouwbare partijen hebben er overigens geen enkele moeite mee om dat te ondertekenen.” Vertrouwen is een woord dat vaak valt, als onmisbare basis voor een goed proces en in het verlengde daarvan een goed product. “Je moet samen durven te vliegen,” zegt Kees Rijnboutt. Van Rossum is realistisch: “Commercieel en publiek belang kunnen botsen. Toch is het vertrouwen dat je er samen wel uitkomt onontbeerlijk. De gemeente moet ondernemend durven zijn, initiërend en faciliterend. En we moeten gunnen dat exploitanten er geld mee verdienen. Maar de ondernemer moet ook een bijdrage willen leveren aan de kwaliteit van de stad. De sleutelgebouwen die wij hebben aangewezen staan niet op zichzelf, ze kunnen het hele omliggende gebied omhoog halen. De Gravenstraat, die langzaam aan het verloederen was, gaat nu in de lift doordat er op de kop aan een nieuw gebouw wordt gewerkt.” Tekst en interview: Willemijn de Jonge Fotografie: Herman Wouters
Gepubliceerd in Rijnboutt magazine #5 ‘Nieuwe posities’ Download magazine Bij De Nijs maken ze geen confectie, maar maatpakken. Hun persoonlijke aanpak en perfectionisme staat hoog aangeschreven in de sector. Om meer regie te krijgen over het eindresultaat, zette het bouwbedrijf in de jaren ’90 een eigen ontwikkeltak op. “Nu het crisis is, kunnen we laten zien dat ontwikkelen een echt vak is,” zegt Winfred de Nijs. Het begon bijna een eeuw geleden. “Mijn opa had een werkplaatsje in zijn boerderij gemaakt,” vertelt Winfred de Nijs, algemeen directeur van M.J. de Nijs en Zonen BV. “Die werkplaats is een tikje uit de hand gelopen.” Hij wijst naar de enorme timmerfabriek op het terrein, waar kozijnen, spouwbladen, dakelementen en heel veel andere producten op maat worden gemaakt. Matthias Jacobus de Nijs begon met zijn twee zonen dichtbij huis, in het West-Friese Warmenhuizen, maar zag steeds meer kansen in de stad. Joop van Stigt, die in de jaren ’70 naam begon te maken als dé renovatie- en herbestemmingsarchitect van Amsterdam, haalde De Nijs naar de stad. Het begon met de Rozenschool in Amsterdam-Oost en van daaruit ging het verder. De Nijs werkte mee aan grote projecten als de P.L. Takstraat, het Entrepotdok en de Oranje Nassaukazerne. Het vakmanschap van het familiebedrijf ontging ook andere grote architecten als Aldo van Eijck en Theo Bosch niet, die De Nijs inschakelden voor het realiseren van prachtige gebouwen. Precisiewerk Inmiddels telt het bedrijf 250 medewerkers onder leiding van drie De Nijs-mannen van de derde generatie. De binnenstad – vooral die van Amsterdam – is nog steeds de plek waar De Nijs zich thuisvoelt. Markante projecten als de Hermitage, de uitbreiding van de Stadsschouwburg, of de renovatie en restauratie van de Burcht tonen waar ze goed in zijn: precisiewerk van hoge kwaliteit. “Je zult ons niet in een Vinexwijk zien,” zegt de Nijs, “Daar ligt onze expertise gewoon niet.” Naast het bouwbedrijf is er in ’95 ook een ontwikkeltak bijgekomen. “Door zelf te ontwikkelen, houden we de regie over de kwaliteit die we nastreven en voorzien we ons eigen bouwbedrijf meteen van productie,”zegt de Nijs. “Maar we kopen niet zomaar grond op, het zijn heel gerichte investeringen die we alleen doen als het echt toegevoegde waarde heeft. Succesvol ontwikkelen heeft alles te maken met goed kijken, weten waar je goed in bent en hart voor het eindproduct.” Daarmee vielen winkels en kantoren af – “er zijn genoeg mensen die dat beter kunnen dan wij,” aldus De Nijs. Woningen zitten wel in de ontwikkelingsportefeuille, maar er is bewust gekozen voor meer spreiding. Scholen zijn een specialisme gebleven; er volgden er velen na die eerste school in Amsterdam, waar ze onlangs ook de uitvoering van het nieuwe St. Ignatius gymnasium deden, dit keer voor de zoon van Joop, Jurriaan van Stigt. De derde pijler in de portefeuille wordt gevormd door zorggebouwen. “Als ontwikkelaar moet je oog hebben voor hoe de samenleving in elkaar zit, en waar die naartoe gaat,”vertelt de Nijs. “Heel Nederland wordt ouder, maar ondertussen is het met de verzorgingshuizen in Nederland vrij verschrikkelijk gesteld. Wij werken graag mee aan een wereld waarin ouderen ook plezierig kunnen leven.” Rozentuin Een eigen project dat invulling geeft aan deze wens, is De Ontmoeting in Amstelveen. Daar wordt met de nieuwbouw van verpleeghuis Het Zonnehuis ruimte gecreëerd voor een heel nieuw complex met een bijzondere mix van woningen voor 55-plussers en voorzieningen voor een veel breder publiek. Winfred de Nijs praat erover met zichtbare persoonlijke betrokkenheid. “Ik zie dit eigenlijk als het project van mijn oma. Ik deed al op mijn dertiende aan mantelzorg, ook al kende ik dat woord toen nog niet. Toen zij verhuisde naar het bejaardenhuis, ging ik daar elke dag naartoe. Maar nu dreigen ouderen in een isolement te raken. We moeten in Nederland echt opletten dat we de sociale cohesie niet kwijtraken.” Met De Ontmoeting wil de Nijs graag een wereld scheppen waar die cohesie weer vanzelfsprekend wordt. Een goed bereikbare wereld vol ontmoetingsplekken waar oud en jong met elkaar in contact blijven, zowel binnen als buiten de deur. “Ik denk aan een rozentuin, een kas of een jeu-de-boulesbaan. Het moet ook een aantrekkelijke plek worden voor kinderen, anders komen die hun opa’s en oma’s niet opzoeken.” Naast voorzieningen als een apotheek en een praktijk voor fysiotherapie wordt gedacht aan een kinderdagverblijf, een kinderboerderij, een grand café en een theater. Wat het precies wordt, ligt nog niet vast, maar het concept voorziet in een gevarieerde mix. De Nijs benadrukt het belang van een goed doordacht, transparant en gezamenlijk gedragen concept. “We hebben samen met Rijnboutt net zo lang door gepraat tot het hele verhaal klopte. Vervolgens hebben we tegenover de gemeente volledig open kaart gespeeld. We hebben ons kwetsbaar opgesteld en eerlijk laten zien wat we hier wilden maken: een complex waarin het echt gaat om ‘samenleven’, de samenhang tussen mensen wordt uitgedrukt in de gebouwen. De gemeente is erin meegegaan.” Vakmanschap “Er is een periode lang gedacht dat iedereen maar kan ontwikkelen,” zegt De Nijs. “Dit is het moment om te laten zien dat ontwikkelen een echt vak is, waarbij je passie voor het product moet hebben. Als je een school ontwikkelt, moet het niet gaan over de lastige regels om aan te voldoen, maar om het vormgeven van een ruimte waarin scholieren zich prettig voelen. Je moet bedenken hoe je een ‘hangtrap’ en lounge-achtige plekken gaat creëren.” De Nijs staat erom bekend niet altijd de makkelijkste weg te kiezen en vast te houden aan de voorgenomen kwaliteit. “Als iets niet goed is, moet het dus gewoon opnieuw. We hebben laatst op eigen kosten een dijk in Heilo verplaatst die te dicht op een aantal door ons ontwikkelde woningen was gelegd. Dat kost veel geld, maar die dijk haalde de kwaliteit van de woningen omlaag. Uiteindelijk wint kwaliteit het altijd van kort gevonden geld.” Tekst en interview: Willemijn de Jonge Fotografie: Herman Wouters
Voor de verbouwing van de Bijenkorf La Vie is in opdracht van Mn-Services een aanzet gemaakt voor een tuinontwerp op het dak van het gebouwencomplex. Pas wanneer je op een hogere verdieping van het gebouw naar buiten kijkt, zie je hoe groot en verhard de dakoppervlakken zijn. Om de kwaliteit van deze oppervlakken te verbeteren, heeft Rijnboutt een groen dak voor het complex voorgesteld. Met het aanleggen van een daktuin wordt de woon/werkomgeving aanzienlijk verbeterd, wat een meerwaarde voor het gebouw creëert. Een groen dak ondersteunt immers de ambitie om het gebouw klimaatbestendig te maken, het draagt bij aan het dempen van omgevingsgeluid en vergroot de ecologische waarde van de stad als geheel. Daarbij is een groen dak aangenamer voor het oog dan een dak van grijs bitumen. In de aanloop naar de informatieavond zijn drie uitwerkingen van een mogelijke daktuin gemaakt. Deze dienen als inspiratie en discussiestuk voor een definitief ontwerp. In overleg met opdrachtgever, omwonenden en gebruikers wordt het ontwerp in de komende maanden verder uitgewerkt. Het grassenlandschap De dakoppervlakken worden als één geheel behandeld. Door lichte glooiingen in het maaiveld aan te brengen en verschillende siergrassen aan te planten, wordt het beeld van een eenduidige groene wereld neergezet. De overgang naar de tuin van de bewoners aan de Oudegrachtzijde wordt een schuine, met gras beplante muur. Op punten waar een hogere belasting mogelijk is, wordt hogere beplanting geplaatst om het ruimtelijk effect van de tuin te vergoten. De spiegeltuin In dit voorstel wordt het historische tuinelement ‘de spiegelvijver’ omgevormd in een hedendaags tuinontwerp. In plaats van de vijver maakt het ontwerp gebruik van een grid van ronde spiegels die, net als een spiegelvijver, het gebouw en de lucht weerspiegelen. De reflectie zorgt voor meer licht in de daktuin. Rondom de spiegels groeien gedurende de seizoenen cirkels van beplanting, als waren het de kringen die ontstaan wanneer een druppel op het wateroppervlak valt. ‘s Avonds wordt de tuin sfeervol aangelicht. De beplantingsstroken In dit model voor de daktuin worden beplantingsstroken gemaakt met verschillende beplantingsvakken en plantenbakken, waardoor de tuin een sierwaarde krijgt en zich niet in één blik al prijsgeeft. Ook kan de tuin beplant worden met eetbare planten, wat de aanzet voor een moestuin voor de keuken van de Bijenkorf kan zijn. De wanden van de installatieruimtes worden uitgevoerd met houten lamellen waarin vogelhuisjes en bijenhotels geplaatst worden om meer stadsnatuur te creëren.
De Thorbecketoren maakt onderdeel uit van het De Savornin Lohmanplein. Het multifunctionele complex dateert uit 1968 en is ontworpen door architect Piet Zanstra volgens de principes van de Moderne Beweging. Op een plint van winkels staat een compositie van drie volumes: een schijf van 8 lagen (de Treubflat, woningen), een kantoortoren (de Thorbecketoren, 16 lagen) en een restaurantpaviljoen. Bovenop de winkels wordt geparkeerd. De compositie van drie volumes past in een stedenbouwkundige situatie die veel ouder is dan het complex. Het De Savornin Lohmanplein, het kruispunt van de Savornin Lohmanlaan en de Laan van Meerdervoort, is vormgegeven in het plan West uit 1927. De Thorbecketoren staat inmiddels voor een groot gedeelte leeg. Omdat de toren niet meer aan de huidige eisen van de kantorenmarkt voldoet ook qua locatie, gaf Urban Interest de opdracht om deze te transformeren in een woontoren. De transformatie is gebaseerd op de bestaande structuur van het gebouw. De belangrijkste toevoeging aan het volume van de toren zijn de balkons. Deze balkons zijn zo vormgegeven dat de toren verticaal wordt geleed. Hierdoor wordt de toren minder lomp en vergroot de woonkwaliteit en flexibiliteit. Tegelijkertijd ontstaat er een verfijning in de horizontale stroken die zo kenmerkend zijn voor de huidige toren. Op de hoek van Thorbeckelaan en de Laan van Meerdervoort worden geen balkons voorzien zodat de toren zich hier het krachtigst manifesteert. De begane grond houdt zijn functie, de eerste en tweede verdieping zullen een commerciële functie krijgen, waarbij de eerste verdieping vanuit het parkeerdek kan worden ontsloten. Het woningaantal per laag varieert van vier tot zes. De toren zal worden verhoogd door het toevoegen van twee verdiepingen, met luxe penthouses. Totaal zullen er ca. 80 woningen in de toren worden gerealiseerd. Bij de renovatie van de Thorbecketoren wordt de huidige gevel integraal vervangen. Om de krachtige uitstraling te behouden, zullen opnieuw gelijksoortige materialen gebruikt worden: details en kozijnen in aluminium en borstweringen met een steen-/ betonachtige uitstraling in een lichte kleur.
ASR Vastgoed Ontwikkeling en de gemeente Leiden hebben op 6 april jl. een samenwerkingsovereenkomst getekend voor de ontwikkeling en realisatie van het Stadsgehoorzaalblok en het Haarlemmerstraatblok binnen het Aalmarktproject. Het Aalmarktgebied is een van de belangrijkste ontwikkelingsprojecten in het Programma Binnenstad van de gemeente Leiden. Een programma dat bestaat uit allerlei activiteiten die de binnenstad van Leiden verbeteren. De Aalmarkt sluit aan op het hoofdwinkelgebied en vormt de verbindende schakel tussen de winkelstraten Haarlemmerstraat en Breestraat. Door de goede ligging is de Aalmarkt de enige plek in de binnenstad, waar grote winkels toe te voegen zijn. Door winkels in twee en drie lagen te realiseren, ontstaat voldoende ruimte voor grote winkels, met name modewinkels. Met respect voor de diverse monumenten wordt een nieuwe winkelstraat gerealiseerd en daarmee wordt een verbetering van het winkelcircuit bereikt. Voor een goede aansluiting vanuit de Haarlemmerstraat wordt een nieuwe brug gerealiseerd die aansluit op de nieuwe straat. Het winkeloppervlak wordt met het Aalmarktproject uitgebreid met circa 8.000 m2. Boven de winkels wordt gewoond en er is in het gebied ruimte voor cultuur en horeca met terrassen. Rijnboutt heeft sinds de zomer van 2009 in samenwerking met ASR Vastgoed Ontwikkeling en de gemeente intensief gewerkt aan het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan van het Aalmarktgebied. Samen met het nieuwe bestemmingsplan zijn deze plannen in procedure gebracht. In opdracht van ASR Vastgoed Ontwikkeling start Rijnboutt binnenkort met de architectonische uitwerking van het Stadsgehoorzaalblok en het Haarlemmerstraatblok. Rijnboutt maakt bij de uitwerking gebruik van Building Information Modelling. De complexe situatie van de verschillende monumenten met ieder eigen verdiepingshoogtes en het verloop van het maaiveld zijn in 3D goed inzichtelijk te maken. Ook in de communicatie met de opdrachtgever, de gemeente, toekomstige gebruikers en belanghebbenden wordt het 3D model veelvuldig gebruikt.
Rotterdam – 11 April zijn de genomineerde projecten voor de Gulden Feniks 2011, voorheen de Nationale Renovatie Prijs, bekend gemaakt. De jury heeft uit de in totaal 138 inzendingen elf projecten geselecteerd. Vijf projecten in de categorie renovatie, vier in de categorie transformatie en twee gebiedstransformaties. De jury gaf aan dat het aantal en de kwaliteit van de inzendingen hen zeer tevreden stemt: “Er gebeurt heel veel in Nederland en het mooie is dat alle inzendingen, zonder uitzondering, stof tot nadenken geven. Daar is de Gulden Feniks ook voor bedoeld, het is een prijs om van te leren hoe we beter om kunnen gaan met de bestaande gebouwde voorraad. Opvallend is dat er dit keer voor het eerst zeer veel aandacht is uitgegaan naar verduurzaming van bestaande gebouwen. Daarbij worden veelvuldig innovatieve technieken ingezet. Ook bijzonder is de wijze waarop gebouwen tijdelijk van functie veranderen: een hogeschool wordt studentenhuisvesting, een remise wordt theater, een verzorgingshuis wordt een wijkbroedplaats van stimulerende activiteiten. Dit tijdelijke gebruik leidt niet zelden tot de conclusie dat een bestaand gebouw uitstekend geschikt blijkt voor de huisvestingsvraag en dan wordt tijdelijk al snel permanent. In de sfeer van kantoren zijn er enkele inzendingen gedaan die specifiek inspelen op Het Nieuwe Werken. Ook zijn er schitterende voorbeelden van herbestemming van gebouwen met een monumentale waarde. Nieuwe vraagstukken in de sfeer van krimp, herbestemming van bedrijfsgebouwen en renoveren met lage budgetten zijn eveneens goed vertegenwoordigd. De inventiviteit waarmee opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders de opgave tegemoet treden is zeer bemoedigend en prijzenswaardig. ” De volgende projecten zijn genomineerd in de Categorie Renovatie: Sleephellingstraat Rotterdam Politieacademie Apeldoorn The Bank Amsterdam BK City TU Delft Een blok stad Rotterdam. Naast ‘The Bank’ heeft Rijnboutt nog 2 inzendingen gedaan. Dit zijn het ‘t Haegsch Hof in Den Haag en het Liga park in het centrum van Roosendaal. Op de website van de Gulden Feniks staan alle inzendingen gepubliceerd.
Het centrum en het stationsgebied van Zaandam worden ingrijpend vernieuwd. Voor een gebied van circa honderd hectare is een ontwerp gemaakt voor een stadscentrum, een knooppunt in de sociale en economische ontwikkeling van het gebied. Om de vernieuwing vorm te geven is door Sjoerd Soeters een masterplan ontwikkeld, Inverdan. Het plan van Soeters vormt een herinterpretatie van de ontstaansgeschiedenis van Zaanstad. Terwijl vroeger de rivier de Zaan de ader was van de Zaanse economie en samenhang creëerde tussen de Zaanse dorpen, hebben nu de provinciale weg en het spoor die rol overgenomen. Behalve het verbeteren van de stedelijke samenhang en de openbare ruimte is de aansluiting op de ‘genius loci’ van de Zaanstreek een essentieel onderdeel van het masterplan. De nieuwe bebouwing zal in kleur en stijl aansluiten bij de typisch Zaanse houtbouw en industriële gemetselde gebouwen langs de Zaan. Het concept Hermitage Shopping Zaandam / De Tsaar Nieuw Rustenburg ligt op een strategische plek in dit masterplan: de verbinding tussen de nieuwe grootschalige ontwikkelingen rond het station en de kleinschaligheid van de achterliggende Russische buurt. De voornaamste ruimtelijke opgave voor de locatie Rustenburg was om een complex te ontwerpen dat zou kunnen bemiddelen tussen de grote en de kleine schaal, en tussen de nieuwe en bestaande bebouwing. Leidend bij de ontwikkeling van het concept is de opvatting geweest om het nieuwe complex niet te beschouwen als één gebouw, maar als een stuk stad samengesteld uit een rijk ensemble van verschillende gebouwen, waarin een gevarieerd stedelijk programma wordt gehuisvest. Om het idee van ‘een nieuw stuk stad’ zo krachtig mogelijk neer te zetten zijn de samenstellende gebouwen, zoals vaak in de stad het geval is, zo argeloos mogelijk naast elkaar geplaatst. Ieder gebouw is ontworpen met een eigen handschrift en architectonische expressie. Verschillen in gebouwhoogtes, materialen en kleuren etc. zijn ingezet om de contrasten tussen de gebouwen zo groot mogelijk te maken. De gebouwen zijn georganiseerd in een gesloten bouwblok. De ‘buik’ van het bouwblok is gevuld met een aantal grotere winkelformules, zoals Saturn en Albert Heijn. De grote winkelunits zijn rondom ‘afgezoomd’ met kleinere winkels, en aan de zuid- en westzijde met woningen. Boven op de winkels is een daktuin aangelegd, waar rondom gewoond wordt. Het totale programma van de gebouwen samen bestaat uit ruim 11.000 m² winkels, een bioscoop met 6 zalen (circa 1220 stoelen), 113 appartementen en 930 parkeerplaatsen. De winkels, de bioscoop en de parkeergarage hebben de gezamenlijke naam Hermitage Shopping Zaandam gekregen, en de verschillende woongebouwen heten gezamenlijk De Tsaar Nieuw Rustenburg. Het ontwerp van de gebouwen De ‘genius loci’ van Zaandam -de gemetselde fabrieksgebouwen uit de negentiende eeuw langs de Zaan en het traditionele Zaanse houten huis-, is vertrekpunt geweest bij de architectonische uitwerking van de gebouwen. Deze is ook uitvoerig geanalyseerd en beschreven in het Beeldkwaliteitplan behorend bij het masterplan. In het ontwerp zijn vijf (clusters van) gebouwen gerealiseerd. Vier hiervan zijn ontworpen als een hedendaagse uitwerking van de taal van de genius loci. Het vijfde gebouw heeft echter bewust een andere uitdrukkingsvorm gekregen. Op deze manier wordt een nieuwe laag aan de ontstaansgeschiedenis van de stad toegevoegd. Parkeergarage Onder het gehele complex is een ondergrondse parkeergarage in drie lagen gerealiseerd met 930 parkeerplaatsen. De Q-park Hermitage parkeergarage vormt de belangrijkste parkeervoorziening voor het nieuwe stadscentrum. Voor veel mensen zal een bezoek aan de binnenstad van Zaandam beginnen in deze parkeergarage. De parkeergarage kent een ruime en overzichtelijke opzet en een hoogwaardig afwerking, die een gastvrije uitstraling heeft. In de parkeergarage is een publiek stijgpunt opgenomen dat is vormgegeven als een ‘waterval’ van roltrappen tussen de parkeer- en winkelniveaus. Alle appartementen in het complex zijn via liften en trappenhuizen direct bereikbaar vanuit de parkeergarage. Daktuin Op het dak van de winkels ligt een daktuin, waar de verschillende woongebouwen omheen staan. In de intensief bebouwde omgeving vormt de tuin een rustmoment. Naast het uitzicht op de tuin vanuit de woningen kan de tuin ook gebruikt worden door de bewoners. De brede grindpaden en het gras kunnen gebruikt worden om te spelen, te zitten of in de zon te liggen. Het ontwerp van de tuin is gemaakt door landschapsarchitect Michael van Gessel. Kleurgebruik Bijzondere aandacht in het project is besteed aan de toepassing van kleur. Voor het gebruik van kleur aan het exterieur van de gebouwen is de genius loci leidend geweest. In het interieur van de woongebouwen en de parkeergarage is kleur toegepast om de identiteit van de verschillende bouwdelen te versterken en de oriëntatie voor bezoekers te vergemakkelijken. Ieder stijgpunt en entreehal heeft zijn eigen kleur gekregen. Duurzaamheid In het project is een Warmte en Koude opslaginstallatie (WKO) toegepast voor de klimaatbeheersing van de commerciële ruimten als ook voor de woningen. Hiervoor is één gezamenlijke installatie toegepast. Op deze manier kan op een zuinige manier voorzien worden in de energiebehoefte. Bijkomend voordeel is dat gedurende de zomer het mogelijk is om de woningen te koelen middels dit systeem. In de parkeergarage zijn 32 oplaadstations voor elektrische auto’s geïnstalleerd, waarmee de parkeergarage het grootste oplaadstation van Nederland wordt. De gemeente Zaanstad zal hiervan 30 stations in gebruik nemen en 2 zijn er voor publiek gebruik. Hiermee wordt ingespeeld op een maatschappelijke behoefte en wordt vooruit gelopen op het wagenpark van de toekomst.
De ontwikkeling van de kantoren en bedrijvenlocatie Beukenhorst Zuid verloopt voorspoedig. De afgelopen twee jaar zijn op basis van het door Rijnboutt en Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten vervaardigde stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitplan en inrichtingsplan een groot aantal partijen begeleid. Deze begeleiding vindt plaats door het kwaliteitsteam Beukenhorst. Dit team inspireert en schept condities voor de door ontwikkelaars betrokken architecten, stedenbouwkundigen en landschaparchitecten bij de totstandkoming van deelplannen. De deelplannen verschillen in omvang en opvatting aanzienlijk, en het is dan ook de ambitie van het kwaliteitsteam er naar te streven dat op termijn een samenhangend en hoogwaardige werkomgeving ontstaat die in de breedste zin van de betekenis duurzaam is op lange termijn. De functie en betekenis van de centraal gelegen Taurusavenue speelt een belangrijke rol in de begeleiding van de plannen voor individuele gebouwen en gebouwcomplexen. Het is de bedoeling dat de toekomstige entree vanaf de rijksweg A4 naar het station en centrum van Hoofddorp een stedelijke allure krijgt. Enerzijds wordt dit bereikt door het statige en symmetrische profiel en de hoogwaardige materialisatie van de openbare ruimte, anderzijds leveren de gebouwen met hun hoogte, materialisatie en oriëntatie een belangrijke bijdrage aan de beleving van stedelijkheid. De wijze waarop de gebouwen gaan bijdragen aan het karakter van de openbare ruimte is voortdurend onderwerp van gesprek tussen de leden van het kwaliteitsteam en de ontwerpers van de gebouwen. Daarbij staat de wens van ontwikkelaars om een eigen binnenwereld te maken aanvankelijk vaak op gespannen voet met de bijdrage die gebouwen moeten leveren aan de kwaliteit van het openbare milieu. Daarbij spelen ook hele praktische zaken, zoals bijvoorbeeld in en uitgaand verkeer van bezoekers en goederen, een belangrijke rol. In de meeste gevallen ontstaat tijdens de intensieve sessies van het kwaliteitsteam met de betrokken ontwerpers een gezamenlijk gedragen eindbeeld dat past binnen de uitgangspunten van Beukenhorst Zuid. Door de betrokkenheid van de stadsarchitect van de gemeente Haarlemmermeer in het kwaliteitsteam is er ook een directe en hechte relatie met de welstandscommissie. Het kwaliteitsteam Beukenhorst bestaat uit Martine van Bergen, Marianne Filius, Martin Borst, Arie Slagmolen, Fred Kaay, Lodewijk Baljon en Bart van der Vossen als centrale supervisor. Het secretariaat wordt verzorgd door Gerrie van Dijk.
De gemeente Leiden heeft gekozen voor het plan van ASR Vastgoed Ontwikkeling en Rijnboutt. Het plan voldoet van de drie inzendingen het beste aan de uitgangspunten van de gemeente en zorgt voor de gewenste kwaliteitsimpuls voor het Aalmarktgebied. De toevoeging van 8000 m2 winkeloppervlak en circa 30 appartementen op de verdiepingen zorgt voor een versterking van het kernwinkelgebied in de Leidse binnenstad met behoud en versterking van de historische kwaliteit van de Aalmarkt. Rijnboutt stelt een nieuwe routing voor in het winkelgebied waar een compleet nieuwe straat in is opgenomen, de Nieuwe Mandenmakersstraat. De nieuwe straat zal beginnen op de huidige plaats van het gat van Van Nelle en gaat door het binnengebied van het bouwblok naar de Breestraat. Hierbij wordt één monument in de Breestraat aangepast om deze doorgang mogelijk te maken. Om de nieuwe straat een goede aansluiting te geven op het nieuwe winkelcircuit wordt de Waaghoofdbrug gedraaid en verbreed. Dit zorgt voor een betere verbinding tussen de Haarlemmerstraat en de Breestraat. De bestaande Mandenmakerssteeg krijgt een glazen overkapping, waardoor het een prettige en lichte verblijfsruimte wordt. De entrees van de appartementen worden hier ook gesitueerd. Door het verleggen van de Waaghoofdbrug wordt het bestaande waterplein in oppervlakte vergroot en het Waaghoofd vrijgespeeld, zodat hier terrassen aan het water gemaakt kunnen worden behorende bij een nieuwe horecafunctie in de Waag. Het waterplein is historisch gezien een belangrijke plek in de stad geweest waar dagelijks veel activiteiten plaatsvonden. Het waterplein vormt de verbinding tussen de winkelcircuits. Het karakter van de plek wordt versterkt middels nieuwe terrassen en verblijfsplekken op de nieuwe Waaghoofdbrug. Op deze manier wordt het waterplein het centrale plein voor Leiden en krijgt een hernieuwde betekenis in de stad.
Afgelopen donderdag, 14 mei 2009, is de Neprom-prijs voor locatieontwikkeling 2009 toegekend aan het Westerdokseiland in Amsterdam. Het complex is gerealiseerd tussen 2006 en 2009. Als supervisor van de Zuidelijke IJ-oever heeft Kees Rijnboutt intensief bijgedragen aan de uiteindelijke kwaliteit van het gebied dat tot de dichtst bebouwde stedelijke gebieden van Nederland kan worden gerekend. CH & Partners, sinds 1 januari 2009 samengegaan met Rijnboutt Van der Vossen Rijnboutt, is voor één van de blokken, de VOC-cour, als coördinerend ontwerper aangesteld. Het complexe stedenbouwkundig ontwerp van Peter Defesche vergde een bijzondere sturing. In de ruim 10 jaar vanaf het eerste initiatief veranderde de markt drastisch, maar het project profiteerde van de sterk gegroeide wens naar een hoogwaardig stedelijk woonmilieu. Het dicht bebouwde gebied heeft netto meer dan 300 woningen per hectare, maar de locatie profiteert dan ook aan beide zijden van een grote maat van de open ruimte. De jury is zeer te spreken over: “de schaal en maat van het project, die op deze plek prima tot zijn recht komen.” Verder stelde de jury onder leiding van Ed Nijpels: “Tekenend voor de samenwerking mag zijn dat een tiental marktpartijen (ontwikkelaars en woningcorporaties, verdeeld over drie consortia) elkaar over een periode van ruim tien jaar heeft vastgehouden. Ook zijn nagenoeg alle personen die vanaf het begin de ontwikkeling meemaakten, bij het project betrokken gebleven.” CH & Partners werd in 1997 bij de VOC-cour door Wodan CV (bestaande uit: Kondor Wessels, Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn, de Dageraad, Nijhuis Bouw) betrokken. Naast de verantwoordelijkheid voor de buitenruimte was ook het stedenbouwkundig plan onderdeel van de opgave. Centraal in het stedenbouwkundig ontwerp staat een relatief ruime binnenplaats (de VOC-cour) met daaromheen een compositie van torens van 10 lagen hoog, wanden van 7 lagen hoog en poorten van 3 lagen hoog. De torentjes vormen een intrigerende skyline, maar ook een optimaal woonmilieu. Doorzichten zorgen voor zon tot diep in het gebied, tot diep op de hof. Windhinder wordt bestreden door de plaatsing van de gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de belendende blokken. In de plintlaag is ruimte opgenomen voor een commercieel programma met onder andere een sportschool, een kinderdagverblijf, woonwerkruimten, kantoorruimte en sociale verblijfsruimten. Dit programma draagt bij aan de gewenste levendigheid op de cour en in de openbare ruimte om het complex heen. De cour zelf is een semi-openbare ruimte, die bijdraagt aan de leefbaarheid van het complex. Het is openbaar toegankelijk via vijf glazen poorten die op bepaalde tijden gesloten zijn. De bovengelegen woningen worden via de hof ontsloten. Bijna alle woningen hebben een adres aan de hof. De hof dient als grootste buitenruimte van het complex. Hier ontmoeten de bewoners elkaar, maar komen ook hun bezoekers. Hier vindt u het Juryrapport en informatie van de Gemeente Amsterdam over het Westerdokseiland.
Onder de titel “The invention of the European tower” wordt 13 mei 2009, 18:30 uur een tentoonstelling geopend in het Pavillon De L’Arsenal – Centre d’information, de documentation et d’exposition d’urbanisme et d’architecture de Paris. De expositie is te zien van 14 mei 2009 t/m 30 september 2009. De scenograph van de tentoonstelling is de architect Manuelle Gautrand. De spil waar de tentoonstelling om draait is de “European Tower”. Deze is geboren aan het begin van de 20ste eeuw in het spoor van de wolkenkrabbers van Amerika en heeft door zijn diversiteit en specificaties zijn plaats in de steden van Europa kunnen vinden. De expositie en het begeleidende boek gaan dit verhaal vertellen, analyseren en documenteren. Dit gebeurt met behulp van meer dan 150 gerealiseerde en niet gerealiseerde projecten met bijzondere stedelijke, ruimtelijke en technische kwaliteiten en kenmerken. Een van deze projecten is het woonwinkelcomplex Van Heekplein van Rijnboutt Van der Vossen Rijnboutt binnen het masterplan van West 8 in het centrum van Enschede. Op de tentoonstelling zijn 300 documenten te zien, foto’s, plannen, archieven en documentaires. Ook zijn er 22 maquettes te bewonderen en met behulp van interactieve terminals krijgt men toegang tot de eerste database van Europese torens. Aan de hand van negen Europese metropolen valt te ontdekken hoe het fenomeen “European Tower” in het huidige en toekomstige stedelijke landschapp wordt benaderd. Vragen die de tentoonstelling stelt zijn: Welke projecten heeft de toekomst in petto voor Europa? Hoe worden de torens vandaag gebouwd? Op welke manieren zouden zij morgen meer ecologisch kunnen zijn? Op welke manier zullen ze in onze steden passen? Torens voor kantoren, voor woningen of allebei? Deze vragen zullen ook aan de orde komen tijdens debatten die zullen plaatsvinden in metropolen zoals Brussel, Kopenhagen, Frankfurt, Londen, Madrid, Milaan, Parijs, Rotterdam en Wenen. Meer informatie over de tentoonstelling van Pavillon De L’Arsenal.
Op zaterdag 14 februari 2009 openen wethouders Hendrik Boland en Klaas Kok het woonzorgcomplex in de wijk Oude Gouw in de gemeente Enkhuizen. Het nieuwbouwcomplex bestaat uit drie aparte gebouwen die vele functies bieden. Samen met het naastgelegen winkelcentrum Koperwiekplein wordt dit het hart van de wijk. Valentijnsdag is dan ook door Stichting Woondiensten Enkhuizen speciaal gekozen om samen met de wijkbewoners te vieren dat Oude Gouw weer een hart heeft waar iedereen terechtkan voor wonen, zorg en welzijn. Bij het ontwerp van het Woonzorgcomplex aan de Meeuwenlaan te Enkhuizen hebben twee aspecten richting gegeven. Opvallend is het groene karakter van deze uitbreidingswijk uit de jaren ’70. Het naastgelegen woningbouwproject is prachtig van opbouw en schaal, een mooi contrast met de ‘brodenplannen’ uit die tijd. Dit was aanleiding om de kolossale omvang van de door de gemeente reeds vastgestelde stedenbouwkundige enveloppe ter discussie te stellen en te pleiten voor een meer genuanceerde stedenbouwkundige opbouw die aansluit bij de maat en schaal van de omgeving. Het ontwerp behelst drie zelfstandige gebouwen, die elk uit twee herkenbare volumes bestaan. Op deze wijze wordt, ondanks het omvangrijke programma, aansluiting gezocht bij de schaal van de omgeving. Het onder de grond brengen van een deel van de auto’s maakte het mogelijk meer openbaar gebied met een verblijfskwaliteit te creëren. In het ontwerp is nadrukkelijk gezocht naar één familie gebouwen. De drie blokken zijn alle aan drie zijden omgeven door een gevel in metselwerk, dat zich als het ware om het gebouw ‘vouwt’. De zijkanten aan de semi-openbare entreegebieden tonen glazen gevels. Afhankelijk van de oriëntatie van de gevels op de zon worden verschillende buitenruimten en kozijnen toegepast. Door deze variatie verschillen de drie gebouwen op subtiele wijze van elkaar en krijgen toch elk een eigen karakter. Op deze wijze ontstaat een balans tussen de gebouwen onderling die leidt tot een zekere rust. Zo kan de huidige groene omgeving samen met de nieuwe inrichting van de openbare ruimte de hoofdrol blijven spelen. Het complex is in het najaar 2008 opgeleverd en is door alle gebruikers betrokken. Op het moment wordt door de gemeente de inrichting van de openbare ruimte afgerond. Het complex wordt aanstaande zaterdag, 14 februari 2009 (Valentijnsdag) op uitnodiging van Stichting Woondiensten Enkhuizen vanaf 12.00 uur feestelijk geopend. Persbericht Stichting Woondiensten Enkhuizen.pdf
Binnen een van de grootste herstructureringsgebieden (280 hectare) van Nederland, Belvédère in Maastricht, staat de 1e fase woningbouw “de parkappartementen” in het deelgebied Belvédère haven kort voor de oplevering. Aanleiding voor de ontwikkeling van het gebied is dat Maastricht met een aanzienlijk woningtekort kampt. Tevens moet de werkgelegenheid een nieuwe impuls krijgen, verdienen vrijetijdsvoorzieningen meer ruimte en vragen ook verkeersstromen om ingrijpende maatregelen. Het gebied Belvédère zal voor deze ontwikkelingen een belangrijke schakel vormen en de komende twintig tot dertig jaar op grondige wijze worden herontwikkeld. Belvédère heeft een strategisch gunstige ligging aan de noordwest rand, tegen het stadshart van Maastricht aan, maar is tegelijkertijd geïsoleerd door een onoverzichtelijke infrastructuur op de grens van stad en buitengebied. Daarnaast is het gebied met een industrieel verleden sterk versnipperd en kent vele gezichten met grote contrasten op allerlei gebieden en niveaus. Om tot een integrale benadering te komen voor dit stadsdeel is door Frits Palmboom (Palmboom & van den Bout Stedenbouwkundigen) het masterplan ‘Belvédère’ ontwikkelt dat in de zomer van 2004 is gepresenteerd en door de gemeente vastgesteld. Het behoud van de cultuurhistorie van het gebied is één van de belangrijkste pijlers van de plannen. Tevens is dit masterplan gericht op de gefaseerde transformatie, uitgevoerd door publiek-private samenwerking. Voor de Belvédère haven, een voormalige overslaghaven, hebben Mattijs Rijnboutt en Kees Rijnboutt een stedenbouwkundig plan gemaakt dat de haven omkadert. De nieuw te bouwen woongebouwen worden verder uitgewerkt door Mattijs Rijnboutt en omschrijven, samen met de volwassen bomen en de oude stalen brug, de driehoek van de haven. De driehoek van het openbare gebied is gevuld met een ‘blauw’ en een ‘groen’ vlak. Het blauwe vlak wordt gevormd door het water van de haven met de kades en kademuren, het groene vlak bestaat uit een grasweide. De twee vlakken worden van elkaar gescheiden door de toegangsweg tot de haven en worden begeleid door een bomenrij. Deze twee vlakken horen bij het ingetogen landschapsontwerp van de hand van Michael van Gessel, die de landschappelijke kwaliteiten die in het gebied aanwezig zijn, zoals de oude kademuren van basalt en de dijk langs de Maas, aanscherpt. De woongebouwen in het plan Belvédère haven bevatten verschillende type appartementen en zijn rond de haven gesitueerd. Door het uitzicht en de beleving van de haven wordt een bijzondere woonkwaliteit gecreëerd. Ieder appartement beschikt over een individuele buitenruimte zoals terras, balkon of loggia. De parkeergelegenheden zijn onder de woningen geplaatst. Aan de havenkant zijn de gevels over het algemeen heel open, ter beperking van geluidsoverlast naar de drukke Bosscherweg enigszins gesloten. De woningen zijn in een aantal plandelen ondergebracht: de parkappartementen, (circa 37 stuks), de dijkwoningen (circa 100 stuks), het havengebouw (circa 39 stuks) en de kadewoningen (circa 9 stuks). De verschillende gebouwen hebben ieder een eigen specifieke doorsnede gekregen, die telkens op een andere manier reageert op het water en op de hoogteverschillen van de dijken. De over vijf lagen verdeelde parkappartementen zijn verankerd in het landschap door plaatsing op een plint langs de weide. Ze genieten van bezonning van twee kanten (oost/west) en tevens van uitzicht op het park. Deze appartementen zijn in 2006 in uitvoering gegaan, de oplevering van deze 1e fase wordt in maart/april 2008 verwacht. Een sectie van de parkappartementen is ontworpen door het architectenbureau Humblé Neuhof, in dat gedeelte is op begane grond niveau een supermarkt gesitueerd. De dijkwoningen, die de tweede fase in de uitvoering vormen, bemiddelen tussen de kade en de dijk. De twee op de kade georiënteerde woonlagen liggen ten opzichte van de dijk op de niveaus -1 en –2. Op niveau -1 liggen -ondergrondse parkeergarages en op niveau –2 clusters van bergingen. De vier woonlagen op de dijk springen terug en bevatten op de bovenste laag om de twee woningen een penthouse. Door deze opzet ontstaat een plastische bouwmassa en wordt een levendig en expressief gevelbeeld gecreëerd. Het definitieve ontwerp is inmiddels afgerond zodat in het najaar van 2008 gestart kan worden met de bouw. De verkoop start reeds in de zomer. Het havengebouw staat op een prominente plek, waar het een directe relatie aangaat met het water van de haven. Het ene gedeelte van het gebouw, met vier woonlagen, staat op pijlers in het water. Het andere gedeelte staat op het terrein en beschikt over negen lagen, waarvan de onderste voor parkeren bestemd is. Dit gebouw verkeert in de fase van definitief ontwerp, start bouw wordt eind 2009 verwachtmet daaraan voorafgaand start verkoop. De kadewoningen maken door hun situering ín de kadewand zelf direct onderdeel uit van de haven en zullen in de toekomst wellicht appartementen over twee lagen voor specifieke doelgroepen bevatten. Gedacht wordt aan gecombineerde woon-werk eenheden voor bijvoorbeeld kunstenaars met ateliers of meer bedrijfsmatig voor artsen en dergelijke. Met de oplevering van de parkappartementen is een belangrijke stap gezet van de ontwikkeling van het deelgebied Belvédère haven. De realisatie van de volgende fasen zal op vrij korte termijn het gebied tot een levendige en attractieve woonomgeving van Maastricht maken.
Het Stedenbouwkundig plan en het Beeldkwaliteitplan Beukenhorst Zuid zijn in juni 2007 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Verschillende toonaangevende bedrijven hebben zich ondertussen gemeld voor een kavel. De eerste koopovereenkomsten zijn al getekend. Na het vervaardigen van het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan is Rijnboutt van der Vossen Rijnboutt nu coördinerend architect (supervisor) voor Beukenhorst Zuid. Het doel van de werkzaamheden is het bevorderen en bewaken van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de bebouwing, van de vormgeving van civieltechnische werken en van de inrichting van de openbare ruimte. De coördinerend architect begeleidt het proces van omzetten van het stedenbouwkundig ontwerp naar concrete architectonische plannen door deze plannen in een aantal stadia te toetsen aan de uitgangspunten van het Stedenbouwkundig plan en het Beeldkwaliteitplan.
De Gemeente Ridderkerk is in 2000 een ambitieus plan gestart om het centrum ingrijpend te vernieuwen. In het gebied rond het Raadhuis heeft alle bebouwing plaats gemaakt voor nieuwbouw aan een nieuw plein. Dit ellipsvormige Koningsplein met het nieuwe stadhuis vormt het hart van het vernieuwde centrum. Het Koningsplein is groter dan de fysieke begrenzing van de gebouwen. Het pleinvlak is al te ervaren in de aanlopende straten, waardoor de gebouwen letterlijk op het plein staan. De intimiteit van de ruimte wordt vergroot door het plein te vormen als een kom. Daardoor lijken de gebouwwanden naar elkaar toe te komen, wat wordt versterkt door de aanwezigheid van hoge arcades rondom. Buiten de arcades vormen kleine hoogteverschillen samen een bordes voor het gemeentehuis. Het plein is publiek domein en als zodanig voor iedereen toegankelijk. Niet alleen voetgangers maar ook fietsers, automobilisten en busreizigers zijn welkom op het plein, mits onder bepaalde voorwaarden. Belangrijk onderdeel daarin is de ceremoniële route die de contouren van het amfitheater volgt en eindigt op het bordes. Fietsers, taxi’s die voorrijden bij het stadhuis en hulpdiensten volgen alle deze route. Bussen en doorgaand verkeer zijn te gast op een speciaal daarvoor vormgegeven rijbaan. Daarbuiten biedt een groot leeg vlak ruimte voor allerlei activiteiten en evenementen. Op 21 september 2005 vond de officiële opening van het Koningsplein plaats. Na deze eerste fase is het oudere centrum in fasen vernieuwd. Na het Koningsplein volgden het Jan Steenplein en vervolgens het Sint Jorisplein, het tweede grote stadsplein. Hier is een strategie gevolgd waarin bestaande kwaliteiten (twee monumentale platanen) en nieuwe, chique materialen zijn samengevoegd tot een verrassend nieuw beeld. Het uiteindelijke totaalbeeld zal een samenhangende openbare ruimte zijn met pleinen die elk een eigen kwaliteit hebben.
De locatie is gemeten op de hart-lijnen van de wegen 1000 meter in het vierkant. Ze is onderdeel van een systeem dat uitgezet is op een stramien van twee bij drie kilometer. Dit vlak wordt door een tocht (nu de A4) in twee delen verdeeld. De sloten bevinden zich op exact 200 meter van elkaar. Lange zichtlijnen, poldersloten en bomenrijen bepalen het beeld. In de loop van de tijd is dit landschap getransformeerd door een aantal elementen van formaat; de Rijnlanderweg, de N201, de A4 en de Geniedijk. De Geniedijk maakt als historische ingreep onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam en koppelt de locatie stedenbouw-kundig aan een groter gebied. In de toekomst zal dit UNESCO monument aan betekenis winnen met het vervolmaken van de fietsroute over de dijk en verdere landschappelijke inpassing van de respectzones. In 1998 won de Zuidtangent de European Public Transport Price. Dit hoogwaardig openbaar vervoersysteem is prominent in het gebied aanwezig en volgt als netwerk haar eigen infrastructurele logica. Ondanks deze doorsnijdingen verliest de polder niet aan kracht. Het beeld wordt bepaald door de lange lijnen van gestrekte landschappelijke zones, water en bomenrijen. Hollandse luchten, af en toe doorsneden door vliegtuigen, overkoepelen dit geheel. Ontwerpen aan deze plek betekent een transformatie van deze poldergrammatica. Het behouden en versterken van de bestaande sloten vormt het startpunt van het proces. In het midden tussen de bestaande poldersloten worden een aantal landschapszones gereserveerd. Deze zes groene gebieden van formaat vormen het decor van de gebouwen. De landschaps-zones zijn toegankelijk en worden voor het gehele gebied op dezelfde manier ingericht. Daar bepalen singels, wandelroutes, grasland en bomengroepen het beeld. De contramal van deze landschapszones is het uitgeefbaar terrein. Enkele doorsteken verbinden lanen en landschapszones en maken een gezonde wandeling in de lunchpauze mogelijk. Gecultiveerde tuinen ondersteunen deze informele route door het gehele gebied. Door de invloed van infrastructurele randvoorwaarden en locatiespecifieke eisen zijn de breedtes van het uitgeefbaar terrein aan weerszijden van de groenzones voor de gehele locatie verschillend. Er ontstaat op deze wijze een vanzelfsprekende variatie. De hiërarchie in de infrastructuur wordt ondersteund door de verschillende breedtes van de profielen. Elk profiel heeft een herkenbare inplanting met bomenrijen en vormen zo stevige lanen. De hoofdontsluiting kent een breed en ruim profiel. In dit profiel is ruimte om in de toekomst de verkeersafwikkeling aan te sluiten op de gewenste derde knoop van de A4. De Taurusavenue vanuit Beukenhorst Zuid wordt doorgetrokken in het gebied. Dit gebeurt nabij de boerderij Den Burgh. Ten dele lopen de waterpartij en de esplanade door, waardoor deze plek een bijzonder karakter krijgt en kansen ontstaan voor een interessante herbestemming van dit cultuurhistorisch belangrijke gebouw. Het gebied direct aan de A4 kan vanwege eisen met betrekking tot de veiligheid van het luchtvaartverkeer niet bebouwd worden. Dit gebied wordt ingericht als een waterland. Aaneengeregen klein open water vormt samen met de singels een subsysteem van stromend open water. Op deze wijze krijgt het water een goede en heldere kwaliteit en het aldus ontstane voedselarme en open milieu is niet aantrekkelijk voor vogels. Het karakter van de droogmakerij vindt zijn vervolg in een parklandschap dat wordt bepaald door de lange lijnen van gestrekte landschappelijke zones, water en bomenrijen. Beschut door verdichting in Noord-Zuid richting en ruimtelijk door de openheid in Oost-West richting, overeenkomstig het stramien van de Haarlemmermeer.
Als basis voor de ontwikkelingen aan het Prinsenhof dient het stedenbouwkundig masterplan van Prof. Joan Busquets van april 1999. In dit masterplan wordt het Beatrix-kwartier getransformeerd tot een centraal zakendistrict. Naast 75000 m2 kantoren en 1000 parkeerplaatsen worden er in het plan 210 woningen opgenomen. In een intensieve samenwerking tussen Joan Busquets, Atelier Pro en de Architectengroep is gezocht naar een zo optimaal moge-lijke positionering van deze woningen in het stedenbouwkundig model voor het Prinsenhof. Wonen en werken worden in dit kavel niet gescheiden, ze worden gemengd om zo het hoogstedelijke karakter van het plan te onderstrepen. Samen met de stedenbouwkundige concepten van de Beatrixlaan als ‘salon’ en de ‘corporate gardens’ biedt deze menging de mogelijkheid een bijzondere kwaliteit te creëren voor zowel wonen als werken. De woningen zijn zowel op de Prinses Marijkestraat als op de Carolina van Nassaustraat georiënteerd. Het grootste deel van de woningen bestaat uit appartementen en maisonnettes in een drietal torens. De 9 torens op het Kavel variëren in hoogte van 50 tot 130 meter. De woningen zijn zodanig georganiseerd binnen het volume van de torens dat zij allen optimaal kunnen profiteren van hun hoge ligging. In alle woningen zijn uitzicht en de oriëntatie op de zon belangrijke uitgangspunten. Appartementen bevinden zich altijd aan de zuidzijde van de torens. Van de maisonnettes bevinden zich altijd één of meerdere woonvertrekken aan de oost of westzijde. Door de intelligente stapeling die dit mogelijk maakt, ontstaan woningen van ‘stedelijk’ karakter, met een grote ruimtelijkheid.
Op het kruispunt van de Europaweg en de Koningstadhouderlaan is in opdracht van Bemog projectontwikkeling bv voor Vesteda een nieuw woongebouw met de naam DE STADHOUDER gerealiseerd. De sleuteloverdracht heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Het complex maakt deel uit van de ontwikkelingen die nu en ook de komende jaren gaan plaatsvinden langs de Europaweg. Vanaf het eerste schetsontwerp is ingezet op een hoge kwaliteit van de (semi-)openbare ruimte rond de gebouwen. Zo is het idee ontstaan om het stadsbalkon en de twee tuinen te maken, die door de bewoners gemeenschappelijk gebruikt kunnen worden. Het stadsbalkon functioneert als een plek voor ontmoeting, gemeenschappelijke activiteiten of als verlengstuk van de buitenruimte van de woning. De 90 appartementen in De Stadhouder zijn verdeeld over vier torens, waarbij twee van deze torens één bouwvolume vormen. Op de hoek van de Koning Stadhouderlaan en de Hoge Dries worden bewoners en bezoekers ontvangen door een ruime entreehal. Vanuit deze entree komt men in een atrium, dat wordt aangelicht door een glazen kap. Voor ieder appartement is in de parkeergarage een parkeerplaats beschikbaar. De toepassing van grote overspanningen heeft geleid tot weinig kolommen. Samen met de ruime maatvoering is de parkeergarage daardoor zeer comfortabel. Ook zijn in de garage parkeerplaatsen voor bezoekers opgenomen. Alle appartementen hebben een vrije verdiepingshoogte van 2.75 m., zijn voorzien van vloerverwarming en kennen een hoog afwerkingniveau. Om rekening te houden met de individuele woonwensen van de bewoners is er een ruime variatie aan verschillende woningtypen gemaakt. De appartementen variëren in grootte van 80 m² tot 135 m². In het ontwerp van de plattegronden is gekozen voor een ruimtelijke opzet met een ruime maatvoering. Iedere woning beschikt over een grote buitenruimte. De gevels zijn gemaakt van licht glanzende, paarsblauwe baksteen die De Stadhouder een robuuste en chique uitstraling geven. De glanzende toplaag reageert sterk op veranderende lichtomstandigheden. Het gebouw krijgt hierdoor op verschillende moment een wisselende uitstraling. Langs de Koning Stadhouderlaan zijn serres gemaakt, die als glazen doosjes aan de gevel hangen. De serres kunnen aan de straatzijde volledig geopend worden door middel van vouwpuien. Op deze manier is een oplossing gevonden voor de geluidsbelasting door autoverkeer. Ook de balkons aan de noordzijde zijn tegen het geluid van het verkeer afgeschermd met schermen van metselwerk en glas.
Shell International Exploration and Production in Rijswijk is een prominent onderdeel van het Shellconcern. Als onderzoekscentrum bevindt het zich in de kern van het bedrijf en draagt het bij aan het internationaal imago van Shell. Het beeld van het gebouwencomplex en het terrein spelen daarin een belangrijke rol. In 2002 is daarvoor een Masterplan opgesteld. Het onderzoekscentrum ondergaat grote veranderingen. Vele van de bestaande utilitaire gebouwen zijn verdwenen om plaats te maken voor een ondergrondse parkeergarage. Het terrein wordt door deze ingreep duidelijker gestructureerd met een laboratoriumzone aan de Lange Kleiweg, het kantoorgebonden onderzoekscentrum aan de Volmerlaan en het entreegebied met opleidingscentrum aan de Treubstraat. Het project is in een nauwe samenwerking met architectenbureau Van den Broek en Bakema vorm gegeven. Met de terreininrichting en de parkeergarage moest ook de hoge internationale ambitie worden waargemaakt. Rond het gebouwencomplex ligt de nadruk op de groene kwaliteit. Het is een verblijfsgebied geworden met groene en botanische kwaliteiten, met veel water, zitplekken, wandelpaden, kunstwerken, fonteinen, etc. De parkeergarage heeft een capaciteit voor circa 800 auto’s verdeeld over twee lagen, met een vloer op 6 meter onder maaiveld en een grote daktuin erbovenop. Door grote vides in het dak en in de bovenste parkeerlaag is op elk niveau natuurlijk groen en natuurlijk licht aanwezig. Beide parkeerlagen bieden directe toegang tot de Mainstreet via een speciaal ontworpen trap- en liftpartij. Dezelfde ruimtelijkheid als de garage is hierin doorgezet; vanuit de Mainstreet is er zicht in de garage en tegelijk op de uitgebreide daktuin op de garage.
PERSBERICHT Rosmalen, 11 juni 2014 De bouw van woningproject de Vlondertuinen in De Groote Wielen is onlangs gestart. Dit nieuwbouwproject bestaat uit 66 eengezinswoningen, zowel koop- als vrije sector huurwoningen. Het is gelegen op een eiland in de centrale waterplas van de wijk De Groote Wielen in Rosmalen. De grootte van de woningen varieert van 106 vierkante meter tot 149 vierkante meter.\ Rijnboutt is als architect verantwoordelijk voor het ontwerp van dit project. Bij het project zijn verder betrokken de gemeente ‘s-Hertogenbosch, Hoedemakers Bouw en Ontwikkeling uit Rosmalen en Bouwinvest. De oplevering van het project vindt naar verwachting plaats medio 2015. Het project De Vlondertuinen bestaat uit 66 woningen in de nieuwe woonwijk De Groote Wielen. “De woningen zijn gesitueerd op een kunstmatig eiland in de centrale waterplas van de Groote Wielen rondom een openbaar toegankelijk hof. De vorm van het eiland is een vijfhoek. Deze vorm maakt het eiland tot een autonoom object in het water”, licht architect Mattijs Rijnboutt toe. Doelstelling van het project is om woningen te realiseren met een maximale beleving van het water rondom. Daarin is architect Rijnboutt uitstekend geslaagd: aan de waterzijde hebben alle woningen de beschikking over een tuin met aanlegsteiger en een vrij uitzicht over het water. Vanuit de woning kunnen de bewoners dag in dag uit genieten van de centrale waterplas, de natuur en de ruimte die typerend zijn voor de nieuwe woonwijk. De entree van de woningen ligt aan een zeer ruim gemeenschappelijk hof. Het hof bestaat uit een groen hart met veel bomen en een aantal speelplekken. Ook zijn er 130 parkeerplaatsen opgenomen op het terrein. Rijnboutt: “De situering van de woningen aan zowel het water als aan een groen hof geeft de woningen een unieke woonkwaliteit. De woningen variëren in oppervlakte en zijn verdeeld over drie verdiepingen. Elke woning heeft een ruime achtertuin met in het water een eigen aanlegsteiger. Aan de hofzijde heeft elke woning een berging. We hebben gekozen voor een rijke en warme architectuurstijl, met hoge raampartijen van vloer tot plafond en chique dakkapellen van metselwerk.” De drielaagse huizen verschillen van elkaar door de ligging ten opzichte van het water, het woonoppervlak en de mogelijke uitbouw- en indelingsvarianten. De tuininrichting is compleet met haagjes in de voortuin, en in de achtertuin een hardhouten erfafscheiding, hekwerk aan het water en een vlonder. zie ook: http://update.bouwinvest.nl/start-bouw-de-vlondertuinen-rosmalen http://vlondertuinen.nl